V.

In de tweede eeuw kwam er dus eene groote tusschenruimte tusschen de kenbaar gemaakte begeerte, om gedoopt te worden, en de ontvangst van den doop zelve, en in verband daarmede ook eene groote scheiding tusschen hen, die door onderwijs en tucht voor den doop werden voorbereid, en degenen, die reeds door den doop der gemeente waren ingelijfd.

De eersten mochten alleen de prediking des Woords in de godsdienstoefening der gemeente bijwonen, maar de laatsten bleven ook in de vergadering tegenwoordig, wanneer het homiletisch gedeelte der godsdienstoefening voorbij was en door het eucharistisch deel, door de viering van het heilig avondmaal, vervangen werd.

De godsdienstoefening der gemeente viel daarom in twee, scherp onderscheiden en gescheiden, deelen uiteen. Maar deze onderscheiding droeg een gansch ander karakter, dan die, welke uit het Nieuwe Testament ons bekend is. En het is van belang, om van dit verschil zich helder rekenschap te geven.

|23|

Volgens Hand. 2: 46 en 5: 42 bestonden er in de gemeente te Jeruzalem twee onderscheidene samenkomsten. Ten eerste hadden de geloovigen aldaar de gewoonte, om dagelijks, vooral bij het morgen- en avondoffer, in den tempel, inzonderheid in den voorhof van Salomo, samen te komen en deel te nemen aan de voorlezing der Oud-Testamentische Schrift en aan de gebeden. Zij braken dus niet op revolutionaire wijze met den Joodschen godsdienst, en scheidden niet eigenmachtig en willekeurig zich af, maar wachtten, totdat God zelf hen uit den tempel en uit het Jodendom uitleiden en dezen aan de verwoesting en aan de verharding prijsgeven zou.

Maar al is het, dat zij nog dagelijks in den tempel samenkwamen, zij vormden toch onder de Joden reeds eene zelfstandige, Christelijke gemeente. Want zij zwegen niet van het geloof, dat hen van de Joden scheidde, maar maakten van de gelegenheid in den tempel en ook elders gebruik, om openlijk aan allen Jezus als den Christus te verkondigen, Hd. 2: 22, 3: 13, 4: 10, 5: 20, 42 enz. Deze samenkomsten droegen daarom vooral een missioneerend karakter; zij dienden tot prediking van het Evangelie aan hunne volksgenooten.

Maar uit den aard der zaak hadden de Christenen aan die openbare samenkomsten in den tempel niet genoeg. Zij vergaderden ook dagelijks in private woningen, oefenden gemeenschap met elkander onder de breking des broods, aten te zamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, volhardden in de leer der apostelen en in degebeden, en dankten en prezen God. Prediking des Woords en viering van het heilig avondmaal, gebed en gezang waren van het ontstaan der Christelijke gemeente af de hoofdbestanddeelen van hare godsdienstoefeningen. De breking des broods nam daaronder de voornaamste plaats in; al het

|24|

andere groepeerde zich om haar henen: naar haar werd heel de samenkomst genoemd; zij had dagelijks, in de huizen der geloovigen, plaats; de avondmaalsviering, begeleid van leering en gesprek, van gebed en gezang, was het hart en het middelpunt van heel den Christelijken eeredienst.

Maar lang kon deze toestand niet blijven. De houding van de Joden tegenover de jeugdige Christengemeente werd hoe langer hoe vijandiger en ging spoedig in vervolging over. Aan de samenkomsten der geloovigen in den tempel kwam een einde; de dagelijksche vergaderingen in de private woningen werden bemoeielijkt en verminderden in aantal; de voornaamste samenkomsten werden langzamerhand op den eersten dag der week, den gedenkdag van Christus’ opstanding gesteld. En de scheiding, die in Jeruzalem eerst langzamerhand tusschen Joden en Christenen zich voltrok, was in de gemeenten uit de Heidenen van huis uit aanwezig.

Toch weten wij uit 1 Cor. 11-14, dat ook in die gemeenten uit de Heidenen twee onderscheidene samenkomsten bestonden. De eerste had waarschijnlijk op den dag des Heeren in den morgenstond plaats, stond ook voor ongeloovigen open, en was vooral gewijd aan leer (door profetie, glossolalie, en voorlezing), gezang en gebed. Daarvan was eene andere samenkomst onderscheiden, die gewoonlijk in den avond plaats had, alleen voor de geloovigen en gedoopten toegankelijk was en vooral bestond in het vieren van het met een liefde-maaltijd verbonden heilige avondmaal.

In deze samenkomsten kwam er in de tweede eeuw eene groote verandering. De oorzaken voor die verandering zijn onbekend en worden daarom verschillend aangegeven. Maar het feit staat vast en is voor geen tegenspraak vatbaar.

|25|

Ten eerste werd de viering van het avondmaal, die in den apostolischen tijd altijd met het houden van liefdemaaltijden verbonden was, van die liefde-maaltijden losgemaakt en uit de avond-godsdienstoefening in die van den vroegen morgenstond verlegd. Gezang, voorlezing der Schrift, prediking des Woords, gebed en avondmaalsviering werden aldus in ééne godsdienstoefening samengevoegd.

Maar ten andere werd tegen het einde der eeuw deze ééne godsdienstoefening wederom in twee deelen gesplitst. Het eerste deel bestond in de voorlezing der Schrift en in eene vermanende toespraak en werd ook voor de catechumenen opengesteld; in het tweede deel had de viering van het avondmaal plaats, welke niet aanving, dan nadat alle niet-gedoopten verwijderd en alleen de gedoopte en belijdende geloovigen overgebleven waren.

Deze splitsing der ééne godsdienstoefening in twee deelen scheidde de gemeente in twee groepen, in die der niet- en die der wèl-ingewijden.

De aanleiding tot deze splitsing was misschien vrij onschuldig. Eenerzijds wilde men de catechumenen, die reeds een tijd lang privaat onderwijs in de waarheid ontvingen, niet van de openbare prediking des Woords uitsluiten; en anderzijds was men erop bedacht, om het heilige voor ontwijding en de gemeente voor verdachtmaking en vervolging te vrijwaren.

Maar zeer waarschijnlijk heeft op die splitsing de inrichting der in dien tijd wijdverbreide Heidensche mysteriën invloed gehad. Er bestonden toen onder de Heidenen allerlei geheime genootschappen, die in verschillende afdeelingen gesplitst waren en hunne leden langs vele trappen heen en onder allerlei ceremoniën door tot de diepste verborgenheden inleidden.

Waarschijnlijk werd ook de Christelijke godsdienstoefening

|26|

langzamerhand onder zulk een gezichtspunt beschouwd. Door privaat en publiek onderricht heen werden zij, die Christenen wilden worden, voor den doop voorbereid en dan door dien doop tot het inwendig deel der godsdienstoefening, tot de heerlijkste acte der gemeenschap, tot de viering des avondmaals ingeleid.

De doop werd alzoo de groote inwijdingsacte tot de Christelijke gemeente en tot hare mysteriën, de verborgenheden des geloofs.