|29|
In de eerste jaren van de regering van Elizabeth I leidde een kleine Spaanse ‘kerk’ een vluchtig bestaan in Londen1. In deze paragraaf staat de vraag centraal welke status deze kerk in Londen tijdens haar korte bestaan bezat. Daarvoor komt achtereenvolgens aan bod de vraag uit welke groepen de Spaanse kerk haar leden recruteerde, wie haar voorganger was, en hoe de relatie van deze kerk tot de gevestigde vluchtelingenkerken in Londen was.
Uit welke mensen bestond die Spaanse ‘kerk’? Het aantal Engelsen dat in staat was om predikaties in het Spaans te begrijpen zal beperkt zijn geweest tot hoog opgeleide edelen en kooplieden, waarbij we vooral denken aan de vertrouwdheid met de Spaanse taal van kooplieden in Londen en aan de connecties die zij hadden met Spaanse kooplieden, onder andere in de metropool Antwerpen. Een tweede beperkende factor ligt in de problemen die in Londen residerende Spaanse onderdanen met hun regering mochten verwachten bij aansluiting bij een protestantse kerk. De ambassadeur van Spanje hield de bewegingen rond de ‘ketters’ nauwkeurig in de gaten, en bracht daarvan verslag uit aan de landvoogdes der Nederlanden en aan koning Philips II zelf2. Aan de andere kant kunnen wij ons voorstellen dat de Engelse regering motieven had om Spaanse predikanten te steunen, bijvoorbeeld het terugdringen van het katholicisme onder de Spaanse kolonie in Londen.
De kern van de Spaanse kerk in Londen werd gevormd door een groep monniken die in 1557 het klooster San Isidro in Sevilla ontvlucht was om vervolging door de Inquisitie te ontkomen. Deze groep vluchtte aanvankelijk naar Genève, waar zij deel uitmaakten van de Italiaanse gereformeerde kerk3. In 1559 ging een aanzienlijk deel van deze groep door naar Londen, om een nieuw bestaan op te bouwen. De groep omvatte in ieder geval de ex-prior van het San Isidro klooster, Francesco Farias, de ex-vicaris luan de Molinas en de ex-monniken Cipriano
1 De belangrijkste bronnen voor de Spaanse kerk
in Londen zijn vooral te vinden in Eduard Boehmer:
Bibliotheca Wiffeniana. Spanish Reformers of Two Centuries
from 1520. Their Lives and Writings according to the late
Benjamin B. Wiffen’s Plan and with the use of his materials,
3 vols (Strassburg/ London 1883-1904), J.H. Hessels:
Ecclesiae Londino-Batavum Archivum II en III.1,
Cambridge 1889 en 1897. De beste beschrijving in A.G. Kinder:
Casiodoro de Reina, Londen 1975. Over de belangrijkste
Spanjaarden in Londen zie ook Paul J. Hauben: Three Spanish
Heretics and the Reformation (Etudes de philologie et
d’histoire III), Genève 1967.
2 Kinder: Casiodoro de Reina, p. 22, 24.
3 Archives de Genève, Ms 1477 bis: Libro di Memorie da
me Vincenzo Burlamachi, fol. 7r, geeft in 1558 (hoewel in een
ander handschrift de — duidelijk onjuiste —jaaraanduiding 1556
staat) als nieuwe leden van de Italiaanse kerk op: ‘Merchio Vras
di Siviglia, Cipriano Valleria di Siviglia (traduttor della
biblia i.m.), Giovanni di Mollina, di Varracina d’Arragone,
Alonso Battista di Canaria, Lopes Cortes di Castiglia, Gio: di
Vivares di Vagliadoli’ (Valladolid). Reeds enige tijd was
Francesco Farias in deze gemeente ingeschreven, (ibidem, fol.
6v.). In 1568 treffen we in die gemeente aan ‘Ruy Dies’ en Onorio
Vsas, de laatste blijkens de aantekening uit Sevilla afkomstig.
In 1569 volgen wederom twee Spanjaarden: Alonso Battista en
Pietro Paulo ‘Spagnuolo’, ibidem, fol. 15r.
|30|
de Valera en -op een later tijdstip- Antonio del Corro4. Misschien moeten nog enkelen toegevoegd worden. Zo is het mogelijk dat ‘Hernando de Almara’ geïdentificeerd moet worden met de ex-monnik Hernando de León.
Voor de opbouw van de gemeente was men vooral aangewezen op de groep Spanjaarden die in Londen woonden. Hoe groot was die groep? De Return van 15685 spreekt van 95 in totaal, mannen, vrouwen en kinderen. Dat aantal was echter aanzienlijk kleiner. Bij een controle van deze Return blijkt dat minstens 20 van hen in feite Nederlanders zijn, geboren in de gebieden van koning Philips II6. Daarnaast blijken de negen ‘Spanjaarden’ in het huis van de Florentijnse koopman Roberto Ridolfi in feite Italianen te zijn. Zij zijn vermoedelijk als Spanjaarden geteld omdat zij de mis bijwonen in de woning van de Spaanse ambassadeur7. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de Spaanse kolonie in Londen dus circa 50 a 60 zielen geteld. Onder hen waren dan ook nog diegenen te vinden, die het oude geloof trouw bleven en die dus in de Return te vinden zijn onder het hoofdje ‘no church’ of onder het hoofdje ‘goes to the Spanish Ambassador to hear mass’. Een andere groep Spanjaarden in Londen, die we in 1569 aantreffen, komt ook niet voor het lidmaatschap van de Spaanse kerk in aanmerking: het betreft een groep van tien gestrande Spaanse zeelieden, die zich op het onderschepte soldij-convooi bevonden met bestemming Antwerpen8. Het aantal Spanjaarden in Londen, dat tot deze protestantse kerk behoorde, kan derhalve niet groter geweest zijn dan zo’n 20 a 30 mensen. Het is heel wel mogelijk dat de Spanjaarden Gaspar Zapata9, Balthasar Sanchez10 en Franciscus de Abrego tot deze groep behoorden. Zij werden in september 1563 door een onderzoekscommissie ondervraagd over
4 Kinder: Casiodoro de Reina, p.
16.
5 Dit is de eerste lijst uit de betreffende periode
waarop wij gegevens betreffende nationaliteit terugvinden. De
gedachte, dat de Spaanse kolonie voor deze tijd groter is
geweest, vooral ten tijde van het huwelijk van Philips II met
Maria Tudor, lijkt aannemelijk. Juist in de tweede helft van de
zestiger jaren verslechterde de relatie tussen de Spaanse en de
Engelse kroon, om een dieptepunt te bereiken in december 1568.
Men zie hierover G.D. Ramsay: The Queen’s Merchants and the
Revolt of the Netherlands. The End of the Antwerp Market, Part
II, Manchester UP, 1986, in het bijzonder hoofdstuk VII:
‘Elizabeth, Alva and the merchants’, p. 153-173.
6 Cf. bijvoorbeeld Returns 3, pp. 385, 420,
424.
7 In diens huis in Bridge Ward Within, de parochie van
St. Bennet, Gracechurch Street, cf. Returns 3, p.
378.
8 Zij bevinden zich in de huizen van twee victualiers
in Blackfriars, nl. ‘John Waters’ en Richard Alford (Returns
3, 428).
9 Een drukker uit Sevilla, gevlucht om religie, maar
in 1565 in Spanje weer katholiek geworden. Kinder vermoedt dat
hij agent-provocateur is geweest, en bewust heeft geprobeerd
Casiodoro de Reina in discrediet te brengen. Cf. Kinder:
a.w., p. 29, 31, 35.
10 Manufacturier van suikerwaren, en in goeden doen.
Al in 1564 op £15 geschat, hetgeen oploopt tot £100 in 1576 en
1582. Bij de verplichte lening in 1588 wordt hij aangeslagen voor
£100. Misschien mede als gevolg hiervan in 1589 geschat op
slechts £20. Returns 1, 2 en 3, register in voce Santes.
Hij was diaken van de Franse kerk in januari 1571, en ouderling
van dezelfde kerk in 1583 (Blijkens de ACTA NL II, nr.
537 en 3092). Bij zijn dood in 1596 liet hij bij testament ten
behoeve van een armenhuis in Tottingham het bedrag van £640 na,
en voor het armenhuis van de Franse kerk het bedrag van
£300.
|31|
de opinies van Casiodoro. Men mag verwachten dat zij deze opinies van De Reina kenden uit een nauwer contact, bijvoorbeeld door het bijwonen van zijn preken. Het is bekend dat enkele Spaanse religievluchtelingen een kort verblijf in Londen hadden in deze tijd. Franciscus Zapata, de voormalige secretaris van de onderkoning van Napels, behoorde tot die groep11. Een derde categorie van mensen die men in de Spaanse kerk kon aantreffen waren Italianen en Nederlanders. Hun aanwezigheid in de Spaanse kerk is voor een deel terug te voeren op de steeds strakkere organisatie, en de toenemende geloofsdiscipline in de Nederlandse en Franse kerken. Ook de capaciteiten van De Reina als prediker kunnen een rol gespeeld hebben. Ook deze groep is vermoedelijk niet groot geweest, vooral omdat deze mensen de preken in het Spaans moesten kunnen verstaan. Deze barrière zal voor mensen die met het Latijn of met het Italiaans overweg konden waarschijnlijk wel te nemen zijn geweest, maar het vereiste toch wel een behoorlijke opleiding. Het zal dus wel om mensen gegaan zijn van enig aanzien. Uit de ondervraging door de commissarissen van de bisschop zou het lidmaatschap van de Sardijn Angelus Victorius12 en de uit Antwerpen afkomstige Jeremias Ackerman13 kunnen blijken. Ook de Italiaanse humanist en ingenieur Jacobus Acontius14, de bekende Nederlandse koopman en historicus Emanuel van Meteren, en nog enkele door de Nederlandse kerk in mei 1561
11 Kinder, a.w., p. 29n. Deze
Francisco Zapata was in Londen om De Reina te helpen met de
vertaling van de bijbel in het Spaans.
12 Angelus Victorius was een religievluchteling uit
Sardinië. Hij leefde in Londen sinds ongeveer 1561 als
schoolmeester in Blackfriars in Farringdon Ward Within. Eerst
behoorde hij tot de Spaanse kerk in Londen. Na het vertrek van
Casiodoro de Reina sloot hij zich aan bij de Franse kerk. In 1571
sloot hij zich desondanks aan bij een deputatie van Italianen die
de Franse kerk vroegen om hulp bij het behouden van de Italiaanse
predikant Giovanni Battista Aurellio. In 1569 is hij gehuwd met
Anne, die afkomstig is uit Frankrijk. Zij hebben een zoon ‘John’.
In november 1572 werd hij in de Franse kerk afgehouden van het
avondmaal wegens een weigering zich neer te leggen bij arbitrage
in een geschil met een zekere Nadali (Farias?). In 1593 is hij
nog steeds actief als schoolmeester. In 1576 en 1582 wordt hij
geschat op het bescheiden bedrag van £5. In 1593 zou hij lid zijn
van de Anglicaanse kerk. Actes I, 57, 70; Actes
II, register in voce; A.G. Kinder: Casiodoro de
Reina, London 1975, register in voce. Returns 1, p.
392, 394, 414; Returns 2, p. 16, 180, 252; Returns
3, p. 410. Returns 1593, nr. 1114 (p. 217).
13 In 1561 als lid van de Franse kerk genoemd, terwijl
zijn vrouw Anna in de Nederlandse kerk thuishoort. Van beroep zou
hij ‘serrarius’ zijn. In 1568 staat hij op een lijst van mensen
die behoord hebben tot de Nederlandse kerk, maar die nu elders
kerken. Hij is dan suikerwarenmaker (‘comfetmaker’) en woont in
de rijke Londense ward van Castlebaynard, evenals een aantal
voormalige en toekomstige leden van het Nederlandse consistorie.
In 1574 behoorde hij tot de ouderlingen van de zojuist ingestelde
Middelburgse kerkeraad. F. Nagtglas: De algemeene kerkeraad
der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg, p.
69.
14 Die later ouderling werd van de Spaanse kerk, cf.
A.G. Kinder: Casiodoro de Reina, p. 23. A.J. Jelsma:
Waarom de reformatie mislukte (Kamper Oraties 2), Kampen
1993, p. 7 vlgg.
|32|
geëxcommuniceerden behoorden tot deze groep15. De Genuese edelman Antonio Giustiniano heeft mogelijk ook de predikaties gehoord16.
De kerk werd bediend door de eerder genoemde ex-monnik uit het klooster San Isidro te Sevilla, Casiodoro de Reina17. Daar schijnt hij het middelpunt geweest te zijn van een protestantse cel van kloosterbroeders. Hij vluchtte voordat in het klooster een onderzoek naar ketterij ingesteld werd in de zomer van 1557. Sinds zijn vlucht werkte hij samen met anderen aan de vertaling van de bijbel in het Spaans. Na een kort verblijf in Genève, waar hij vermoedelijk tot de Italiaanse kerk behoorde, en Frankfurt, kwam hij in 1558 of 1559 in het gezelschap van zijn ouders in Londen aan. Liever dan zich aan te sluiten bij de in staat van heroprichting verkerende Franse of Nederlandse kerk, verzamelde hij een groep om zich heen om in het Spaans diensten te houden. Casiodorus schreef op het eind van 1559 een geloofsbelijdenis van 21 hoofdstukken om de goedkeuring van de bisschop en van de andere kerken in Londen te krijgen. Deze confessie vond inderdaad de goedkeuring van Edmund Grindal, bisschop van Londen. In 1560 krijgt de Spaanse groep de kerk van St. Mary Axe ter beschikking, terwijl De Reina een royale toelage van Elizabeth ontvangt van £60, driemaal zo veel als de Italiaanse predikant Michelangelo Florio in 1551 ontving18.
Zo goed als de relaties van Casiodoro met het hof en met de bisschop zijn, zo slecht zijn ze van het begin af aan met de andere vreemdelingenkerken. De hierboven genoemde confessie van 1560 bekijken zij met argusogen. Onder de protestanten van Londen ging namelijk al enige tijd het gerucht dat Casiodoro de ideeën van Michaël Servet aanhing19. Met betrekking tot de confessie namen zij vooral aanstoot aan het stuk over de doop, waarin Casiodoro stelt dat
15 Over de aanhangers van Van Haemstede onder
de aanzienlijken, eerst in Antwerpen, later in de Nederlandse
kerk in Londen zie Jelsma: Adriaan van Haemstede,
p.49-50, en Pettegree: Foreign Protestant Communities,
p. 172-175.
16 Hij was woonachtig in Londen sinds circa 1561, and
voorzag in zijn levensonderhoud door les te geven, terwijl zijn
vrouw kostgangers hield. Zijn mogelijke betrokkenheid bij
Casiodoro zou men af kunnen leiden uit de gang van zaken in 1579,
wanneer hij samen met Cipriano de Valera als getuigen a décharge
van Casiodoro meegaat naar het consistorie van de Franse kerk. Na
het vertrek van Casiodoro speelde hij een belangrijke rol in de
Italiaanse kerk in Londen. Returns 1, p. 389,441;
Returns 2, p. 40, 191, 250, 301. E. Boehmer:
Bibliotheca Wiffeniana, vol. III, Strasbourg 1904, p.
95-96.
17 Het volgende is voornamelijk gebaseerd op het
eerdergenoemde boek van Kinder: Casiodoro de Reina, in
het bijzonder hoofdstuk II, pp. 18-37.
18 Casiodoro de Reina zou na de verkrijging van dit
stipendium overwogen hebben om zich helemaal te richten op de
bijbel vertaling en zijn vriend Antonio del Corro over te laten
komen om de Spaanse diensten in Londen te houden. Bij zijn
huwelijk in 1561 verloor De Reina overigens deze toelage.
19 Cf. de tekst van de Actes I, p. 13, op 22
oktober 1560: ‘pour cause, se dissoit il, que il ont esté
suspeconné de tenire quelque erreurs de Servetus’. Het gerucht
zal vooral een basis hebben gehad in uitgesproken afkeer van
Casiodoro de Reina van de executie van Servet in Genève.
|33|
de doop van kinderen geen grond in de bijbel heeft20. Voorlopig hebben de kerken zich bepaald tot afwachten. Wanneer echter De Reina vroeg in 1561 aan de Franse kerk vraagt om officiële goedkeuring van zijn confessie, vraagt men nadere uitleg over dit artikel en over zijn visie op de wereldlijke overheid. Deze discussie is juist op dat ogenblik van belang omdat in de Nederlandse kerk slechts een maand geleden Adriaan van Haemstede is geëxcommuniceerd wegens zijn toegeeflijke houding t.o.v. de dopersen. In deze situatie moest een dergelijke formulering van de kinderdoop wel de gedachte oproepen dat De Reina sympathiseerde met de opstelling van Van Haemstede.
Dit wantrouwen van de Nederlandse en Franse kerk wordt nog versterkt door de aanstelling van Jacobus Acontius tot ouderling in de Spaanse kerk, en de toeloop naar deze kerk van Nederlanders die het oneens zijn met de veroordeling van Van Haemstede. De Spaanse kerk werd nu gezien als een vluchthaven voor malcontenten uit de andere kerken. Onder het hoofdje: ‘De eenheid der kerken’ bespreekt de coetus in Londen de kwestie op 14 april 1561. Men stelt dat excommunicatie door één van de kerken een zinloze sanctie wordt, als afgesnedenen wél geaccepteerd worden in de andere kerk. De beide kerken dienen op dit punt één lijn te trekken. Uit het voorafgaande is duidelijk dat men hierbij denkt aan de aankomende excommunicatie van de medestanders van Adriaan van Haemstede. De coetus legt dan ook expliciet vast dat de geëxcommuniceerden het lidmaatschap van de Spaanse kerk ontzegd dient te zijn21.
De groep van Spanjaarden heeft zich vermoedelijk weinig van deze maatregel aangetrokken. De andere kerken hebben van hun kant hun beleid van stilzwijgende afkeuring daarin laten merken, dat zij de kerk van Casiodoro de Reina nooit hebben willen accepteren als een volwaardige kerk naast de Franse en de Nederlandse. Casiodoro de Reina kwam niet in aanmerking voor het lidmaatschap van de coetus in Londen, en werd derhalve niet gezien als een wettig geïnstitueerd predikant van de vluchtelingenkerken in Londen. Een verzoek van april 1563 daartoe werd niet gehonoreerd. Wanneer hij wel in de coetus kwam was het om — ontboden door de coetus — verantwoording af te leggen van zijn theologische opvattingen en van de opname van ex-leden van de Nederlandse kerk. In de vergadering van 11 maart 1561 bijvoorbeeld wil men hem in de coetus ontbieden, om de zojuist geschreven Confessie van de Spaanse kerk te laten zien, en hem aanspreken op het lidmaatschap van afvalligen van de Nederlandse kerk22.
Het is sterk de vraag of in de Spaanse kerk ooit gedoopt of avondmaal gevierd is. Het verzoek van april 1563 van Casiodoro aan de coetus om in de Spaanse kerk de sacramenten te kunnen bedienen duidt erop dat het nooit zover is gekomen. En er is wel sprake van aanstelling ‘in office’ van Jacobus Acontius, maar nooit zien we ouderlingen of diakenen van een Spaanse
20 Kinder, a.w., p. 21.
21 ACTA NL I, p. 166: ‘Respondetur nullo modo
ferendam talem defectionem’.
22 11 maart 1561, Actes I, p. 35: ‘Item les
Flamens nous proposirent scavoir s’il ne seroit bon d’appeler a
ladyt assemble Le ministre des Espagnol, et desiroient aussy de
voire leur Confession de foy qu’il ont mis Escript a cause que
ceulx qui se retirent des deux Eglises sont Receu avec eulx, qui
est chosse a Considerer Et mesmes quant il ont presente audyt
ministre espaignol les articles et affaires qu’il ont eut a
l’encontre de maistre Adrian Hastedius, il ne les a point volu
voire dissant qu’il avoit des aultres affaires asses pour soeuper
pour lors futaReste que dedens 15 jours l’on se Retrouveroit
encoire ensemble pour ladyte affaire.’
|34|
kerk in Londen optreden, voor welke instantie dan ook. Weliswaar had de bisschop van Londen in 1560 de kerk van St. Mary Axe ter beschikking gesteld voor de diensten in het Spaans, maar hij is nooit overgegaan tot een officiële aanstelling van Casiodoro de Reina als predikant.
Vermoedelijk heeft de Spaanse kerk in de jaren 1560-1563 dan ook, mede door de afwijzing van de Franse en Nederlandse kerk, nooit als een geïnstitueerde kerk gefunctioneerd. Het is veelzeggend als het Franse consistorie enkele jaren later in een brief Casiodoro de Reina omschrijft als ‘een lidmaat van de Franse kerk in Londen en publiek persoon die preken voor de Spanjaarden hield’23. Zoals we zullen zien is dat lot ook beschoren geweest aan de groep rond Antonio del Corro, enkele jaren later in dit decennium.
Aan het bestaan van de Spaanse kerk in Londen kwam een abrupt einde. Eind augustus 1563 geraakte Casiodoro de Reina in discrediet door een gecompliceerde beschuldiging van bedrog, ketterij, echtbreuk en sodomie. Zijn gemeente raakte ernstig verdeeld over zijn mogelijke schuld. Slechts een paar van zijn oude kloosterbroeders, Cipriano de Valera en Francesco Fafias, namen het voor hem op. De groep die bereid was mee te werken aan de beschuldiging van Casiodoro was aanzienlijk groter. De bisschop benoemde nu zes predikanten en ouderlingen in een commissie om samen met door De Reina gekozen leden de beschuldigingen te onderzoeken. In deze commissie is een prominente plaats ingeruimd voor de Franse kerk, die met de predikant Jean Cousin en de ouderlingen Jean Hette (Haitié) en Antoine Cappel vertegenwoordigd was. De Nederlandse ouderling Jan Utenhove had ook zitting in de commissie, evenals twee Engelse predikanten24. De commissie hoorde verschillende getuigenverklaringen, en betrok de theologische opvattingen van De Reina in dit proces. Bij deze procesgang is de rol van de Franse predikant Jean Cousin, zo niet bevooroordeeld, dan toch wel kritisch ten opzichte van Casiodoro de Reina te noemen.
Deze wachtte evenwel de uitspraak niet af. In de overtuiging dat op homosexuele handelingen de doodstraf stond, en dat het getuigenis van de betreffende jongeman genoeg zou zijn voor een veroordeling, vluchtte hij op 21 september naar Antwerpen25. Door deze plotselinge vlucht van Casiodoro de Reina eindigde voorlopig het bestaan van een Spaanse kerk in Londen. Een kerk, die misschien eigenlijk geen ‘kerk’ genoemd mag worden, maar eerder een gehoor van predikaties in het Spaans. Een kerk die niet geaccepteerd werd op voet van gelijkheid door de al aanwezige Franse en Nederlandse kerk in Londen.
De Italiaanse kerk in Londen heeft menig onderzoeker van de Franse en Nederlandse vluchtelingenkerken voor raadsels gesteld. Welke rol speelde deze kleine kerk in de toch al zo ingewikkelde religieuze situatie van de eerste tien jaren van Elizabeth’s regering? De gegevens
23 ‘(...) qui avoitesté membre denostre eglise
et estoit personne publique preschant aux Espagnolz’. Brief van
het consistorie van de Franse kerk aan ‘[le ministre?] de St.
Pol’. ELBA III, nr. 105, p. 50.
24 Kinder: a.w., p. 30.
25 Uitvoerig over het z.i. unfaire proces tegen
Casiodoro zie Kinder, a.w., pp. 28-37.
|35|
over deze kerk zijn veel schaarser dan die over de ‘grote’ vluchtelingenkerken. Toch is het de moeite waard de Italiaanse kerk in Londen naast de Nederlandse en Franse als een aparte kerk te behandelen. Daarom is het nodig eerst enige woorden te wijden aan het optreden van Italiaanse predikanten in Londen.
De Toscaan Michelangelo Florio26, op 1 november 1550 in Londen aangekomen, was de eerste predikant van de Italiaanse kerk in Londen. Hij kwam uit een familie van gedoopte Joden, was in zijn jeugd lid van de orde van de Franciscaner conventualen, tot hij in 1541 tot de ideeën van de reformatie overging. In 1548 was hij in Rome gevangen genomen en onder tortuur gesteld op verdenking van ketterij. Na een gevangenschap van ruim twee jaar slaagde hij erin te ontsnappen en via Venetië, Lyon en Parijs naar Londen te komen.
In Engeland mocht hij zich verheugen in een kleine koninklijke toelage van £20 en de gunst van Thomas Cranmer. Hij begon te preken in het Italiaans in de kerk van de Nederlanders. Maar spoedig bleek dat de heftigheid en scherpe overtuiging van Florio geen grote bijval kregen onder de Italianen in Londen. De steun bleek te klein om Florio een traktement te bezorgen waarvan hij zou kunnen leven. Hierover beklaagde Florio zich in de loop van 1551 per brief aan zijn beschermheer sir William Cecil: Zijn gemeenteleden hebben hem in de steek gelaten, zodra hij met zijn prediking tegen de paus en de de katholieke kerk begon. Ze spreken kwaad over hem en over het evangelie dat hij verkondigt. Het is zelfs zo erg met hen gesteld dat zij in het geheim de mis bezoeken. Hij noemt met naam en toenaam veertien van hen27. Dit heeft de verhouding van Florio tot de Italianen in Londen ongetwijfeld niet verbeterd.
Eenjaar later kwam Florio onder verdenking zijn dienstmeisje sexueel te hebben misbruikt. Nu kon zelfs de tussenkomst van Thomas Cranmer hem niet baten: hij werd afgezet als predikant, wat het voorlopige einde betekende van Italiaanse predikaties in Londen28.
Een nieuwe Italiaanse predikant, Hieronimus Ferlitus uit Palermo29, trad eerst aan in het voorjaar van 156530. In 1563 zou Ferlitus nog in de pij van de Franciscanen in Antwerpen gepreekt hebben31.
26 De hier volgende gegevens zijn vooral
gebaseerd op L.Firpo: ‘La chiesa italiana di Londra nel
Cincquecento e i suoi rapporti con Ginevra’, p. 317-321, en op
het boek van F.A. Yates: John Florio. The Life of an Italian
in Shakespeare’s England, Cambridge 1934, p. 1-25.
27 Documenten in Strype: Memorials of Thomas
Cranmer I, 347 en II, 388.
28 Florio vond overigens spoedig in hofkringen werk
als privédocent Italiaans.
29 L. Firpo: ‘La chiesa Italiana di Londra (...)’, p.
334-335.
30 Deze datering steunt enerzijds op een brief van
Acontius aan bisschop Grindal, met grote waarschijnlijkheid in
maart 1565 geschreven. Anderzijds op het gegeven dat Hieronimus
Ferlitus blijkens een lijst uit januari 1567 twee jaar in Londen
aanwezig is, in de parochie van St Stephen’s in Colemanstreet
Ward. Cf. L.Firpo, a.w., p. 333-334; Returns I,
p. 320.
31 B.A. Vermaseren: ‘The Life of Antoniodel Corro (1527-1591).
Before his stay in England. II. Minister in Antwerp (Nov.
1566-April 1567)’, in Archief en Bibliotheekwezen in
België, dl. LXI, nr. 1-2(1990), p. 175-275, vooral Annexe I:
brief van de Magistraat van Antwerpen aan Willem van Oranje, 23
november 1566, op p. 267. De paragraaf m.b.t. Ferlitus luidt als
volgt: ‘h) Advertissant en oulture vostre dicte Excellence que en
ceste ville est aussy venu, doez quelques jours en cha certain
fra. Ferl < ito > natif
|36|
Mercers’ Chapel, gezien vanaf de voorgevel in Chaepside, Dit was de plaats van samenkomst van de Italiaanse kerk in Londen.
de Naples, lequel avons entendu apres avoir ostel -la- cappe comme il estoyt cordelier et lequel en cel habyt -a- presché en ceste ville environ troys ans passés s’est donné au mariage, estant venu en ceste dicte ville à icelle fin pour faire des presches en lanque italiane servant pour ceulz du lanque italiane; neantmoints n’a encoires esté recommanddé pour icelly exercise.’
|37|
Een jaar later was Felitus reeds als protestants predikant actief in Castasegna in Val Bregaglia, vlakbij de hedendaagse Italiaans-Zwitserse grens. In Londen vinden we zijn spoor wanneer de bisschop van Londen hem aanbeveelt bij de Mercer’s Company als een man ‘who desired to preach the Gospel in the Company’s chapel beneath, on Sundays and holidays, to the Italians and other worthy personages of the realm who had the use of that tongue’. The Mercers’ Company gaf gehoor aan dit verzoek32. Enkele jaren later blijkt de Mercers’ Company ook incidenteel financiële steun te bieden aan de Italiaanse predikant33. In december 1568 treffen we voor het eerst ouderlingen en diakenen van een Italiaanse kerk in Londen aan34. Vanaf dit moment kunnen we met zekerheid spreken van een geïnstitueerde Italiaanse gereformeerde kerk in Londen. De gegevens die we over deze kerk gevonden hebben, zullen we op dezelfde wijze als de gegevens over de Franse en Nederlandse kerk behandelen.
Met het noemen van deze Italiaanse kerk in 1568 noemen we tevens het jaar waarin we de beschouwing over de vluchtelingenkerken willen beginnen. Niet alleen krijgen we in dat jaar een beeld van de Italiaanse kerk. De Nederlandse en Franse kerken bevinden zich in 1568 door massale immigratie van geloofsvluchtelingen in een totaal nieuwe situatie. De moeilijkheden die toen opgelost moesten worden, leidden tot veranderingen, waarvan de belangrijkste wel is de wijziging van de verkiezing van ouderlingen en diakenen. In de jaren 1568 en 1569 werd een solide basis gelegd voor het functioneren van de beide kerken op langere termijn. Daarnaast betekent het kiezen voor 1568 ook dat de Nederlandse Opstand van dat jaar aan de orde moet komen, maar dat we de ingewikkelde en langdurige twisten rond de doopgetuigen in de Nederlandse kerk niet uitgebreid hoeven te behandelen, iets dat met veel kennis van zaken al diverse malen geschied is35.
32 Mercers’ Company, London, Acts of Court 1560
to 1595, Folio 98, d.d. 23/12/1566: ‘At this Court was openly
redde a letter directed to this Company from the bisshoppe of
London in the favour of one Jeronimus Fferlitus, an Italian
preacher, whose sewtt was that he mighte have like liberty to
preach the gospell in the compannyes chappell beneethe on
Sundayes and other hollidayes to the Italione and other worthy
personages of this Realme that have the use of that tonge, like
as it was permitted in the tyme of kinge Edward of most worthy
memory. This court well likinge the said petition, have graunted
and agreed that the said Jeromme Fferlitus shall have free
accesse to the said Chappell to preach there duringe the companys
good will prolong, and not to be named by anny other name then
the accustomed name of the Mercers’ Chappell.’
33 ‘Releif to an Italian preacher. Jerolymo,
an Italian preacher, is at this courte agreed to be relieved with
[£] 3.6.8 gratis, provided allwaies that this be no president for
anny other in like case hereafter, and this acte to be the second
wardeins discharge for the same.’ Ibidem, fol. 147, d.d.
24 maart 1568 [= 1569].
34 Returns I, p. 388-389.
35 Cf. Van Schelven, De Nederduitsche
vluchtelingenkerken, p. 152-178 en Pettegree, Foreign
Protestant Communities, p. 243-252.
|38|
Acta van het consistorie van de Nederlandse gemeente te Londen, boek III, folio 1, Acta van 10 november 1569. Naar een foto gemaakt door Mevr. A. Teekens, Londen.