|197|
In 1568, het beginpunt van dit onderzoek, bestonden in Engeland en Duitsland tientallen kerken van gevluchte protestanten die weliswaar regelmatig met elkaar in verbinding stonden, maar niet in een kerkelijk verband samengevoegd waren. Daarnaast leidden in de Nederlanden zelf vele kleine gemeenten een clandestien bestaan ‘onder het kruis’. Elk van deze kerken had met eigensoortige problemen te kampen. De vluchtelingenkerken met de plaatselijke overheden, de kruiskerken met de problemen die het ondergrondse bestaan met zich meebracht. Juist door die verscheidenheid aan ervaringen ontstond een grote behoefte aan eenheid. Na het ‘wonderjaar’ waren de gereformeerden tot het inzicht gekomen dat zij een macht van betekenis konden vormen, als de politieke omstandigheden gunstig waren en als zijzelf tot een vorm van eenheid konden komen. Als voorbeeld duikt in de bronnen telkens op de organisatie van de gereformeerde kerken in Frankrijk. De behoefte is aanwezig om ‘naar het Franse exempel’ een algemene synode bij elkaar roepen. Om eenheid te bewerkstelligen in prediking, bediening van sacramenten, toepassing van de kerkelijke discipline en in liturgie. Hierbij stuiten we op een probleem. Namelijk, de plaats en de datering van het zogenaamde Convent van Wezel, dat op 3 november 1568 zou hebben plaatsgevonden. Dit noopt mij tot een excurs.
Het Convent van Wezel1 is vanaf de zeventiende eeuw en met nadruk in de 19e en 20e eeuwse geschiedschrijving beschouwd als het feitelijke begin van een gereformeerde, presbyteriaal-synodale kerk in de Nederlanden. De Synode van Emden van november 1571 is in die optiek een bekrachtiging en vastlegging van de voornaamste besluiten van dit Convent van Wezel.
Dit Convent van Wezel stelt de (kerk-)historicus al lange tijd voor vragen. Wanneer we de kerkhistorische handboeken raadplegen over het Convent, merken we een zekere verlegenheid op bij de beschrijving van de volgorde van de gebeurtenissen. Het Convent van Wezel komt min of meer uit de lucht vallen in 1568. De periode van drie jaar tussen het Convent en de synode van Emden roept ook vragen op. Is er in de tussentijd niets gebeurd? Na enkele voorzichtig geformuleerde alinea’s gewijd aan het Convent gaat men over tot de bespreking van de synode van Emden. Bij die gebeurtenis kan men zich weer baseren op verscheidene schriftelijke bronnen2.
Ook de specialisten kennen deze verlegenheid rond het Convent. In 1911 promoveerde de gereformeerde predikant Jan de Jong op een proefschrift dat geheel gewijd was aan het
1 De ‘artikelen van het Convent van Wezel’ zijn
— met een Duitse vertaling — opgenomen in: J.F.G. Goeters (ed.),
Die Beschlüsse des Weseler Konvents von 1568. Düsseldorf
1968.
2 Cf. Bakhuizen van de Brink e.a., Handboek der
Kerkgeschiedenis III, Leeuwarden 19804, p. 273.
Otto J. de Jong: Nederlandse Kerkgeschiedenis,
198010,p. 221. Dowley/Jelsma, Handboek van de
geschiedenis van het Christendom, Den Haag 1979, p.
396.
|198|
Convent van Wezel3. Met een omvattend onderzoek naar de ondertekenaars trachtte hij te komen tot een nadere bepaling van plaats en tijd, zonder daar ten volle in te slagen4.
Robert Fruin, die de vroege jaren van de Nederlandse Opstand gedetailleerd bestudeerde, had zich twintig jaar tevoren al vragen gesteld over het ‘opzettelijk ignoreeren van hetgeen te Wezel was verricht’ in de beraadslagingen van de Emdense synode5. Hij nam aan dat hiervoor een ‘gewichtige reden’ moest hebben bestaan. Hij dacht hierbij aan een strijd tussen rekkelijke en precieze gereformeerden. De eersten zouden hun ideeën meer in de besluiten van Wezel teruggevonden hebben. De tweede groep zou op de synode van 1571 haar zienswijze doorgedrukt hebben. Het irriteerde Fruin dat zelfs Marnix, toch aanwezig bij het Convent, handelde alsof niets gebeurd was6. J.J. Woltjer leverde in de gedenkbundel van de synode van Emden uit 19717 een nieuwe bijdrage in dit debat over rekkelijken en preciezen in Emden. Al eerder had D. Nauta zich gebogen over de verhouding tussen de synode van Emden en de artikelen van Wezel en daarbij de opinie van Fruin weersproken8. Ondanks deze aandacht van specialisten bleven plaats en datum van het Convent onzeker.
Deze onzekerheid bracht de voormalige archivaris van de Nederlandse Hervormde Kerk, dr. J.P. van Dooren, op het idee nader onderzoek te verrichten. In een artikel uit 1980 heeft hij zijn bevindingen neergelegd9. Hij wees erop dat wij in feite niets met zekerheid weten over wat er in Wezel op 3 november 1568 gebeurd is. Wij weten niet hoe men zich op deze gebeurtenis in Wezel voorbereidde. Onbekend is ook hoe de artikelen van Wezel op de synode van Emden besproken zijn. Met verbazing constateert hij dat de eerste vijftig jaar na deze gebeurtenis in geen enkele bron sprake is van het Convent van Wezel. Hoe rijmt men deze onzekerheid met het belang van die bijeenkomst, die zoveel invloed heeft uitgeoefend op het ontstaan van de eerste Nederlandse gereformeerde kerkorde? Elke gemeente zou reden hebben trots te zijn een dergelijke bijeenkomst te hebben geherbergd. Maar vreemd genoeg is in de Nederlandse gemeente van Wezel geen spoor van het Convent terug te vinden.
3 De Voorbereiding en Constitueering van
het Kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken in de
zestiende eeuw. Historische Studiën over het Convent te
Wezel (1568) en de Synode te Emden (1571), eerste gedeelte,
Groningen 1911. Het tweede gedeelte is nooit verschenen.
4 Ibidem, p. 192-193, waar De Jong toegeeft
dat omtrent de verblijfplaats van de ondertekenaars in 1568 veel
in het ongewisse is gebleven.
5 In het artikel ‘De voorbereiding in de ballingschap
van de gereformeerde kerk van Holland’, hier geciteerd uit
Verspreide Geschriften II, ’s-Gravenhage 1900, p.
235-276.
6 Fruin, a.w., p. 258.
7 ‘De politieke betekenis van de synode van Emden’, in
D. Nauta e.a., De Synode van Emden, October 1571, Kampen
1971, p. 22-49.
8 In het artikel ‘Wezel (1568) en Emden (1571)’, in
NAKG XXXVI (1949), p. 220-246, ook verschenen in de
bundel artikelen van zijn hand: Opera Minora, Kampen
1961, p. 30-56.
9 J.P. van Dooren: ‘Der Weseler Konvent 1568. Neue
Forschungsergebnisse’ in Monatshefte für Evangelische
Kirchengeschichte des Rheinlandes 31 (1982), p.
41-55.
|199|
Zelfs nu het onderzoek naar deze periode van het ontstaan van de Gereformeerde Kerk zoveel voortgang geboekt heeft, blijft het raadsel bestaan. Recentelijk zijn bovendien enkele belangrijke bronnen uitgegeven. Maar noch in de kerkeraadsacta van de Nederlandse gereformeerde kerk te Wezel10, noch in die van Emden11 vinden wij enige referentie naar het Convent van Wezel. Ook in de acta van het consistorie van de Nederlandse gemeente in Londen vinden wij geen nadere gegevens12.
De vraag die ik in het onderzoek aanvankelijk probeerde te beantwoorden was: ‘Waarom is, noch in de contemporaine kerkeraadsnotulen van de meest betrokken Nederlandse kerken, noch in de correspondentie, noch in de contemporaine geschiedskronieken als die van Emanuel van Meteren, ook maar iets geschreven over dit Convent van Wezel?’ Bij de beantwoording van die vraag werd ik mij steeds meer bewust van het inzicht, dat niet de plaats, maar de datering van het Convent van Wezel het hoofdprobleem vormt voor de plaatsing van dit Convent in de geschiedschrijving van de totstandkoming van een Nederlands kerkverband.
Sommigen houden vast aan de ‘klassieke’ plaats en datum. Een goed voorbeeld bieden J.G.J. van Booma en J.L van der Gouw in de inleiding tot hun uitgave van de kerkeraadsprotocollen van Wezel 1573-158313. De argumenten die zij daarvoor aanvoeren zijn echter zwak. In de eerste plaats voeren zij een zinsnede aan uit de Ordeninge der eltisten der uutlandisscher Duutscher gemeynte binnen Wesel, van januari 1574. In het vierde artikel van dit document komt ter sprake dat ‘De auderlingen, in haeren dienst bevesticht zijnde, sullen de articulen des geloofs, so hiernae beschreven, metsam die articulen der discipline die hier ende in den emdisse Synodo besloten zijn, bestaden’14. Het woordje ‘hier’ zou verwijzen naar de besluiten van Wezel. Men dient hier eerder te denken aan de actuele vergadering van 13 januari 1574, waar getracht werd een eigen discipline op te stellen, zoveel mogelijk naar het voorbeeld van Emden. Het tweede argument is nog minder direct. Een tuchtgeval zou besproken zijn in aanwezigheid van een aantal mensen, die ook ondertekenaars van het Convent van Wezel waren. Van Booma en Van der Gouw concluderen hieruit dat dit geschied moet zijn ter gelegenheid van het Convent van Wezel in 1568. Deze datering vindt geen steun in de acta (op 18 en 25 januari 1574!), en kan heel goed van later datum zijn. Het derde argument, een vermelding uit het midden van de zeventiende eeuw, kan helemaal buiten beschouwing gelaten worden als direct bewijs van plaats en tijd.
Dr. J.P. van Dooren stelde in het bovengenoemde artikel de hypothese op dat het Convent in de nabijheid van Antwerpen, plaats zou hebben gevonden, aan het eind van 1566 of in het
10 Communio et mater fidelium. Acta des
Konsistoriums der niederländischen reformierten
Flüchtlingsgemeinde in Wesel 1573-1582, ed. J.G.J. van Booma
und J.L. van der Gouw, in de Schriftenreihe des Vereins für
Rheinische Kirchengeschichte 103, Delft/Köln 1991. Hierna
geciteerd als KPWesel.
11 Die Kirchenratsprotokolle der reformierten
Gemeinde Emden 1557-1620, Teil I: 1557-1574, uitgegeven in
de serie ‘Städteforschung. Veröffentlichungen des Instituts für
vergleichende Stadtegeschichte in Munster’, serie C (Quellen),
Band 3, Teil 1, ed. H. Schilling en K.-D. Schreiber, Köln/Wien
1989.
12 ACTA NL II.
13 Cf. KPWesel, p. 16-17.
14 KPWesel, p. 153.
|200|
begin van 1567, misschien wel in Wuustwezel. De theorie werd aantrekkelijk gevonden, maar kreeg geen verdere bevestiging van andere onderzoekers15.
Waar en wanneer vond het Convent van Wezel nu werkelijk plaats? In het voorgaande heb ik gewezen op het feit dat het Convent van 1568 ‘uit de lucht komt vallen’. Tussen 1568 en 1571 is geen respons bekend. Dit negeren van het Convent van Wezel heeft tot nu toe niemand kunnen verklaren. Maar moeten we het Convent dan eerder, of juist later in de tijd plaatsen? In de loop van mijn onderzoek naar de Franse, Nederlandse en Italiaanse kerken in Londen 1565-1600 werd mij allengs duidelijker, dat deze Londense kerken in de periode 1567-1569 zeker niet betrokken kunnen zijn geweest bij het ontwerp van een kerkorde voor de hele Nederlandse kerk. Daarvoor waren zij teveel bezig met interne tegenstellingen en problemen. De Nederlandse kerk bevond zich in een ernstige crisis als gevolg van de ‘Winghense twisten’. De opstelling van de Nederlandse predikant Godfried van Winghen inzake het gebruik van doopgetuigen, het gebruik van geweld bij de bevrijding van gevangen protestanten in de Nederlanden en zijn veroordeling van de Beeldenstorm hadden in de loop van 1568 de kerk verscheurd. De diakenen stonden lijnrecht tegenover het consistorie van predikant en ouderlingen. Talloze nieuw aangekomen protestanten die bij het geweld betrokken waren geweest, weigerden zich bij de Nederlandse kerk aan te sluiten. Zij prefereerden de Franse, Italiaanse of de Anglicaanse kerk. In het najaar van 1568 vond zelfs een schisma plaats, dat pas in het voorjaar van 1569, door bemiddeling van de zojuist gearriveerde Joris Wybo, werd beëindigd. De crisis had tevens geleid tot vervreemding van de Nederlandse kerk in Londen van haar geloofsgenoten in de Zuidelijke Nederlanden, vooral van die in Antwerpen16. Het leek mij echter niet goed denkbaar dat de belangrijke vluchtelingenkerken in Londen wier bij zo’n plan betrokken zouden zijn geweest.
Ook de politieke situatie pleit niet voor een datering in november 1568. Eén maand tevoren, in oktober 1568 was de veldtocht van Oranje langs de Maas een desastreuze ‘nederlaag zonder strijd’ geworden. Oranje werd door geldgebrek gedwongen zijn leger af te danken. Was dit nu een moment om over kerkelijke organisatie te spreken? En dan nog in vertrouwenwekkende termen als ‘wanneer de Heer het vaderland zal hebben geopend’. Dit vertrouwen moet juist toen op een dieptepunt zijn geweest bij allen in de omgeving van de prins. Op grond van deze overwegingen was het voor mij inmiddels een uitgemaakte zaak dat het Convent van Wezel, als het al plaatsgevonden had, later moest hebben plaatsgevonden.
Een voorlopige bevestiging van dit idee vond ik terug in veel gegevens uit De Jongs dissertatie en Van Doorens artikel. Het kost de beide auteurs de grootste moeite de ondertekenaars van het Convent bij elkaar te brengen in 1568 of 1567. Als we denken aan een datum na 1569 kunnen we veel meer personen plaatsen, vooral in Emden, in Wezel en in het land van Keulen en Kleef. Maar met het analyseren van de verblijfplaats van de ondertekenaars komen we ook
15 Cf. R.H. Bremmer, Reformatie en
Rebellie, p. 63-64. Marnef, Guido, Antwerpen in
Reformatietijd. Ondergronds Protestantisme in een internationale
handelsmetropool, 1550-1577. (onuitgegeven dissertatie,
Leuven 1991. Deel I: tekst; II: Bibliografieën bijlagen), deel I,
p. 298-299. Marnef noemt het voorstel van Van Dooren een
verleidelijke hypothese, waarvoor hij ‘geen nieuwe argumenten
[kan] aanvoeren die Van Doorens zienswijze nog meer kracht
bijzetten.’ Het is veelzeggend dat Marnef geen nadere bewijzen
voor Van Doorens hypothese gevonden heeft, gezien de
nauwkeurigheid waarmee hij het protestantisme in Antwerpen tussen
1557-1577 heeft onderzocht.
16 Cf. A. Pettegree, Emden and the Dutch
Revolt, Oxford 1992, p. 76-77.
|201|
niet tot een bevredigende oplossing voor plaats en tijd van het Convent. We moeten ergens toch een aanwijzing kunnen vinden.
Uitgaande van het vermoeden dat het Convent later moet hebben plaatsgevonden, ben ik uiteindelijk tot de volgende conclusie gekomen: Het Convent van Wezel vond plaats kort na 4 juli 1571, vlak ná de synode van Bedburg, en moet gezien worden als een concept-kerkorde gemaakt met het oog op de inmiddels geplande synode, die uiteindelijk vanaf 4 oktober 1571 in Emden zou plaatsvinden.
Het grote probleem tot nu toe bij het Convent was dat niemand een schriftelijke bron kon aanwijzen waarin sprake is van de artikelen van Wezel. Ik meen een duidelijke referentie gevonden te hebben. Op grond hiervan meen ik te kunnen aantonen dat er een bijeenkomst was van predikanten en gezanten van Willem van Oranje, en wel in Wezel, kort na 4 juli 1571. De aanhef van de Wezeler artikelen luidt: Certa quaedam Capita seu articuli quos in ministerio ecclesiae Belgicae Ministri eiusdem ecclesiae partim necessarios partim utiles esse iudicarunt. Een concept derhalve, bestaande uit zekere hoofdstukken of artikelen. Men zou derhalve moeten zoeken naar een verwijzing naar ‘enige artikelen die in Wezel besloten zijn’. Deze Nederlandse verwijzing komt voor, en wel in de correspondentie van de Nederlandse kerk in Londen, in de brief van deputaten van de synode van Bedburg van 24 juli 1571 aan het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen, gepubliceerd in J.H. Hessels’ ELBA II, 108. Deze brief wordt in extenso aangehaald door Fruin, en ook besproken door F.L. Rutgers. De brief was ook bekend aan de bovengenoemde schrijver van een studie over het Convent van Wezel, Jan de Jong. Toch hebben zij allen te weinig aandacht geschonken aan de briefen de daarin genoemde documenten.
De brief handelt over een spoedig bijeen te roepen synode in Emden. Samen met de brief arriveert een pakket documenten. Elk document komt ter sprake in de brief. J.H. Hessels heeft in zijn editie, conform het manuscript, in de marge deze documenten aangeduid met de hoofdletters A, B, C, D en E. Het document aangeduid met B betreft de besluiten van de synode van Bedburg, zoals duidelijk blijkt uit de vermelding van de aanwezigheid van marginalia bij deze acta. Doel van dit document is het aantonen van de noodzakelijkheid van een synodale bijeenkomst op korte termijn. Document C is een brief van Philips van Marnix aan de kerk van Emden17. Document D betreft een vertrouwelijke brief waarin tijd en plaats van de geplande synode wordt geopenbaard. Document E is een brief van Philips van Marnix aan zowel het Franse als het Nederlandse consistorie in Londen met een uitnodiging tot deelname aan die komende synode18.
Het document dat bij deze brief als ‘A’ aangeduid is, biedt mijns inziens de sleutel tot plaats en datering van de artikelen die wij kennen als de besluiten van het Convent van Wezel. Het is een brief ‘der voerseiden Dienaren tot Heijdelberch woonacht die sij aen de kercke van Wesel ende elwaerts in ghelyke tenoor hebben geschreven (...), daer sij dan oock eenighe artiiculen bijgeuoecht hebben, van de welcke hen goet gedacht heeft dat men in so een vergaderingen soude mogen verhandelen.’ Een concept ter bespreking op de komende synode derhalve. Men
17 Deze is niet bewaard gebleven in het archief
van de Nederlandse kerk in Londen.
18 Gepubliceerd in ELBA II, nr. 105. Door het
haastige vertrek van Wezel naar Emden had Marnix vergeten de
brief te adresseren en te ondertekenen. Ibidem, p.
385.
|202|
lette op de bewoordingen: ‘eenighe artijculen’. De artikelen van Wezel hebben als opschrift: ‘Certa quaedam Capita seu articuli’. De overeenkomst is treffend. Een tweede overeenkomst in taalgebruik is de volgende: De artikelen sluiten af met: ‘Actum Wesaliae 3° Novembris 1568’. In de brief van de deputatie treffen we de zinsnede aan: ‘Dit dan aldus te Wesel ende bij andere gemeenten daer ontrent synde bij ons verricht wesende’. Ook treffend is het dat die ‘articuli’ bedoeld zijn om te bespreken op de komende synode. Als we dit vergelijken met de artikelen van het Convent van Wezel, treft het ons nu des te meer verwijzingen te vinden naar een synode met een stelligheid alsof die synode al vastgesteld is19.
Als deze identificering klopt, kunnen we op grond van de brief proberen de misleidende aantekening ‘Actum Wesaliae 3° novembris’ te verklaren. In de eerste plaats: de foutieve datum. Is het vergezocht om hierbij te denken aan een opzettelijk aangebracht dwaalspoor? Het lijkt mij van niet. Het is goed voorstelbaar dat een aantal gezochte predikanten en vogelvrije medewerkers van prins Willem van Oranje dit soort veiligheidsmaatregelen troffen. De antedatering zou de vijand misleiden over de plaats van de gezanten. Ook de aanduiding ‘Wesaliae’ was tamelijk veilig. Alle belangrijke deelnemers hadden zich op het tijdstip van verzending van de brief al verplaatst naar Emden. Grote schade zou het noemen van Wezel toch niet aanrichten. Het was de hertog van Alva allang bekend dat in Wezel Nederlandse geloofsvluchtelingen verbleven. De eerder genoemde brief waarschuwt de gemeenten in Londen ook de uiterste voorzichtigheid in acht te nemen20.
De plaatsaanduiding ‘actum Wesaliae’ is derhalve niet helemaal uit de lucht gegrepen. Een deel van de besprekingen vond inderdaad daar plaats, kort na de synode van Bedburg. De ondertekening van de artikelen vond mijns inziens deels in Bedburg, deels in Wezel en deels in Emden plaats, zoals ik hoop aan te tonen aan de hand van de volgorde van de ondertekenaars. Als de identificatie klopt moeten we uiteraard met een nieuw oog kijken naar de vragen die door de specialisten naar voren zijn gebracht in verband met het Convent. Dan blijkt al spoedig dat deze nieuwe datering — voor zover ik kan zien — alle vragen oplost die de historici vanaf Fruin zich gesteld hebben.
De vraag bijvoorbeeld waarom elke expliciete verwijzing naar het Convent van Wezel op de synode van Emden ontbreekt, is daarmee ook eenvoudig verklaard. De bespreking in Emden was buitengewoon gedetailleerd, per artikel. Het concept van Wezel is vermoedelijk het directe uitgangspunt van de bespreking geweest, zo vanzelfsprekend voor alle deelnemers dat er niet expliciet naar verwezen hoefde te worden.
Een andere belangrijke vraag, namelijk waarom elke verwijzing in contemporaine bronnen naar het Convent van Wezel ontbreekt is nu ook eenvoudig verklaard. De artikelen van Wezel waren een concept. Deze werden al binnen enkele maanden achterhaald door de besluiten van
19 Cf. het vijftiende artikel: ‘De Doctoribus
hoc quidem tempore nihildum potest statui, donec ipsa res ac
tempus quid e re ecclesiarum sit, eos qui Synodo aderunt plenius
edocuerit.’
20 Men was ook zelf zeer voorzichtig geweest ‘om also
alle voorvallende peryculen ende verraderije (so de duijvel met
syne trawanten toch niet en slaept) te voorcomen ende eviteeren’.
ELBA II, p. 383.
|203|
Emden, die overal als bindend ervaren werden21. Het is nu ook duidelijk waarom dit Convent van Wezel geen bijzondere aandacht kreeg in deze plaats. Een vergadering waarin een concept agenda voor een komende synode wordt behandeld, herdenk je niet. Alle nadruk valt op het eindresultaat: de besluiten van Emden.
Deze datering verklaart ook waarom de studie van De Jong over het Convent van Wezel onbevredigend bleef. Zijn pogingen de ondertekenaars op de een of andere manier in Wezel bij elkaar te brengen kon nooit helemaal gelukken. Evenzo blijkt nu waarom Van Doorens hypothese over een vroegere datering van het Wezeler Convent zo aantrekkelijk leek. Uiteraard kon hij de ondertekenaars in een vroeger stadium terugvinden. Zij waren immers in 1571 nog in leven. Daardoor kon zijn theorie echter ook nauwelijks ontkracht worden.
In de laatste plaats maakt het ook duidelijk waarom geen enkele bron uit het laatste kwart van de zestiende eeuw aandacht besteedt aan het Convent. Voor de eerste generatie predikanten, vooral voor hen die betrokken waren geweest bij de voorbereidingen van de synode, moet de ondergeschiktheid van de artikelen van Wezel aan de besluiten van Emden vanzelfsprekend zijn geweest. Het probleem in de historiografie is derhalve pas een halve eeuw later ontstaan, toen Simeon Ruytinck de artikelen van Wezel ging opvatten als een soort synodale bijeenkomst, en de misleidende datum als echt opvatte. Tot troost van hen die graag willen dat het Convent inderdaad in Wezel plaatsvond blijft iets over. Het Wezeler Convent heeft echt bestaan, maar slechts als schakel in een aantal spoedbijeenkomsten ter organisatie op korte termijn van een nationale synode.
Aan de hand van de eerdergenoemde uitnodigingsbrief aan de kerken in Londen kunnen we ook opmaken hoe de artikelen tot stand gekomen zijn. Het initiatief tot het houden van een nationale synode was uitgegaan van de ‘broederen van Heidelberg’. Ook de artikelen waren door hen opgesteld22. Deze waren eerst naar de kerk van Wezel ‘ende elwaerts’ gezonden. Maar ‘terstonts daerna [zijn zij] gereijst bij onsen genedigen Heere den Prince van Oraengien &c. om hier op te aenhoren het avijs ende den goeden wille van syn Excellentie de welcke sulx niet alleen voor goet ende nootwendich gheacht heeft, dan heeft daer beneven oock wel genedichliken belooft sijn authoriteijt daer ouer te willen interponeren’23. Met deze steun in de rug zijn dezelfde ‘broederen’ op 4 juli 1571 met een deputatie namens de prins op de provinciale synode te Bedburg aanwezig geweest24. De synode ging akkoord met het plan en raadde aan ook de kerken van Kleef te horen. Dit geschiedde onmiddellijk daarna in Wezel25, waarna de broeders ‘ijlende’ vertrokken naar Emden, om ook daar goedkeuring te vinden.
21 Men zie de uitgebreide bespreking van de
artikelen van de synode van Emden in de Nederlandse gemeente te
Wezel in januari 1574, KPWesel, p. 135-149.
22 ELBA II, pagina 381.
23 Ibidem.
24 We nemen aan dat de ‘Wezelse artikelen’ samenvallen
met de ‘artikelen betreffende de regering der kerken’, die in
deze synode van Bedburg ter tafel kwamen, maar voor behandeling
werden doorgeschoven naar de komende ‘synodus qualificatus’.
25 Ibidem, p. 382.
|204|
Na moeilijke besprekingen aldaar kwam men tot het besluit de andere vluchtelingenkerken in Duitsland en Engeland te consulteren over plaats en tijd van de komende synode26. Tot zover de reconstructie van de gang van zaken. Helpt ons dit bij de verklaring van de ondertekening van de ‘artikelen van Wezel’?
In het voorgaande heb ik gesteld dat ik op het spoor van de latere datering gezet werd door het artikel van Van Dooren. Bij de bespreking van de ondertekenaars bleek niet zelden dat zij in 1568 moeilijk te traceren zijn. Voor de zomer van 1571 ligt dat anders. Zeer velen bevonden zich op dat moment in Emden, Wezel of één van de andere vluchtelingengemeenten in Duitsland. Tenminste 34 ondertekenaars zijn te traceren in Kleef, Wezel of Emden of de omgeving van die plaatsen. Dit strookt volledig met de gegevens uit de bovengenoemde brief, waarin eerst een bespreking in Bedburg plaatsvindt, daarna in Wezel en tenslotte in Emden. De reconstructie van de authentieke ondertekening kan dan als volgt zijn:
Bovenaan vinden we als ondertekenaars de gezanten van Oranje, de ‘broederen uit Heidelberg’ en de aanwezigen op de synode van Bedburg. Onder hen bevindt zich Petrus Dathenus, vermoedelijk één van de opstellers van het document, en toentertijd hofpredikant aan het hof van de paltsgraaf in Heidelberg. Hij wordt gevolgd door Herman Moded die al jaren een vooraanstaande rol vervulde onder de Nederlandse gereformeerden, o.m. als predikant te Antwerpen27. De namen van de aanwezigen in Bedburg gaan mijns inziens door tot en met de zeventiende ondertekenaar, Gerard van Culemborg, die als gedeputeerde van Bedburg naar Emden ging. De ouderling uit Antwerpen die in Bedburg aanwezig was is mijns inziens te identificeren met Joannes Woudanus, nr. 15. Onder de onbekenden zal vermoedelijk ook de Brusselse predikant zich bevinden die in het verslag aan de Londense gemeente aangeduid wordt28. Drie personen (nrs. 7, 8 en 9) van het begin van de lijst zijn nauw gelieerd met Oranje29.
Dan volgt een tweede groep ondertekenaars, vanaf Gerhardus Venradius (nr. 18) tot en met Christianus Sinapius Venlo (nr. 28)30, die in Wezel hebben ondertekend. De derde groep heeft in Emden een handtekening gezet, vanaf Georgius Sylvanus31 (nr. 30) tot en met Christoffels
26 Deze moeizame besprekingen zijn uiteraard al
gesignaleerd door degenen die geschreven hebben over de
‘partijenstrijd’ in Emden. Cf. het aangehaalde artikel van J.J.
Woltjer.
27 In hoeverre de hierop volgende namen ook opstellers
dan wel boodschappers betreffen, dan wel aanwezigen te Bedburg,
is mij op dit moment nog onduidelijk.
28 Cf. ELBA II, nr. 108, §3. Misschien is dit
Laurentius Bruninck alias Bruxellensis, die het document door
vertegenwoordigers in Emden heeft laten ondertekenen. Cf. Van
Dooren, a.w., p. 51.
29 Men zie de bovengenoemde brief, § 3, waarin Marnix
met enkele broeders naar de synode van Bedburg gaat.
30 Misschien moeten we ook Ludovicus Sanarius (nr. 29)
tot deze groep rekenen. Over hem is niets bekend.
31 Een bijzonder probleem vormt de aanwezigheid in
Emden van twee vooraanstaande leden van de Nederlandse gemeente
in Londen. De Antwerpenaren Joris Wybo (als predikant sedert
1569) en Joannes Cubus (sinds 1569 als diaken). In 1568 was Wybo
nog in Emden, terwijl Cubus in december 1568 in Londen verblijft.
Beiden zijn echter niet terug te vinden in de acta van het
consistorie van de Nederlandse kerk in Londen in de periode
juni-september 1571. Op grond hiervan veronderstel ik dat zij —
hetzij vrijwillig, hetzij in opdracht van de kerk in Londen — in
Emden waren, met het oog op het overleg dat daar plaats zou
vinden
|205|
uut Waes (nr. 51). Onder deze groep treffen we Marnix van St. Aldegonde aan, die — zoals we hierboven gezien hebben — in grote haast de begeleidende brieven schreef aan het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen. Onder de ondertekenaars uit Emden treffen we ook twee leden van de Waalse kerk uit die plaats aan. Deze ondertekening correspondeert met het gegeven uit de brief van 1571, dat ook de Waalse kerk in Emden bij de besprekingen betrokken was32.
Vanaf de 52e ondertekenaar vinden we een vierde groep, die later in Londen getekend heeft33. Drie van deze ondertekenaars waren in 1571 lid van de Italiaanse kerk in Londen. Maar bij deze ondertekenaars, Jacobus Miggrodius, Cornelis Spierinck en Cornelis Francx, speelt mijns inziens hun lidmaatschap van de — na 1570 overigens calvinistische — Italiaanse kerk geen grote rol. Belangrijker is hun plaats van herkomst. We moeten hen vermoedelijk in dit verband zien als vertegenwoordigers van de Vlaamse en Brabantse ‘naties’. Jacobus Miggrodius was lid van het consistorie van Gent geweest. Cornelis Spierinck en Cornelis Francx waren vooraanstaande Antwerpse gereformeerden.
Wanneer deze reconstructie van de gebeurtenissen van juli 1571 klopt moeten we een aantal consequenties onder ogen zien. De oprichting van een kerkelijk verband van de Nederlandse gereformeerden vindt dan opvallend laat plaats, veel later dan de organisatie van de Franse gereformeerden en ook aanzienlijk later dan verscheidene synodale bijeenkomsten van de Walen (waaraan overigens ook Nederlandstalige predikanten deelnamen)34. De nieuwe datering drukt ons tevens op het feit dat de constituering van het kerkverband van de gereformeerde kerk in de Nederlanden pas echt van de grond kwam op het moment dat Oranje zijn volle autoriteit aan de plannen verleende. Philips van Marnix en Willem van Zuylen van Nijevelt waren als commissaris van de prins op de bovengenoemde vergaderingen de drijvende krachten. Maar ook enkele anderen onderhielden nauwe betrekkingen met de prins, onder wie Pieter de Rijcke en Gerard van Culemborg. Deze samenwerking van Oranje met de gereformeerden, in 1568 nog niet denkbaar, past geheel in de verandering van politiek die de prins in de jaren 1569-1570 maakte, door zich te richten op steun van de Franse Hugenoten.
voor de komende synode. Het feit dat zij direct achter
elkaar tekenen (nrs. 30 en 31) zou een nadere aanwijzing zijn.
Zij waren in ieder geval niet terug in Londen voordat de
deputaten met hun brieven en documenten het consistorie van de
Nederlandse kerk in Londen hadden bereikt.
32 Over het betrekken van de Waalse gemeente te Emden
bij de voorbereidingen zie ELBA II, 108, § 5. De
ondertekening van de artikelen door Christophorus Becius (nr.42)
en Cornelius Rhetius (nr. 43), beiden ouderlingen van de Waalse
gemeente van Emden, bevestigt deze betrokkenheid.
33 Dit verklaart ook waarom Van Dooren het handschrift
van Joannes Cubus meende te herkennen. Deze copie van de ‘Wezelse
acta’ is ongetwijfeld afgeschreven door Cubus en meegenomen naar
Londen, waar hij deze aan enkele geloofsgenoten ter ondertekening
voorlegde. Het blijft vreemd dat noch predikanten, noch
ouderlingen van de Franse en Nederlandse kerken in Londen op de
lijst van ondertekenaars voorkomen, maar wel een ouderling, een
ex-ouderling en een lidmaat van de Italiaanse kerk in Londen.
34 Cf. over het probleem van de ongelijktijdigheid in
organisatie van de Nederlandssprekende en Franssprekende
gereformeerden in de Nederlanden het instructieve artikel van
F.R.J. Knetsch, ‘Een vroege gereformeerde kerkorde inde
Nederlanden’, in De historie herzien, vijfde bundel
‘Historische avonden’, uitgegeven door het Historisch Genootschap
te Groningen ter gelegenheid van zijn honderdjarig bestaan,
Hilversum 1987, p. 75-96.
|206|
De conclusie van deze reconstructie levert naar onze overtuiging op dat het ‘Convent van Wezel’ een schakel was in een aantal voorbereidende vergaderingen van de synode van Emden. De bijeenkomst vond plaats kort na vier juli 1571. En in die bijeenkomst kwamen ter sprake de artikelen die wij in de genoemde brief van Hessels tegenkomen als eenighe artijculen (...), van de welcke hen goet gedacht heeft dat men in so een vergaderinge soude mogen verhandelen. De ondertekening van de artikelen vond plaats in Bedburg (4 juli), Wezel (kort na 4 juli) en in Emden, op of vlak vóór 24 juli 157135.
Nu we het Convent van Wezel kunnen dateren in de zomer van 1571, kunnen we de betrokkenheid van de vreemdelingenkerken in Londen aan een nader onderzoek onderwerpen. We constateren dat het externe kerkelijke beleid van de vluchtelingenkerken een complexe zaak is. Enerzijds dienden de Nederlandse, Franse en Italiaanse kerken in Londen zich op te stellen in overeenstemming met hun feitelijke ondergeschiktheid aan de Engelse staatskerk. Anderzijds, zo is ons uit het voorgaande gebleken, trachtten zij zich zoveel mogelijk te richten op de Nederlandse en Franse gereformeerde kerken. Door hun instemming met het samenroepen van een nationale synode werkte men mee aan het streven naar eenheid in leer en discipline. Die betrokkenheid bij de kerken in het vaderland kreeg na de synode van Emden mijns inziens gestalte in drie opzichten: 1. in het nastreven van classes van de Nederlandse en Franse gemeenten in Engeland (hoofdstuk 16.4); 2. in de opleiding van predikanten, uiteenvallend in de opleiding van proponenten en het onderhouden van theologische studenten (hoofdstuk 17.1-3); 3. in de incidentele hulp verleend aan gereformeerde gemeenten in het vaderland die in nood verkeerden (17.4).
De eerste aanzet tot een gemeenschappelijke organisatie van de Nederlandse kerken in Engeland kwam van de gemeente te Sandwich. De predikanten Jacobus Bucerus en Guillaume Damman sturen op 25 februari 1571 een schrijven naar de ‘Nederlandse gemeenten van Londen, Norwich etc’, waarin zij voorstellen een ‘colloquium ofte samensprekijnghe mit elcander te houden’36. Het eerste doel van zo’n samenkomst is het bewaren van de onderlinge eenheid en rust. Daarnaast kan zo’n bijeenkomst controverses oplossen die een plaatselijke kerk niet kan oplossen. Tenslotte kan men bij die gelegenheid de plaatselijke gewoonten op elkaar afstemmen en zo nodig herzien. Een dringende reden zien de predikanten van Sandwich in de ‘meenichfuldighe en sware noden onses Vaderlandes, dewelcke ons tot desen aldermeest behoorden te drijven, om door ghemeijne deliberatie middel te vynden, waerdoor onse seer verdructe ende verstroyde medebroeders, (...), van ons troost en succours ghevoelden’. Ons is geen reactie op dit verzoek bekend, misschien vanwege een zaak die veel hogere prioriteit had: het streven naar een nationale synode van
35 Als bijlage III van deze studie is achterin
opgenomen een lijst van ondertekenaars van het ‘Convent van
Wezel’, en hun vermoedelijke verblijfplaats in de zomer van 1571.
Deze lijst is voornamelijk gebaseerd op het werk van De Jong en
Van Dooren.
36 ELBA III, nr. 143, d.d. 25 februari 1570.
De datering van de brief volgt naar onze mening de Engelse
jaarstijl, die het nieuwe jaar begint op 25 maart.
|207|
alle Nederlandse kerken. Dit project duikt voor het eerst op in het voorjaar van 1570 in een verloren gegane brief van de kerken van Heidelberg en Frankenthal37.
Toch duurde het nog meer dan een jaar voordat het plan van een synode dichter bij zijn verwerkelijking kwam. Wederom kwam het initiatief uit de kerken van Heidelberg en Frankenthal. Ditmaal echter was de steun van de prins van Oranje een garantie voor grotere daadkracht. Na een hectische julimaand, waarin ook afgevaardigden van de kerk in Londen een rol speelden38, werden plaats en datum vastgesteld. De synode zou plaatsvinden in Emden, in oktober of november van datzelfde jaar. De kerken van Engeland ontvingen echter de officiële uitnodiging pas op 6 september 1571, door vertraging van het schip dat de boodschap met zich meebracht.
De kerken in Londen bespraken de uitnodiging voor de synode op hun coetus-vergadering van 10 september 157139. Men koos drie deputaten: de Franse predikant Jean Cousin, de Nederlandse predikant Godfried van Winghen en de Nederlandse ouderling Hercules Fremault40. Met spoed werden de andere gemeenten in Engeland geconsulteerd. Lucas Mayaert, ouderling van de Nederlandse kerk in Londen, kreeg opdracht alle Nederlandse gemeenten in Engeland af te reizen om ze op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen. Hiertoe kreeg hij een commissiebrief mee41. De Rijsselse koopman Nicholas Fontaine deed hetzelfde bij de Franse vluchtelingengemeenten in Engeland42. Mayaert vertrok onmiddellijk met een mondelinge boodschap.
Pas vier dagen later volgde een brief van de coetus43. Waartoe dit oponthoud? In een buitengewone vergadering op donderdag 13 september blijkt in Londen onenigheid ontstaan44. Godfried van Winghen wil niet naar de synode gaan, hierin gesteund door een deel van de
37 De brief is alleen bekend door een antwoord
van de Nederlandse gemeente van Sandwich. Als belangrijkste
thema, nog voor het plan van een synode, stelden de kerken van
Heidelberg en omgeving de opleiding van toekomstige predikanten
aan de orde. ELBA III, nr. 148.
38 Joris Wybo en Joannes Cubus.
39 Over de hele gang van zaken met betrekking tot het
Convent van Wezel, de synode van Bedbur en de toekomstige synode
van Emden worden wij niets gewaar uit de Nederlandse acta.
Merkwaardigerwijs ontbreken juist de acta van de essentiële
periode na 2 september en voor 11 november 1571. Gelukkig bieden
de Franse kerkeraadsacta uit deze periode (Actes II) ons
gegevens over het gemeenschappelijke overleg.
40 Actes II, p. 17.
41 Bewaard gebleven in ELBA III, nr. 172.
42 Ibidem.
43 ELBA III, nr. 173.
44 Cf. Actes II, 19/fol. 14v.:
‘L’escript de Monsieur Godifridus presenté Ie jour desusdit au
consistoire francois, contenant quelques articles qu’il estime
valloir pour n’aller au synode comme avoit esté arresté, a esté
lue. Aussy ont esté considerées pluisieurs raisons mises en avant
par ledyt Godefridus et autres de la compagnie. Et pour
conclusion a esté derechef trouvé bon d’y envoyer. Et pourtant
ent esté lesdyts freres exhortez d’acquiescer. A quoy, faisant
encoire difficulté, leur a esté dit de prier Dieu et faire Ie
reponce a Monsieur Baptiste.’
|208|
aanwezigen. Was hij op de hoogte gebracht van bezwaren bij de Engelse autoriteiten? Cousin daarentegen is vast van plan te gaan en vindt de meerderheid aan zijn kant. De opposanten wordt gevraagd zich neer te leggen bij het besluit, God om wijsheid te bidden, en — indien zij bezwaren blijven koesteren — dit te melden aan de Italiaanse predikant45. Op 26 september verschijnen Fremault en Van Winghen opnieuw in het Franse consistorie om te melden dat zij akkoord gaan met de uitzending naar de synode, op voorwaarde dat de bisschop akkoord gaat en een paspoort van de koningin verkregen wordt46.
Uiteindelijk ging de deelname van de Londense kerken aan de synode van Emden niet door. Uit een brief van de Nederlandse kerk uit 1574 blijkt dat de aartsbisschop van Canterbury zelf, hierin gesteund door de Ecclesiastical Commissioners, het bijwonen van de synode van Emden met nadruk verboden had47. Desalniettemin werd het verslag van de synode met gretigheid tegemoet gezien. Op vier februari 1572 hield de coetus een vergadering over de besluiten van de synode. Hier werd besloten tot een gezamenlijke bijeenkomst van alle gemeenten in Engeland. De belangrijkste aanbeveling van de synode van Emden aan alle vluchtelingenkerken in Londen was immers die om de instelling van een classis. De vergadering wierp in verband hiermee een aantal praktische vragen op, o.m. of de Franse en Italiaanse(l) kerk ook in een toekomstig classicaal verband zullen worden opgenomen48.
Op 10 maart 1572 vindt in de Nederlandse kerk in Londen een bijeenkomst plaats van afgevaardigden van alle vluchtelingenkerken in Engeland49. Op grond van het verbod door de Engelse overheid ziet de vergadering af van deelname aan synodes in Nederland of Frankrijk. Een verzoek om jaarlijkse bijeenkomsten van alle vluchtelingenkerken in Engeland zal aan de bevoegde autoriteiten gericht worden. Uit omzichtigheid gebruikt men echter het woord zelf niet. De vergadering spreekt van jaarlijkse bijeenkomsten ‘pour entretenir les eglises d’icy en union de doctrine et discipline’50.
De bijeenkomst van Frans sprekende en Nederlands sprekende vluchtelingenkerken in Engeland is eenmalig geweest. De vergadering besluit in principe twee classes in te stellen, naar taal. Men ziet geen heil in generale bijeenkomsten: (...) ‘la diversité des langues ne fera separation’51.
45 Misschien omdat hij de voorzitter was van
deze coetus-bijeenkomst, misschien ook door zijn neutraliteit in
deze kwestie.
46 Actes II, 20.
47 ELBA II, nr. 135, m.n. §4.
48 Actes II, p. 60.
49 Zes Nederlandse gemeenten waren vertegenwoordigd:
die van Londen, Sandwich, Colchester, Ipswich, Maidstone en
Coventry. Drie kerken ontbraken, die van Norwich, Yarmouth en
Dover. De Franse kerken van Londen, Sandwich en Southampton waren
aanwezig. Opvallende afwezige op deze bijeenkomst was de grote
Waalse kerk van Canterbury. De Italiaanse kerk van Londen was wel
aanwezig als deelnemer(!). Actes II, p. 67-68.
50 Actes II, p. 68.
51 Een pragmatische keuze, maar één met gevolgen. Net
als bij de stichting van de kerk in 1550 is het verschil in taal
in 1572 in staat een tweedeling tot stand te brengen.
|209|
In het verslag van deze bijeenkomst aan de kerk van Emden, gedateerd 14 maart 1572, waren de kerken nog positief over de mogelijkheid tot jaarlijkse bijeenkomsten52. Het initiatief hiertoe namen de Nederlandse gemeenten in Engeland pas na herhaald aandringen, eerst van de provinciale synode van Dordrecht, korte tijd later van de classis Walcheren53. Zo komen dan in het jaar 1575 voor het eerste de Nederlandse gemeenten in Engeland bijeen. Zij noemen de bijeenkomst een colloquium om de schijn te vermijden dat zij — als een classis — ondergeschikt zouden zijn aan Nederlandse synoden.
In de eerste vergadering van Nederlandse gemeenten in Engeland, op 15 maart 1575, wordt de structuur vastgelegd. De autoriteit van het colloquium benadert op geen stukken na die van een classis. De autoriteit van het colloquium zal zijn ‘uyt crachte der submissien aller kercken’. In feite hoeft geen enkele kerk zich iets van de besluiten aan te trekken: ‘(...) alsoo nochtans dat door het besluyten deser colloquiums gheener kerken yet en sal opghedrongen werden, dat sij met goede redenen betoont niet te konnen aennemen’. Doel van de colloquia is het streven naar uniformiteit in leer, discipline en kerkregering, en het oplossen van conflicten die ‘niet bequamelick en konnen in de particuliere kercken gheeyndicht worden’54. In de eerstvolgende jaren vindt jaarlijks een bijeenkomst plaats. In 1578 zelfs tweemaal, één ter voorbereiding en één ter evaluatie van de synode van Dordrecht. Deze bijeenkomst is kerkrechtelijk interessant door de instructies die de afgevaardigden meekregen. De Nederlandse gemeenten in Engeland stellen voor ook in Nederland het ambt van superintendent in te voeren55. Inzake het plan een nieuwe catechismus op te stellen, zijn de kerken van oordeel dat de Heidelbergse Catechismus voldoet. Liever dan een nieuwe catechismus is hun de terugkeer naar die van Maarten Micron56. Overigens streven zij naar conformiteit met de besluiten van de Nationale Synode van Dordrecht 157857.
Hierna wordt de behoefte aan samenkomsten kennelijk minder. In 1581, 1583, 1584 en in 1586 vinden nog colloquia plaats, maar dan vervallen ze tot 1599(!). Voor dit verloop lijkt een aannemelijke verklaring dat na de synode van Den Haag van 1586 in Nederland geen nationale synode meer plaatsvindt voor die van Dordrecht 1618. Het was derhalve ook niet nodig te overleggen in hoeverre de Nederlandse gemeenten in Engeland daarop moesten reageren. Andere factoren voor het verlopen van de colloquia spelen ook een rol. Kleine Nederlandse gemeenten
52 ELBA II, nr. 110.
53 Resp. in ELBA III, nr. 300, en ELBA
II, nr. 136.
54 Colloquia, p. 14.
55 Colloquia, p. 59-60.
56 Colloquia, p. 61.
57 Colloquia, p. 60.
|210|
als Maidstone, Yarmouth en Dover vinden het bijwonen van een colloquium bezwaarlijk vanwege de afstand en de kosten, mede gezien het ‘kleine nut’ van de bijeenkomsten. Het feit dat Norwich, in grootte de tweede Nederlandse gemeente in Engeland, niet mee wilde doen, ondergroef het belang van de colloquia58. Veel problemen in de plaatselijke kerken bleken heel goed door consultatie van een naburige gemeente, van de Nederlandse gemeente in Londen of eventueel van de coetus van de drie kerken in Londen verholpen te kunnen worden. In 1599 sprak men af het colloquium alleen dan te organiseren als dit dringend noodzakelijk wordt geacht. De gemeente van Norwich, die in 1586 nog onwillig was, werd aangesteld tot samenroeper van het volgend colloquium. In 1609 werden de colloquia weer hersteld, zij het dat zij voortaan slechts eenmaal per drie jaar bijeenkwamen59.
De Franse gemeenten in Engeland kwamen pas in 1581 tot een organisatie vergelijkbaar met de Nederlandse colloquia. De belangrijkste reden voor de late reactie lijkt mij dat de Waalse gemeenten in Nederland sinds 1577 georganiseerd waren in eigen classes60. Een verzoek uit de kring van in Nederland verblijvende Walen tot oprichting van een classis in Engeland zou — naar analogie met het verzoek vanuit Nederlandse synodes aan de Nederlandse gemeenten in Engeland — aannemelijk zijn, maar is niet uit de bronnen bekend. Anderzijds hadden veel Walen die in Engeland verbleven, tot ongeveer 1580 nog het idee kunnen koesteren dat terugkeer mogelijk was. Na de oprichting van de Unie van Utrecht en de ontwikkeling in de Waalse gewesten na 1580 werd een terugkeer hoe langer hoe onwaarschijnlijker. De emigratie naar Holland en Zeeland nam toe. Dit zal de interesse van de Franse vluchtelingengemeenten van Engeland in goede contacten met hun Waalse geloofsgenoten in Nederland zeker vergroot hebben. De zending van Waalse gedeputeerden naar de synode van Middelburg in 1581 Lijkt die ontwikkeling te bevestigen.
De organisatie in ‘colloques’ mag dan later zijn ontstaan, qua frequentie en termijn stelden zij spoedig de Nederlandse colloquia in de schaduw. Tussen 1581 en 1590, juist als de Nederlandse colloquia in aantal afnemen, komen de Franse gemeenten jaarlijks bijeen, met uitzondering van 1585. Tussen 1590 en 1600 zijn zes bijeenkomsten van colloques te registreren. Net als bij de Nederlanders bereikte het colloque niet de status van een classis. Gemeenschappelijke genomen besluiten werden aan de afzonderlijke kerken geadviseerd, maar sancties bij afwijkingen zijn er niet61. De belangrijkste agendapunten van de colloques zijn in de regel de particuliere
58 Voor de redenen die de gemeente in Norwich
hiervoor gaf, zie ELBA III, nr. 457.
59 Cf. Grell, Dutch Calvinists, p. 32.
60 Cf. Livre Synodal contenant les articles
résolus dans les synodes des Eglises wallonnes des Pays-Bas,
publié par la Commission de l’histoire des Eglises wallonnes, 2
tomes, ’s-Gravenhage 1896-1904, p. 34.
61 Cf. De Schickler, Les eglises du refuge,
tome I, p. 335, naar aanleiding van de afspraak op het colloque
van Canterbury (1584) eenmaal per maand avondmaal te vieren,
hetgeen in sommige kerken op weerstand stuitte. Met nadruk stelt
het colloque dat tegen de opposanten slechts broederlijke
vermaningen gericht
|211|
vragen van afzonderlijke gemeenten over de details van de toepassing van de kerkelijke discipline, naast algemene organisatorische zaken, als de plaatsing van predikanten, financiële zorgen van de kleine gemeenten, enz.
Ook op het niveau van de colloques vinden we het ‘dubbele’ karakter terug dat we in Londen bij de Franse kerk hebben aangetroffen. De kerken zijn zowel op de gereformeerde kerken in Frankrijk als op die in Holland betrokken. In 1596 draagt het colloque op te schrijven naar de synode van Frankrijk èn aan die van Holland en Zeeland ‘pour rafraichir la mémoire de l’union en doctrine et gouvernement de l’Eglise’62. Twee jaar later drukt het colloque de gereformeerde kerken in Frankrijk en in Nederland op het hart niemand uit Engeland te ontvangen in de gemeente zonder behoorlijke attestatie63.
mogen worden. Maar de Franse gemeente van Rye conformeert
zich twee jaar later nog steeds niet, en het colloque vindt het
nodig in 1588 alle gemeenten nogmaals op te roepen tot
conformering in de avondmaalsfrequentie.
62 De Schickler I, p. 338.
63 Ibidem.