|7|

I.

De derde vraag in het Doopsformulier luidt: Of gij niet belooft en u voorneemt, dit kind, als het tot zijn verstand zal gekomen zijn, waarvan gij vader of getuige zijt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen?

Bij de woorden vader of getuige teekent Professor Rutgers in zijne uitgave van de Liturgie aan:

„Bij deze uitdrukking staat geene kantteekening. Niet alsof zij altijd letterlijk aldus zou te gebruiken zijn. Maar omdat het wel vanzelf spreekt, dat zij te wijzigen is naar gelang van omstandigheden (b.v. wanneer bij eene Doopsbediening geene getuigen gebruikt worden, of wanneer de vader overleden of afwezig is, enz.)”

Deze kantteekening zegt wel niet met zoovele woorden, maar onderstelt toch duidelijk, dat, wanneer de moeder bij den doop van haar kind tegenwoordig is, ook deze mag en behoort gevraagd te worden. De opmerking van Prof. Rutgers rekent immers met verschillende omstandigheden, die bij de Doopsbediening van een kind kunnen intreden,

|8|

en wil, dat de bewoordingen van „vader of getuige,” daarnaar gewijzigd zullen worden. Zij wijst met geen enkel woord aan en laat zelfs in de verste verte niet vermoeden, dat de moeder bij den doop van haar kind niets te maken heeft. Zij ademt een ruimen, vrijen geest.

Maar daar zijn er tegenwoordig velen in de Gereformeerde kerken, die hierover anders oordeelen.

Niet alleen wordt het eene zonde tegen den Heere genoemd, als men den doop aan zijn kind niet laat toedienen in de eerste vergadering der geloovigen, welke na de geboorte gehouden wordt, en er veertien dagen of drie weken mede wacht, totdat de moeder hersteld is.

Maar anderen zijn, zooals gewoonlijk in dergelijke zaken het geval is, veel verder gegaan, en hebben beweerd, dat de moeders bij den doop van haar kind niets te maken hadden; dat zij, ook al waren zij tegenwoordig, niet behoorden gevraagd te worden; dat het te doopen kind niet door de moeder maar beslist door den vader ten doop gehouden moest worden enz.

Zelfs is het voorgekomen, dat, toen ergens eens bij den doop van een kind de vader niet, maar wel de moeder en een getuige tegenwoordig waren, de vragen van het Formulier wel aan den getuige maar niet aan de moeder werden voorgelegd; deze werd eenvoudig gepasseerd; er werd geen notitie van haar genomen.

Nog sterker is een ander geval, dat als historisch juist verhaald wordt. In zekere gemeente werd een kind gedoopt, geruimen tijd na de geboorte, zoodat de moeder geheel hersteld en ook in het kerkgebouw tegenwoordig was. Maar het werd haar niet vergund, om naast haar man voor den kansel te staan; zij moest in het ruim op haar gewone plaats blijven zitten en mocht van daar, uit de verte, evenals alle anderen, den doop van haar kind aanzien.

|9|

Geen wonder, dat een zeker predikant het al buitengewoon ver met de reformatie zijner kerk meende gebracht te hebben, toen hij op de vraag: hoe het hem in zijne gemeente ging? ten antwoord kon geven: O uitnemend, de vrouwen zijn er al buiten! Hij bedoelde, dat de moeders in het geheel niet meer bij den doop van hare kinderen tegenwoordig waren.

Daarbij blijkt het leven soms sterker dan de leer te zijn. Zeker predikant had er bij zijne gemeente steeds sterk op aangedrongen, dat de doop der kinderen zoo spoedig mogelijk na de geboorte begeerd moest worden en niet mocht worden uitgesteld tot den tijd, dat de moeder hersteld was. Maar toen hij zelf in het geval kwam, werd het duidelijk, dat de vrouw ook nog iets te zeggen had; zijn eigen kind werd in tegenwoordigheid der moeder gedoopt.

Soms wordt er eene gewetensquaestie van gemaakt, wie het kind op de armen houdt, terwijl het gedoopt wordt. Zelfs dan, als de moeder aanwezig is, zijn velen van oordeel, dat de vader en hij alleen dit doen mag en doen moet.

Hier en daar geeft dit tot twist en tweedracht aanleiding. Er komen voorstanders van de nieuwe en verdedigers van de oude practijk tegenover elkander te staan. Genen zien op dezen dikwerf uit de hoogte neer en achten hen min zuiver in belijdenis, of althans min kundig in het Gereformeerde kerkrecht. En de laatsten voelen zich door de eersten gekrenkt, omdat zij altijd met wat nieuws komen aandragen en van kleinigheden een beginsel maken.

Tot verhooging van den eerbied voor het sacrament, dragen al deze dingen weinig bij. Veelmeer zijn zij oorzaak van wrevel en ergernis. De hoofdvraag wordt, wie gelijk heeft. Aan beide zijden blijft men op zijn stuk staan. Of het komt tot een compromis, dat dikwerf geen van beiden bevredigt.

|10|

De plechtigheid van de Doopsbediening lijdt er soms onder. De schrijver van een ingezonden stuk in dit blad wees er onlangs op (zie de Bazuin van 27 April j.l.). Als een vader op onhandige wijze den zuigeling van de moeder overneemt; als de moeder angstig toeziet, hoe het wel afloopen zal; als het kind, door de ongewone behandeling, ongewoon lastig wordt enz., dan is dat alles zeker allerminst geschikt, om de waardigheid van het sacrament te handhaven en de plechtigheid ervan te verhoogen.

Daarom kan het goed zijn, om de onder ons bestaande verschillen over tijd en wijze van Doopsbediening eenigermate uit de geschiedenis toe te lichten.

Dit is tot dusver al te veel verzuimd. Wel is er over de doopspractijk veel gesproken en geschreven. Ook heeft men de Schrift er over geraadpleegd en haar zoowel ten gunste als ten nadeele van de tegenwoordigheid der moeders bij den doop harer kinderen laten pleiten. Maar de geschiedenis, die achter de woorden: vader of getuige in ons Doopsformulier verscholen ligt, is niet of in elk geval niet voldoende geraadpleegd.

En zij kan toch alleen over de beteekenis en strekking dier woorden ons het licht verschaffen, dat wij tot recht verstand van hun zin van noode hebben. Geschiedenis is zulk eene heerlijke zaak. Zij is niet alleen de wortel van het heden, maar ook rijk aan lessen voor de toekomst. Zij plaats de dingen menigmaal in een gansch ander licht, dan waarin wij ze ons voorstelden, en bewaart ons voor overdrijving en eenzijdigheid. Zij leert ons tusschen het wezenlijke en het bijkomstige onderscheid maken en is daarom uitnemend geschikt, om geschillen te beslechten, broeders die uiteengaan samen te brengen en onderlinge waardeering en liefde te bevorderen.