|229|
E. DE KERKEN VAN LONDEN IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF
Aan het eind gekomen van de behandeling van de drie vluchtelingenkerken in Londen wil ik in een korte schets een vergelijking maken met de kerk in Genève en met de Nederlandse gemeente in Wezel. De keuze van deze laatste kerk is mede ingegeven door de zeer recente verschijning van de kerkeraadsprotocollen van deze kerk.
Genève fungeerde omstreeks het midden van de zestiende eeuw als brandpunt van het gereformeerd protestantisme. Calvijn, en later Beza, hebben een indrukwekkende verzameling correspondentie nagelaten met vele vooraanstaande reformatoren. In deze paragraaf willen we kijken naar de kerk van Genève en ons de vraag stellen in hoeverre de structuur en de activiteiten van het consistorie van de gereformeerde kerk van Genève een voorbeeld zijn geweest bij de ontwikkeling van de vluchtelingenkerken in Londen na 1559. Op grond van een recent artikel van R.M. Kingdon1 en een studie van E. William Monter2 onderzoeken we de structuur, leden en activiteiten van het ‘consistoire’ van de kerk van Genève.
Het consistoire van Genève was in essentie een burgerlijk instituut, op één hoogte functionerend met commissies van toezicht op bouwwerken, financiën, graanvoorziening3. Het bestond uit drie, later twaalf leken. De stadspredikanten en die van de omliggende dorpen waren lid ex officio. Bij volledige opkomst vormden zij een meerderheid in het consistoire4. De leken werden gekozen uit de Kleine Raad, het dagelijks stadsbestuur, en uit de Raad van Tweehonderd. Elk jaar stelde de Kleine Raad een kandidatenlijst voor het ouderlingschap op, die — in principe — eerst voorgelegd werd aan de predikanten. De termijn van de ouderlingen was in beginsel één jaar, maar van de mogelijkheid tot verlenging werd een ruim gebruik gemaakt. De aldus gekozen ouderlingen ontvingen voor het vervullen van hun functie een bescheiden presentiegeld. Het consistorie beschikte over twee gesalarieerde beambten: de secretaris, wiens taak bestond uit de notulering van de genomen besluiten, en de ‘officier’ die tot taak had personen voor het consistorie te dagvaarden.
Kingdon is in staat ons een globale indruk te geven van hun beroep en status. De meesten waren koopman of leden van de gestudeerde klasse en behoorden tot de hoogste laag van de
1 R.M. Kingdon: ‘Calvin and the Establishment of
consistory discipline in Geneva: the Institution and the Men who
directed it’, in NAKG 70 (1990), p. 158-172.
2 ‘The Consistory of Geneva, 1559-1569’, in: Enforcing
Morality in Early Modern Europe, Londen 1987, p.
467-484.
3 Deze alinea op grond van het artikel van Kingdon,
a.w., p. 162-164.
4 In 1564 bestond het predikantencorps, de ‘Vénérable Compagnie
des pasteurs’, uit negentien predikanten.
|230|
bevolking, de ‘bourgeois’5. Aan het eind van het leven van Calvijn, een tijd waarin de helft van de bevolking uit religievluchtelingen bestond, konden ook burgers die geen ‘citoyen’ waren het ouderlingschap op zich nemen. Het betrof veelal zeer welgestelden of personen met bijzondere verdiensten voor de stad6.
Het predikantencorps van Genève bestond daarentegen tot diep in de zeventiende eeuw (bijna) geheel uit buitenlanders, niet zelden niet als burger van de stad ingeschreven. Deze omstandigheid stond borg voor vele conflicten met ‘oude’ inwoners, die de autoriteit aanvochten van de predikanten, die zij zagen als buitenlandse indringers. Het voorzitterschap van het consistorie was in handen van één van de vier burgemeesters van de stad7.
De ouderlingen waren gekozen uit de stadsraden, en uit dien hoofde in de eerste plaats aangesteld voor het burgerlijk bestuur. Voor hen vormde het werk in het consistorie slechts een deel van hun werkzaamheden. Hun aanwezigheid, en het voorzitterschap van een van de burgemeesters, maakte het consistoire een mengvorm van van kerkelijk en burgerlijk gezag. De hoge sociale status van de ouderlingen benadrukte hierbij het ‘regeringsaspect’ van het consistorie, eerder dan het kerkelijke aspect. Kwam dit nu ook tot uiting in het opzicht dat het consistoire uitoefende op de inwoners van Genève?
De activiteiten van het consistoire van Genève
Gezien de voorbeeldfunctie van Genève voor het gereformeerd protestantisme zou men mogen verwachten dat de registers van dit consistoire al lang geleden voorwerp van onderzoek zouden zijn geweest. Dat zijn ze ook wel geweest, o.m. in de bekende studie van W. Köhler, Zürcher Ehegericht und Genfer Konsistorium8. Zoals Kingdon onlangs heeft aangetoond, zijn Köhlers statistieken over de activiteiten van het consistorie van Genève ‘completely worthless’. Zij zijn gebaseerd op een transcriptie van delen van registers door de negentiende eeuwse Geneefse oudheidkundige F.-A. Cramer. Deze transcriptie bevat echter een selectie van circa 5% uit de registers van het consistorie, waarbij hij bovendien voorkeur aan de dag legde voor ‘spectaculaire gevallen’. Elke studie die zich op deze selectie heeft gebaseerd, moest een sterk vertekend beeld geven van de feitelijke activiteiten van het consistorie9. In de nabije toekomst mogen we een volledige transcriptie van alle registers van het consistorie van Genève verwachten10.
5 Van lagere statuur waren de ‘citoyens’.
Verder afdalend langs de sociale ladder vinden we de ‘habitants’,
veelal knechten en tijdelijke bewoners zonder bezittingen van
betekenis. Ibidem, p. 163.
6 Ibidem, p. 164.
7 Ibidem, resp. 162; p. 164-165.
8 Twee banden, Leipzig 1942.
9 Voor het voorgaande zie men Kingdon, a.w., p.
169-170.
10 Over het project van publicatie van de acta van het
consistorie van Genève zie Kingdon, a.w., p. 170-172.
Men hoopt op korte termijn (1994) een eerste deel over de jaren
1542-1544 te publiceren. Het zal nog wel even duren voordat dit
project tot in de jaren 1560-1570 is beland, wanneer we ze naast
de vroegst bekende ‘Londense’ acta kunnen leggen. De vroegste
aantekeningen van het consistorie in |231| Emden
dateren van 1557.
|231|
Voor een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten van het consistorie van Genève moeten we ons derhalve baseren op een artikel van E. William Monter, die de activiteiten van het consistorie heeft onderzocht11. Hij onderzocht hiertoe tien, naar zijn zeggen representatieve vergaderingen van het consistoire uit de jaren 1559-156312. Hij kwam tot de volgende conclusies: (1) Per vergadering werden zestien agendapunten behandeld. (2) De meeste opgeroepen personen werden niet geëxcommuniceerd [sic!13]. (3) De zaken in deze tien vergaderingen resulteerden in 52 excommunicaties. (4) Sommige personen kwamen eerder met een verzoek bij het consistorie dan dat ze verschenen op bevel. (5) Zijn algemene indruk is dat tweederde van de opgeroepen personen er vanaf kwam met een vermaning (rémontrance). (6) Een standaard activiteit van het consistorie is het bijleggen van twisten en ruzies. Deze eindigen door elkaar te vergeven en dit te bekrachtigen met een handdruk en een verklaring dat men elkaar voortaan voor ‘gens de bien’ houdt. (7) Toch registreert Monter nog ongeveer vijf excommunicaties14 per week gemiddeld, hetgeen naar zijn berekening resulteert in jaarlijks 260 excommunicaties. (8) Twee hoofdoorzaken van excommunicatie registreerde hij: in de eerste plaats sexuele overtredingen, in de tweede rebellie, waaronder het consistoire vooral illegale deelname aan het avondmaal verstaat. (9) Andere redenen voor excommunicatie zijn een aantal gevallen van diefstal, vijf gevallen van superstitie/domheid, vijf leugenaars (onder wie ook valse aangevers bij het consistorie werden verstaan), één vandaal, één woekeraar en één persoon die zich in Frankrijk als roomskatholiek had voorgedaan15.
Naast een onderzoek naar de activiteiten van het consistoire heeft Monter onderzoek gedaan naar de criminele processen in Genève in het jaar 156216. Het is voor het onderzoek naar de handhaving van de kerkelijke tucht in Londen zeer verhelderend. Uit zijn bevindingen blijkt dat veel zaken die in Genève onder het strafrecht vielen in de vluchtelingenkerken in Londen door het consistorie afgehandeld mochten worden. Een restant van het ‘corpus corporatum et civile’ dat de vluchtelingen in 1550 werd toegestaan? In onderstaande tabel staan de
11 ‘The Consistory of Geneva, 1559-1569’ in
Enforcing Morality in Early Modern Europe, Variorum
Reprints, London 1987, p. 467-484.
12 Namelijk die van 06-04-1559; 18-01-1560;
25-04-1560; 21-11-1560; 11-09-1561; 09-10-1561; 22-10-1562;
04-02-1563; 23-09-1563; 02-12-1563.
13 Het onderhavige artikel dateert uit de jaren
zestig. Monter was zich het onderscheid blijkbaar niet bewust
tussen de verschillende trappen van de discipline. Hij
onderscheidde niet tussen afhouding van het avondmaal en
afsnijding (excommunicatie maior). Het duidelijkst is dit op te
maken uit het artikel ‘The Consistory of Geneva’, p. 477. Hier
constateert Monter zelf al dat de excommunicatie als regel
tijdelijk was.
14 Bedoeld is uiteraard weer afhouding van het
avondmaal.
15 Deze laatste rekende Calvijn tot de ‘Nicodemieten’,
naar Nicodemus uit het evangelie naar Johannes.
16 ‘Crime and Punishment in Calvin’s Geneva, 1562’ in:
Enforcing Morality in Early Modern Europe. Variorum
Reprints. London 1987, p. 265-290.
|232|
strafrechtelijke overtredingen (totaal 197 gevallen) behandeld door de Geneefse overheid in 156217:
Echtbreuk, verkrachting, ontucht: |
39 |
Moord: |
5 |
Diefstal en heling: |
40 |
Ruzie met geweldpleging |
5 |
Beroepsmisdrijven: |
21 |
Blasfemie/Vloeken: |
4 |
Rebellie 18: |
17 |
Illegale terugkeer na verbanning: |
4 |
Tovenarij: |
11 |
Opposanten contra kerk 19: |
4 |
Misdrijven van de nachtwacht: |
6 |
Ketterij: |
3 |
Laster: |
8 |
Homosexualiteit: |
2 |
Fraude: |
6 |
Niet classificeerbaar, triviaal: |
20 |
Men ziet dat zaken van huwelijk en sexualiteit in Genève vrij spoedig vielen onder de criminele justitie. Ongeoorloofde sexuele omgang werd standaard bestraft met drie dagen gevangenis op water en brood. Desondanks komt ook William Monter tot de conclusie dat het consistorie zaken van huwelijk en sexualiteit behandelde met de vooropgezette bedoeling ‘to uphold the dignity of marriage in every way possible’20. Hekserij, een verschijnsel dat we in Londen alleen maar in de milde vorm van waarzeggerij ontmoet hebben, kwam in Genève vaker voor, en werd strenger bestraft. Vijfmaal werd eeuwige verbanning uitgesproken, tweemaal de doodstraf21.
Het is een intrigerend verschijnsel dat de criminele justitie in Genève soms kerkelijke straffen oplegde. Een onboetvaardig molenaar die de beroepsregels overtreden had, kreeg de verplichting om catechismus-onderwijs te volgen voor een jaar. Een boer die per ongeluk een kind had overreden, hetgeen nooit ontdekt was, maar die zich uit gewetenswroeging na vijfjaar vrijwillig bij de autoriteiten meldde, kreeg als straf om publiek berouw te tonen en een jaar lang de zondagsdienst bij te wonen(!).
Conclusie
De bevoegdheden van het consistoire van Genève overtroffen die van willekeurig welk consistorie in Londen. Het opzicht van het consistorie betrof immers alle inwoners van Genève. Elke gedoopte werd tot de kerk gerekend. Daarnaast mocht het consistoire dan een subcommissie zijn van de Raden van Genève, het kwam in het centrum van de macht te staan door het bezit
17 Ontleend aan ‘The Consistory of Geneva
1559-1569’, Ibidem, p. 262-264.
18 Rebellie of ‘arrogantie’ t.o.v. diverse
autoriteiten, bijv. predikanten, ouders of publieke
officials.
19 Zaken in verband met de zogenaamde ‘Perrinisten’,
de politieke tegenstanders van Calvijn die vanaf 1555 in
ballingschap waren.
20 In het artikel ‘The consistory of Geneva 1559-1569’
in Enforcing Moraliry in Early Modern Europe, p.
473.
21 Over de relatief milde behandeling van hekserij in
Genève zie men het tweede deel van de bundel Enforcing
Moraliry in Early Modern Europe, dat geheel aan de
bestudering van de vervolging van hekserij is gewijd:
hoofdstukken 9 tot en met 14 onder de titel ‘Witchcraft and
Associated Crimes’, p. 435-370.
|233|
van het exclusieve recht van excommunicatie. Daarnaast kon het consistorie, vanwege de vermenging van kerkelijk en wereldlijk opzicht, veel macht uitoefenen door de personele verbinding van magistraat en kerkelijk opzicht. Juist de behandeling van bepaalde zaken door de criminele justitie vestigt onze aandacht op het feit dat het consistorie van de verschillende vluchtelingenkerken in Londen een ruime bevoegdheid bezat om te handelen met de eigen gemeenteleden in zaken die elders gemakkelijk onder de criminele justitie zouden zijn gevallen.
De positie van de Nederlandse kerk in Wezel was een heel eigensoortige. De stadskerk was lutheraans, en de Nederlandse geloofsvluchtelingen maakten deel uit van de plaatselijke kerk. Anders dan in Emden hadden zij wel een eigen organisatie die men het best kan omschrijven als een belijdeniskerk binnen de volkskerk. Kern van deze ‘ecclesiola’ vormde het consistorie van acht ouderlingen, dat opzicht hield over allen die zich ‘onderworpen hadden aan de discipline’.
Deze groep was naar het zich liet aanzien niet zo groot. Op grond van een lidmatenlijst uit 1573 kunnen we opmaken dat de gemeente op dat moment zo’n 120 stemgerechtigde manslidmaten telde, hetgeen overeenkomt met ongeveer 5 à 600 zielen. Ook als we — hierin gesteund door de acta — uitgaan van een geringe stijging van het aantal lidmaten, heeft de Nederlandse gemeente toch waarschijnlijk nooit meer dan zo’n duizend zielen geteld.
Vermoedelijk hebben andere Nederlanders zich wel gevoegd in de veel losser georganiseerde kerk van Wezel, waar — als in zoveel lutherse kerken — de kerkelijke discipline aanmerkelijk minder streng gehandhaafd werd. Ook blijken vooral in de beginjaren van de kerkeraadsnotulen niet weinigen te aarzelen tussen een doopsgezinde of een gereformeerde overtuiging. Los van de Nederlandse kerk fungeerde al sinds 1545 een Waalse gereformeerde ‘ecclesiola’ binnen de kerk in Wezel. Charles de Nielles was predikant van deze gemeente van 1568 tot zijn overlijden in 1593.
De organisatie van de Nederlandse geloofsvluchtelingen in Wezel op basis van de Emdense kerkorde van 1571 had aanvankelijk een clandestien aspect. Officieel was het calvinisme in het hertogdom verboden sinds ca. 1553, hetgeen ook door de zogenaamde heshusianen, lutheranen met een afkeer van de gereformeerde kerkinrichting en avondmaalsbediening, geregeld naar voren werd gebracht. De stadsmagistraat en de pastoors volgden echter een beleid dat zich ontwikkelde van gedogen naar sympathie naar overname van de kerkelijke inrichting van de gereformeerden22.
De lidmaten van de Nederlandse gemeente in Wezel waren — althans tot circa 1582 — per ‘natie’ georganiseerd. Men kende de naties van Holland, Brabant, Vlaanderen en Gelre/Gulik. Rond 1580 werden de naties van Holland en Vlaanderen samengevoegd tot één natie, terwijl tegelijkertijd een nieuw onderscheid werd aangebracht tussen de naties Gulik/Gelre en Kleef23. De oorzaak hiervan ligt duidelijk in de terugkeer van veel Vlamingen en Hollanders, terwijl
22 In 1594 stelden de stadspastoors zich onder
het gezag van het consistorie. Over deze ontwikkeling van een
belijdende kerk binnen de volkskerk tot een Duitse gereformeerde
kerk van Wezel zie H. Schilling: Niederländische
Exulanten, p. 92-95. KPWesel, p. 30-31.
23 Eerst in de naties Gulik en Gelre, korte tijd later
in Kleef en Gulik. Cf. KPWesel, Einleitung, p.
30.
|234|
de Duitstalige gereformeerden in aantal toenamen. Uit elke natie werden twee ouderlingen en twee diakenen gekozen. De ambtstermijn was tot 158124 in principe één jaar. Elk halfjaar trad de helft van de ambtsdragers af. Aanvankelijk waren de aftredende ouderlingen en diakenen niet onmiddellijk herkiesbaar, maar dit standpunt werd spoedig verlaten, misschien door gebrek aan kader. De ouderlingen en diakenen kozen tweemaal per jaar uit iedere ‘natie’ een tweetal, waaruit elke natie dan weer één ouderling en één diaken mocht kiezen. De invloed van de gemeente was derhalve iets groter dan op de synode van Emden (1571) was voorzien. Ongeveer vijftig personen vervulden het ambt van ouderling in de periode 1573-1583. Ongeveer een kwart van hen had voordien als diaken gediend. Daartegenover stonden zo’n 45 personen die alleen als diaken voorkomen in de kerkeraadsacta. Anders gezegd, het ambt van diaken fungeert in Wezel maar heel beperkt als opstap naar het ouderlingschap.
Een eigen predikant had de Nederlandse gemeente slechts in de jaren 1569-1572, toen Joannes Lippius uit Eeklo de gemeente bediende. Na zijn vertrek in 1572 was men aangewezen op de stadspastoors, door de overheid aangesteld. Dezen preekten, doopten, trouwden, bedienden het avondmaal. Zij woonden echter niet de consistorievergaderingen bij.
Het aantal lidmaten van de Nederlandse gemeente te Wezel lijkt, te oordelen naar de acta van de kerkeraad, niet spectaculair gestegen in de periode 1573-1583. Nergens in de acta is sprake van organisatorische problemen in verband met een grote toeloop van nieuwe leden. Het aantal ambtsdragers blijft gedurende de hele periode dezelfde: 8 ouderlingen, 2 per natie. Voor het kiezen van ouderlingen blijven de naties bij elkaar komen in particuliere huizen. Na het lezen van de acta blijft de indruk achter dat er sprake was van tijden van versterkte terugkeer naar het vaderland. Naar Holland en Zeeland vooral omtrent 1574, naar Vlaanderen en Brabant in de jaren 1577-158025. Deze afname werd gecompenseerd door een toename van geloofsvluchtelingen uit de grensgebieden van Duitsland en Nederland, Gelre, Kleef en Gulik.
De organisatie van de eredienst in Wezel had een aantal markante trekken. Aangezien de Nederlandse kerk direct onder de plaatselijke kerk ressorteerde, moest men zich in het gebruik van de sacramenten conformeren aan de plaatselijke gewoonten. Voor velen die in Londen of in Nederland aan de nieuwe manier van avondmaal vieren gewend waren geraakt zal het moeilijk zijn geweest hun opvattingen te herkennen in de avondmaalsceremonie te Wezel. Men moest knielen voor de priester. Tot 1581 gebruikte de plaatselijke kerk ouwels in plaats van brood. De priesters gaven het sacrament op de tong, in plaats van in de hand. De communicant mocht de beker niet vasthouden. Ook de aanwezigheid van een altaar, crucifix, kaarsen, monniken(!) en heiligenbeelden zal menige geloofsvluchteling voor vragen gesteld hebben, vooral diegenen die in Emden of Londen gewend waren geraakt aan de gereformeerde avondmaalsopvatting. Voor sommigen was dit zelfs een reden om elders avondmaal te vieren26.
24 Op 14 augustus 1581 werd de ambtstermijn
vastgesteld op twee jaar.
25 Men vergelijke de lijst met attestatiebrieven in
KPWesel, p. 649-656. Deze bevat 98 attestaties. Pieken
in het vertrek van lidmaten zijn de jaren 1574 met veertien
attestaties en de jaren 1577-1579 met respectievelijk 13, 18 en
11. In die laatste periode gaan mensen vooral terug naar
Vlaanderen en Brabant.
26 KPWesel, Einleitung, p. 26-27.
|235|
De invoeging in de stadskerk van Wezel had voor- en nadelen. Een belangrijk voordeel lag in het financiële vlak. De pastoors kwamen ten laste van de stad, evenals de zorg over kerkgebouwen. De diakonie hoefde zich slechts over diegenen te ontfermen die zich ‘aan de discipline onderworpen hadden’. Desondanks ontkomt men niet aan de indruk dat de gemeente arm was. Dit blijkt uit verschillende brieven om hulp voor de armen van de gemeente. Uit de attestaties blijkt dat niet weinigen Wezel weer verlieten omdat zij niet ‘den cost konden winnen’.
Tot de nadelen behoorde het feit dat de pastoors tot 1578 de consistorievergaderingen niet bijwoonden. Bij belangrijke besluiten moest altijd een delegatie de pastoors op de hoogte gaan stellen, en hun reactie weer rapporteren aan het consistorie. Vooral in tuchtzaken was dit een omslachtige procedure.
De indeling in naties had eveneens voor- en nadelen. De verkiezing van ambtsdragers per natie waarborgde een goede afspiegeling van de gemeente in het leidende orgaan. Een nadeel van die indeling was het gevaar dat vier kleine gemeentes in de Nederlandse gemeente ontstonden. De gekozen ambtsdragers hadden namelijk in principe alleen van doen met de lidmaten van hun eigen natie. Dit komt markant tot uitdrukking in de procedure die gevolgd werd bij openbare schuldbelijdenissen. Deze vond plaats in de eigen natie ten tijde van de verkiezing van nieuwe ambtsdragers, en niet ten overstaan van de hele gemeente. Het consistorie onderkende dit gevaar. Het trachtte bij tijd en gelegenheid het onderlinge contact van de naties te bevorderen, ondermeer door de maatregel om ouderlingen van verschillende naties samen met elkaar huisbezoek te laten doen voor het avondmaal ‘om de mensen beter te leren kennen’27.
Wanneer we in kaart proberen te brengen welke prioriteiten het consistorie in Wezel had, dan stuiten we op het opvallende gegeven dat men zich in de periode 1573-1576 (nog) buitengewoon veel bezig hield met kerkelijke organisatie. De Nederlandse gemeente in Wezel zocht in die tijd blijkbaar nog naar een goede opzet van het kerkelijk werk. De organisatie van het pastoraat en van de diakonie is een telkens terugkerend onderwerp. De verkiezingsprocedures van ouderlingen en diakenen worden geregeld aangepast. Een heel eigen functie — de acta spreken van ‘dienst‘ — in Wezel is die van de diakones. Tot en met 1579 fungeren vooral getrouwde vrouwen in dit ambt. Uit de acta komt niet helder naar voren of men dit als een kerkelijk ambt beschouwde. Zij worden officieel gekozen, in 1575 door de diakenen, op eerste kerstdag 1578 door ouderlingen en diakenen gezamenlijk. Dit alles geeft wel aan dat deze taak zoal niet als een officieel ambt, dan toch hoog ingeschat werd. In januari 1580 ontstaat oppositie tegen de keuze van diakonessen, aanvoerend dat men hiertoe slechts weduwen of vrouwen boven de zestig dient aan te stellen. Men besluit dit aan de predikanten voor te leggen. In augustus van dit jaar stelt men voor de eerstkomende synode te vragen het diakonessenambt in alle gemeenten in te voeren, gelijk men in de classis te Wezel besloten heeft op 12 april 1580.
Dit alles geeft een beeld van een gemeente in ontwikkeling, waar men tastend een weg zoekt tussen het voorbeeld van de Emdense synode en de bijzondere plaatselijke situatie, die beperkingen met zich meebracht. Met het trefwoord ‘organisatie’ kunnen we tenminste de
27 KPWesel, p. 176. De regeling voorzag in het instellen van ouderlingenparen uit twee naties. Holland en Brabant werden samen ingedeeld, en Vlaanderen en Gelre.
|236|
helft van de inhoud van de kerkeraadsacta aanduiden28. Vrijer kon de gemeente zich ontplooien in de classicale samenwerking met andere gereformeerde gemeenten. Deze samenwerking werd met vaste hand uitgebouwd in de hier behandelde periode.
Een centraal punt van aandacht van het consistorie is het onderhouden van het contact met de stadspastoors. Dezen waren in de eerste plaats verbonden met de plaatselijke kerk. In de ambivalente situatie in Wezel, waar de gematigde magistraat rekening had te houden met een anti-calvinistische stemming aan het hof van de hertog29, was de houding van de stadspastoors van doorslaggevend belang voor de ruimte die de Nederlandse geloofsvluchtelingen kregen. Hoe stonden zij ten opzichte van het streven van de Nederlandse gemeente zich zo goed mogelijk te conformeren aan de Nederlandse gereformeerden? Eén van de pastoors, de Amersfoorter (!) Gerhard Veltius (pastoor te Wezel 1566-1593), stond uitgesproken onsympathiek ten opzichte van de calvinistische kerkelijke tucht. Zijn Duitse collega Johan von Heidfelt (ca. 1559-1600) bleek volgens de acta veel meer tot samenwerking met het consistorie bereid, juist inzake de tucht.
De kerkelijke tuchtuitoefening, ‘nervus ecclesiae’, en als derde kenmerk van de ware kerk gedefinieerd door de synode van Emden, speelde in de vluchtelingenkerken een belangrijke rol. Hoe trachtte het consistorie van de Nederlandse gemeente in Wezel deze tucht toe te passen?
Een onderzoek van de acta van het consistorie leidt tot de conclusie dat de ‘kerkelijke discipline’ wel een rol speelde, maar niet zo’n grote. De grootte van de Nederlandse gemeente in Wezel in aanmerking genomen zouden we tenminste op zo’n 50 à 75 afhoudingen van het avondmaal hebben verwacht30. In Wezel treffen we echter vrijwel géén afhoudingen van het avondmaal aan. Slechts enkele tientallen ernstige tuchtgevallen, zaken waarin men in Londen zou spreken van afhouding van het avondmaal of erger, kwamen aan de orde. In verreweg de meeste gevallen bleef het bij een vermaning van de kerkeraad om het ‘schandaal weg te nemen’, indien dit mogelijk was. Wanneer lidmaten dit advies niet ter harte namen, kon de in Londen gebruikelijke sanctie, afhouding van het avondmaal, niet toegepast worden. Het consistorie had immers niets te vertellen over de avondmaalsviering. Derhalve bleef het consistorie niets anders over dan de zaak te rapporteren aan de wijkpastoor, die in de meeste gevallen eerder met zachte dan met harde hand met deze gemeenteleden omging. Zo is het te begrijpen dat de handhaving van de discipline vaak bleef staan bij een al dan niet dringende vermaning om het gedrag te verbeteren, een geschil te beëindigen of excuses aan te bieden voor aangerichte ‘ergernis’.
Een enkele maal zegt het consistorie een gemeentelid aan dat hij met een ‘sodanige gesintheit’ toch niet aan het avondmaal kan gaan. Een verbod is dit echter niet. De geringe macht blijkt ook uit het geringe aantal excommunicaties. Slechts twee personen zijn in de hele periode 1573-1583 geëxcommuniceerd. Eén van hen, Claes Mulder, een passementmaker uit Brussel, werd wegens verzet tegen de avondmaalspraktijk al in de loop van 1578 gemaand zich rustig
28 Toelating van nieuwe lidmaten, inrichting
van het pastoraat en diakonie, overleg met pastoors, instructies
voor afgevaardigden etc.
29 Cf. KPWesel, p. 15.
30 Deze schatting houdt rekening met 1. Een lage
schatting van het aantal gemeenteleden in Wezel (niet meer dan
1000 ca. 1580); 2. Een milde uitoefening van de tucht. In Londen
was het absolute aantal én het percentage gedisciplineerden veel
groter, zoals we hebben gezien.
|237|
te houden. Ruzie met een gemeentelid en laster van het consistorie verergerden zijn zaak, totdat hij op 30 juli werd afgesneden van de gemeente. Op 23 november 1579 werd hij weer toegelaten op conditie van schuldbelijdenis voor het consistorie en afkondiging daarvan in de kerk31. De andere excommunicatie betrof de Vlaming Jacques Matte. Deze was tenminste vijfjaar lang vaste keus als ouderling namens de Vlaamse natie. In 1579, eenjaar na zijn laatste termijn als ouderling, geraakt hij in conflict met enkele gemeenteleden over vermeende woeker. Het consistorie zocht de zaak uit, vond schuld in hem, en dwong hem tot schuldbelijdenis. Matte weigerde, waarna men in de loop van 1580 verschillende malen over zijn excommunicatie sprak. Hij is blijkbaar geëxcommuniceerd, gezien de aantekening van 18 oktober 1581, waarin het consistorie zich voorneemt de classis op de hoogte te stellen32. De kerkeraadsacta vermelden — althans tot augustus 1582 — geen voortgang in deze zaak, ons hiermee in het ongewisse latend over een eventuele terugkeer.
Van één tuchtzaak maakte het consistorie een principe-kwestie. Guert Goyman, voormalig ouderling33, weigerde in juni 1576 bij het consistorie verantwoording af te leggen voor het verlaten van een dienstmeisje met wie hij sexuele omgang gehad had. Het consistorie achtte hem tot een huwelijk verplicht. Het vond daarin in juli tot tweemaal toe bijval van de pastoor, zonder dat deze tot maatregelen overgaat. In januari van het volgende jaar kaart een deputatie van het consistorie de zaak opnieuw bij de predikanten aan. Zij krijgen te horen dat ze zich verder niet met de zaak moeten bemoeien ‘om orsaeken haerlieder bekent’. De pastoors zullen met hem spreken. Op 18 februari schort men speciaal de verkiezing van ambtsdragers enige tijd op om Goyman de gelegenheid tot schuldbelijdenis voor zijn natie te geven. Gerhard Veltius, de pastoor onder wie Goyman ressorteert, reageert op 25 februari uitgesproken negatief op het aandringen op schuldbelijdenis door het Nederlandse consistorie34. Door bemiddeling van pastoor Jan van Heidfelt komt het uiteindelijk op 19 maart 1577 tot een schuldbelijdenis van Guert Goyman ten overstaan van het consistorie van de Nederlandse gemeente en de vier dienstdoende predikanten van Wezel35.
Bij afwezigheid van de sanctie van uitsluiting van het avondmaal had men ten opzichte van arme gemeenteleden de mogelijkheid te dreigen met het inhouden van de diakonale ondersteuning. Regel was dit niet. Het consistorie stelde de diakonale steun wel afhankelijk van de bereidwilligheid van het gemeentelid om zich bij het consistorie te vervoegen. Zolang geen schuld bewezen was, onthield men de bijstand echter niet36.
31 Zie KPWesel, register in voce
Mulder, Claes.
32 Cf. KPWesel, p. 582.
33 Hij werd gekozen door de natie van Gelre in 1575.
Cf. KPWesel.
34 Het antwoord van Veltius op de twee ouderlingen was
‘dat sij sick mit sulckx neit moyen en souden ende dat sij mit
meinschelick affecten omgain: ‘Ic wil mit u ban ende dissyplin
haest ein ende macken’(!)’. KPWesel, p. 315.
35 KPWesel, p. 318.
36 Zo KPWesel, p. 257 en volgende, aangaande ‘de man in
de Vlasbloem’.
|238|
Welke conclusies kunnen we nu trekken uit een vergelijking van de structuur, de organisatie en de activiteiten van de kerken van Wezel enerzijds, en de drie kerken van Londen anderzijds?
Organisatie was in de Nederlandse gemeente in Wezel de belangrijkste prioriteit. Deze activiteit beslaat meer dan de helft van de aantekeningen in het actaboek van het consistorie. In Londen betreft deze activiteit niet meer dan 10% van de aantekeningen, of het nu gaat om de Nederlandse, de Franse of de Italiaanse kerk. Deze omstandigheid was nauw verweven met de totaal verschillende structuur. In Wezel bestaat een belijdende kerk binnen de stadskerk, in Londen autonoom functionerende kerken, met eigen predikanten, eigen financiële middelen.
Het consistorie had de avondmaalsbediening niet in eigen hand. De bediening daarvan viel onder de verantwoordelijkheid van de stadspastoors. Daarmee had het consistorie niet de beschikking over het drukmiddel dat in de meeste gereformeerde kerken werd gebruikt: de afhouding van het avondmaal. Als gevolg hiervan speelde de uitoefening van de kerkelijke tucht in Wezel dan ook een minder omvattende rol dan in de kerken in Londen. De acta vermelden weliswaar veel vermaningen aan gemeenteleden, en veel pogingen om mensen met elkaar te verzoenen. Zodra een lidmaat zich opstandig betoonde, ontbrak het consistorie de mogelijkheid op eigen gezag sancties te treffen. Het consistorie kon het feit alleen maar aangeven aan de pastoor van de stadswijk. De predikanten konden zo'n aangifte naast zich neerleggen, zoals blijkt uit de boven beschreven zaak van Guert Goyman.
De samenstelling van het consistorie van de Nederlandse gemeente in Wezel is uitzonderlijk door het ontbreken van predikanten. Aanvankelijk (ca. 1573) bestaat het consistorie alleen uit acht ouderlingen. In de loop van de zeventiger jaren ontwikkelt het zich tot een brede kerkeraad van ouderlingen en diakenen samen. Pas in 1594 treden de stadspredikanten toe. Juister gezegd: onderwierpen de Duitse stadspredikanten zich aan het opzicht van het consistorie. Tot die tijd had het consistorie geen zeggenschap over de predikanten gehad. Na 1594 wordt daarentegen het consistorie het belangrijkste beleidsorgaan van de nu voluit ‘gereformeerde’ stadskerk van Wezel. In Londen is het consistorie van ouderlingen en predikanten daarentegen altijd het belangrijkste beleidsorgaan geweest en zal dat ook blijven tot diep in de zeventiende eeuw.
De gereformeerde kerken van Londen oefenden geen invloed uit op de hen omringende Anglicaanse staatskerk. De consistories functioneerden in een semi-autonome structuur, die sinds 1560 voorzag in een formele onderschikking van de kerken aan het gezag van de bisschop van Londen. Deze maakte — zoals wij in hoofdstuk IX hebben gezien — in de praktijk een beperkt gebruik van deze macht. De Nederlandse gereformeerde gemeente te Wezel daarentegen heeft een grote vormende invloed gehad op de reformatie van de stadskerk. Deze werd onder andere door de invloed van het door de geloofsvluchtelingen opgerichte consistorie van een lutheraanse tot een gereformeerde stadskerk.
Het is te hopen dat de kerkeraadsprotocollen van Wezel na 158637 ooit gepubliceerd mogen worden. Dit is vooral van belang om het bovengenoemde proces van verandering van de kerk van Wezel in een gereformeerde stadskerk te bestuderen. Het lijkt mij een belangrijke vraag of de toetreding van de predikanten tot het consistorie leidde tot een strengere handhaving van de kerkelijke tucht, waarbij ook afhouding van het avondmaal als sanctie werd toegepast.
37 Cf. KPWesel, p. 30-31.