|80|
In dit hoofdstuk bespreken we de predikanten die in de Nederlandse, Franse en Italiaanse kerken in Londen werkzaam zijn geweest in de periode 1565-1600. Voor we hiertoe overgaan nemen we het ambt zelf in beschouwing. Welke taken had een predikant in Londen? Welke werkbelasting bracht dit met zich mee?
Het aantal preekbeurten dat gemiddeld moest worden vervuld lag in de zestiende eeuw beduidend hoger dan thans. Naast de gebruikelijke twee zondagse diensten werd ook op de dinsdag- en de donderdagmorgen dienst gehouden. Op de tweede Kerst-, Paas- en Pinksterdag hield men een ochtend- en een avond-dienst. Op de in Engeland gebruikelijke feestdagen, in de Nederlandse acta steevast ‘ledichdagen’ genoemd, werd een morgendienst gehouden. In maart 1575 stelde het Nederlandse consistorie vast dat de doordeweekse diensten voortaan doorgang zouden vinden, of er nu een extra feestdag in die week viel, of niet1. Dit betekent dat het minimale aantal preekbeurten per week vier was, vaak vijf en soms nog meer2. Men bedenke dat de voorbereiding en exegese vanuit de grondtalen dienden te gebeuren, en de geaccepteerde lengte van een preek een vol uur was, en het valt nauwelijks te zien hoe één predikant dit werk kan volbrengen naast zijn andere werkzaamheden. Toch hebben Godfried van Winghen en Jean Cousin in de periode 1563-1568 als enig dienstdoend predikant dit werk in respectievelijk de Nederlandse en Franse kerk in Londen gedaan. We kunnen ons enigszins voorstellen dat Jean Cousin op 30 november 1564 weigerde om op Engelse feestdagen tweemaal te preken3. Ook de Italiaanse predikant stond alleen voor deze opgave, maar dit werd in zijn geval gecompenseerd door een klein aantal lidmaten en daardoor minder pastoraat. De preekbelasting nam sterk af zodra in de Franse en Nederlandse kerk het predikantschap over een aantal predikanten kon worden verdeeld.
Een tweede taak van de predikanten was het pastoraat. In de eerste plaats kwam het bezoeken van zieke, in het bijzonder van stervende gemeenteleden. In de Franse en Nederlandse kerk werd deze taak soms waargenomen door een betaalde ziekentrooster4, bijvoorbeeld in tijden
1 17 maart 1575: ‘Ordinare predickdagen in der
weken. Wardt eendrachtigen vör goedt angesien ende besloten alle
ordinare predickdagen in der gemeynte te houden te allen weken
gelijck als die vallen. Ende so buyten denselven dagen enige
ledichdagen komen, dat men op denselven eenmael enen vormiddage
prediken sal. In den paaschen, pingster ende christmese dagen,
twee dagen, vor- ende namiddage.’ ACTA NL II, nr.
1984.
2 In de paastijd golden witte donderdag, stille
zaterdag, pinkstermaandag en de volgende dinsdag ook ais
‘ledichdag’, waarop dienst gehouden werd. Cf. ACTA NL
II, nr. 215.
3 Actes I, p. 90-91. Het consistorie toonde
geen begrip. De predikant van St. Pol in Normandië deed dit toch
gewoon? Veel broeders van de gemeente hadden geklaagd bij de
ouderlingen.
4 Zo was Arnoldus de Stuer van 1568 tot 1570
ziekentrooster. Zijn salaris werd door de diakenen betaald. Later
werden o.a. de ouderling Petrus de Bert en de Antwerpse predikant
Johannes Woudanus in deze functie aangesteld. Zie Rekeningen
Austin Friars, Guildhall Library Ms 7396/1, fol. 68v.: ‘Item
tot
|81|
van grote sterfte als de pestepidemie van 1563 en die in het voorjaar van 15705. Naast het ziekenbezoek is er, in ieder geval in de Franse kerk, sprake van een jaarlijks huisbezoek aan ieder lidmaat door de predikant, samen met de ouderling en de diaken van de wijk ‘pour faire reveue du troupeau’6. Bij uitzondering komt huisbezoek door predikanten voor bij een gemeentelid dat weigert te verschijnen voor het consistorie.
Een derde taak vormde het bijwonen van de consistorievergaderingen. De predikanten zaten het consistorie bij toerbeurt voor. Het consistorie vergaderde gewoonlijk tweemaal per week. De Nederlandse kerk op zondag en donderdag na de ‘morgenpredicatie’, de Franse op zondag en woensdag, later op donderdag7. Het Italiaanse consistorie kwam in principe bijeen op vrijdag en zondag. De aanwezigheid van een predikant was in de Nederlandse kerk ook vereist op de zaterdag voor het avondmaal, wanneer men tuchtzaken tot een goed einde probeerde te brengen, zodat de berouwvolle lidmaten de volgende dag alsnog aan het avondmaal konden deelnemen. De Fransen lijken niet een dergelijke ‘nachtmaalavond’ gekend te hebben. Buitengewone vergaderingen kwamen met regelmaat voor, bijvoorbeeld bij politieke crises of ingewikkelde tuchtzaken. Het opstellen van kerkeraadsprotocol was bij de Nederlandse kerk, in ieder geval sinds 1569, in handen van een (betaalde) scriba. De Italiaanse predikant hield eigenhandig de acta bij.
Naast de consistorievergaderingen vond eenmaal per maand een coetusvergadering plaats, waarop alle predikanten en ouderlingen verwacht werden. In 1573 werd de afvaardiging teruggebracht tot predikanten en de helft van de ouderlingen. Minder frequent, maar niet onbelangrijk waren de colloquia van de Nederlandse gemeenten in Engeland, die vanaf 1575 plaatsvonden.
Een vierde taak van de predikant bestond uit de catechese. In een kleine gemeente als de Nederlandse kerk in Sandwich onderwees een predikant de jeugd op zondag voor de morgendienst8. In de Londense kerken is dit onderwijs waarschijnlijk vooral gedaan door de schoolmeesters, en bleef de taak van de predikant beperkt tot catechismusprediking. Een ouderling overhoorde in de middagdienst de vragen en antwoorden uit de kleine catechismus.
Johannes Woudanus godsaliger gedachtenisse betaelt 10
maent tot 10 sh. de maent, november ’75 beghinnende ende augusti
1576 voleyndet is: £5’.
5 Voor de pest van 1563 zie Pettegree: Foreign
Protestant Communities, p. 207-208. In 1570 woedde weer een
epidemie, die het leven kostte aan twee ziekentroosters van de
Nederlandse kerk (Gillis Schoonhave en Marinus de Cuypere). Hun
opvolgers kregen salarisverhoging. ACTA NL II, nr.
414.
6 Actes II, p. 65. Met (in 1572) ca 225
adressen per predikant was dit een behoorlijke grote opgave.
7 De verschuiving vindt plaats direct na de
bevestiging van de nieuwe predikanten Robert Ie Maçon en Pierre
Loiseleur de Villiers in oktober 1574. Actes II, p. 146
ff.
8 Lambeth Palace Library: Ms.2002, fol. 49-51 verso:
Ritus Ministerii Ecclesiastici in ecclesia Belgica
Zandwici; ‘Singulis diebus dominicis ad horam sextam manè
convenit ad Templum ecclesiae iuventus, itemque famuli et famulae
aliique. Quibus congregatis minister a precatione
solenni incipit, cuius exordium est: Laudate dominum etc. Postea
praelegit decem praecepta et symboium Apostolorum, addita
succincta explicatione. Deinde ex Proverbiis Solomonis
aliove sacrae scripturae libro instifuenda iuventuti ad pretatem
probosque mores idoneo, concionatur per dimidiam horam
vel circiter’ [cursivering van mij, ob]. Voor de volledige tekst
van dit document, zie bijlage IV.
|82|
Welk salaris ontvingen de predikanten? Petrus Delenus ontving een salaris van £36 per jaar9. Zijn collega van de Franse kerk Nicholas des Gallars kreeg een salaris van £50 per jaar en reisgeld om vrouw en kinderen te laten overkomen10. Beide kerken verlaagden het traktement van hun opvolgers. Godfried van Winghen kreeg £30. Zijn Franse collega Jean Cousin hetzelfde. Laatstgenoemde verdiende derhalve £14 per jaar minder dan zijn voorganger Des Gallars. Cousin klaagde verscheidene malen over de ontoereikendheid van zijn salaris, terwijl de financiële middelen van de kerk in deze jaren een overschot vertoonden. Morrend ging het consistorie in oktober 1565 akkoord met een eenmalige ‘liberaliteit’ van £611 Het vaste salaris bleef £30.
In 1570 ontvingen alle Nederlandse predikanten net als Cousin £30 per jaar12. Als we dit — enigszins proleptisch — vergelijken met de predikantstraktementen die rond 1575 in Nederland worden betaald, dan staat dit gelijk aan het minimale salaris dat aan dorpspredikanten werd uitgekeerd, ca. 300 gulden13. In 1579 kreeg Godfried van Winghen wel een extra ‘vereeringhe’ van £6, maar het feit dat hij al maanden lang als enige predikant functioneerde, bestempelt deze gift tot een redelijke vergoeding voor overbelasting14. In 1581 betaalde de Nederlandse kerk alle drie de predikanten een verschillend traktement. Jan van Roo kreeg wegens zijn grote familie £50 per jaar, Godfried van Winghen £4015 en Jan Soillot slechts £30. Het consistorie erkende dat dit onrechtvaardig was, getuige de behoedzame formulering van de kerkeraadsacta16, maar beriep zich op de krappe kas. Jacobus Regius daarentegen werd in mei 1585 voor één kwartaal dienst betaald met £13, d.w.z. £52 op jaarbasis, ruim boven het traktement van de andere op dat moment dienstdoende predikanten. Dit bedrag is vergelijkbaar met het gangbare maximumsalaris van een stadspredikant in Nederland in diezelfde tijd, ca. 500 gulden. In het begin van de zeventiende eeuw zijn de predikantstraktementen in de Nederlandse kerk inmiddels op een opvallend hoog niveau. De Nederlandse gemeente in Londen was een welvarende stadsgemeente geworden met drie vaste predikanten. Twee van hen ontvingen £100 per jaar,
9 ACTA NL I, p. 99.
10 Actes I, p. xxi, p. 10.
11 Actes I, p. 119-121.
12 ACTA NL II, bijlage i.
13 De wisselkoers van het pond sterling tegenover het
vlaamse pond is vrij constant ongeveer 1 : 1,6. Het Vlaamse pond
verhoudt zich tot het pond Holland (= gulden) als 1:6. Een kleine
rekensom leert dat we globaal mogen aannemen dat £1 gelijkstaat
aan tien gulden. Uit verschillende rekeningen uit de jaren ’80
van de zestiende eeuw blijkt deze verhouding pond sterling :
Hollandse gulden correct.
14 ACTA NL II, nr. 2395, sub 20 maart
1579.
15 Guildhall Library, Ms. 7396/1, Bills and
Receipts 1565-1600, fol. 123r.
16 Tegenover Van Winghen wordt duidelijk gemaakt dat
de lagere gage niets te maken heeft met zijn bekwaamheid. Over
Jan Soillots salaris wordt opgemerkt dat het eventueel zal worden
aangevuld als hij er niet van kan rondkomen. ACTA NL II,
2578, op 16 februari 1581.
|83|
tweemaal zoveel als een stadspredikant in Holland. Eén aankomend predikant ontving een salaris van £6017.
Over de ontwikkeling van de predikantstraktementen in de Franse en Italiaanse kerken in Londen zijn we aanzienlijk minder geïnformeerd. In de jaren 1580 begon Jean Castol met £30, hetgeen tot £50 werd opgetrokken bij zijn huwelijk in 158318. De Italiaanse predikant in Londen had het aanzienlijk zwaarder dan zijn Franse en Nederlandse collega’s. Maar ook de Franse kerk telde in het begin van de zeventiende eeuw veel vooraanstaande leden. We mogen aannemen dat de salarissen van de Franse predikanten in die tijd ook op een hoger niveau beland zijn.
De kleine Italiaanse kerk kon maar een bescheiden salaris opbrengen, aangevuld met een traktement van de Franse kerk in Londen, die op zijn minst tijdelijk van zijn diensten gebruik maakte19. Het consistorie besloot dan ook in 1583 een gift van £10 van Sir Francis Walsingham volledig aan de predikant te schenken20.
In deze paragraaf houden wij ons bezig met de predikanten die de Nederlandse kerk in Londen gediend hebben in de periode 1568-1600. Voor de werkzaamheden van predikanten van de Nederlandse kerk in de periode 1550-1553, met name Joannes a Lasco, Gualterus Delenus, Petrus Delenus en Maarten Micron raadplege men de recente monografie van A. Pettegree, die vooral van belang is voor de vroege geschiedenis van de vluchtelingenkerken21. De predikanten die onmiddellijk na de heroprichting in 1559 actief zijn geweest vallen eveneens buiten ons bestek. Over Adriaan van Haemstede, diein 1559-1560 als predikant optrad, bestaat een recente biografie22. Nicolaus Carinaeus is slechts zeer korte tijd aan de Nederlandse kerk verbonden
17 Cf. Grell, Dutch Calvinists, p.
280.
18 Cf. infra.
19 Dit zou blijken uit een aantekening uit 1614: ‘die
[= the ministers of the London-French church] ons seyden dat den
overleden Predicant [=Gio: Batt: Aurellius] niet alleen en diende
d’Italiaensche, maer ooc de Fransche Kercke, ende dat hy maer 14
£ st. ’s jaers en hadde.’ S. Ruytinck: Gheschiedenissen ende
handelingen, p. 280.
20 British Library, Additional Ms. 48960, fol. 110v.:
‘Item addi 25 d’agosto anno 1582 ricevuto lire dieci le quale il
Illustrissimo Signore Francisco Walsingamo Secretario della Stata
della Regina ha dato per la nostra povera chiesa: £10sh. —d.—.
Addì 11 disettembre a[nn]o 1583 il nostro consistoro considerando
che M[esser] Gio[vanni] Battista Aurelionostro ministro non ha
stipendio sufficiente della nostra chiesa, ne casa come gl’altri
ministri delle chiese forastieri in Londra, ha ordinato che le
dette lire dieci siano date aldetto nostro ministro per aiutarlo
ne suoi bisogni. Et massime in parte delle spese che ha fatto per
acconsiar sua casa.’
21 Pettegree behandelt in Foreign Protestant
Communities uitgebreid de predikanten uit de tijd van Eduard
VI in hoofdstuk III: ‘Early Years’, p. 46 ff.
22 Jelsma: Adriaan van Haemstede en zijn
martelaarsboek.
|84|
geweest in de zomer van 1563. Hij overleed als één van de vele slachtoffers van de pestepidemie die ook het leven van vader en zoon Delenus geëist had. De eerste predikant die wij behandelen is derhalve Godfried van Winghen, predikant in Londen van 1563 tot zijn dood in 1590. De laatste is Joannes Marquinus, predikant in Londen van 1597 tot zijn dood in 1599.
Elf predikanten hebben van 1563 tot 1600 de Nederlandse kerk in Londen gediend. Hun namen zijn hieronder afgedrukt in een tabel met de termijn van hun predikantschap in Londen.
Vanaf de massale immigratie van 1567 is de Nederlandse gemeente in Londen een kerk met drie predikantsplaatsen geweest. Strict genomen kon al het reguliere werk wel door twee predikanten gedaan worden, zodat één van de drie vrijgesteld kon worden voor bijzondere opdrachten. Joris Wybo bijvoorbeeld verbleef in de zomer van 1571 enige maanden overzee, onder meer in Emden, waar hij in gezelschap van Joannes Cubus meedeed aan de beraadslagingen voorafgaande aan de synode van Emden. Regelmatig werd één van de predikanten voor enkele maanden uitgeleend aan een andere Nederlandse gemeente in Engeland.
Over het algemeen werden de drie predikantsplaatsen ook vervuld. Tweemaal, in 1572 en in 1578, deed zich een dubbele vacature voor. In beide gevallen was de reden hiervan de grote vraag in de Nederlanden naar getrainde predikanten, waarna de Nederlandse kerk twee van haar predikanten in vaste dienst uitzond om in de Nederlanden als predikant op te treden. In 1572 vertrokken Bartholdus Wilhelmi en Godfried van Winghen. Het consistorie loste de dubbele vacature op door de aanstelling van twee hulp-predikanten, Joannes Cubus en Jacobus Regius, die enkele maanden later, in december 1572 en februari 1573, werden benoemd in vaste dienst23.
De tweede dubbele vacature ontstond in de jaren 1579-1580 na het vertrek van dezelfde Cubus en Regius, resp. naar Antwerpen en Gent. De theologiestudenten van de kerk waren in deze tijd naar het oordeel van de kerkeraad nog niet voldoende gevorderd met hun studie. Godfried van Winghen stond nu alleen voor het werk in de gemeente. De kerkeraad benoemde
23 Men was voorzichtig met een definitieve aanstelling, niet alleen om de kwaliteiten van de predikanten te toetsen, maar vooral omdat de uitgezonden predikanten vooralsnog het recht hadden in hun dienst in Londen terug te komen.
|85|
daarom, opnieuw ‘bij provisie’, twee ouderlingen die intern waren opgeleid in de zogenaamde proposities24, Johannes Soillot en de wever Jan van Roo. In 1580 werden zij bevestigd tot predikanten in gewone dienst.
De continuïteit van het predikantschap in de Nederlandse kerk in Londen is hoog door de lange diensttijd van Godfried van Winghen, Jacobus Regius en Assuerus Regenmortel25. Godfried van Winghen, afkomstig uit het land van Luik, bediende de kerk vanaf 1563 tot zijn dood in 1590, met een onderbreking van een jaar in 1573. Vooral in de beginperiode drukte hij zijn stempel op de gemeente. In 1565 verscheen achterin het boek met de psalmen van Jan Utenhove een door Van Winghen aangepaste versie van de liturgische formulieren van Maarten Micron. Ondanks stevige oppositie verplichtte hij daarin het gebruik van doopgetuigen in de Nederlandse kerk in Londen. Na de beeldenstorm in 1566 aarzelde hij niet zijn principiële afwijzing uit te spreken van dit gebruik van geweld. Het consistorie stond achter zijn standpunt, maar vanuit de diakenen kwam een sterke oppositie op, die zelfs uitliep op afscheiding van een aantal leden van de Nederlandse kerk. Ofschoon Van Winghen en het consistorie aanvankelijk de steun hadden van de bisschop van Londen, moesten zij buigen voor de veranderde verhoudingen. De zojuist geïmmigreerde Nederlandse calvinisten bleken geradicaliseerd. Bij de algemene verkiezing van ouderlingen en diakenen in november 1569 werden al de medestanders van Godfried van Winghen vervangen door leden van de oppositie. Niet dan met grote moeite legde hij zich bij de veranderde verhoudingen neer. Nog in een preek van 15 juli 1570 herhaalde hij tot ontsteltenis van de kerkeraad zijn controversiële standpunten over de doopgetuigen vanaf de kansel. Na drie gesprekken met de kerkeraad werd hij op 15 juli 1570 zelfs geschorst. Opnieuw moest de bisschop van Londen, sinds korte tijd Edwin Sandys, in zijn functie van superintendent van de vluchtelingenkerken optreden om de partijen bij elkaar te brengen26.
Ondanks de conflicten rond zijn persoon stonden de capaciteiten van Godfried van Winghen buiten kijf. Wanneer in de loop van 1572 vanuit Nederland de vraag om ervaren predikanten komt, denkt de kerkeraad allereerst aan hem. In december 1572 vertrekt hij ook naar Dordrecht, maar noch in die plaats, noch elders in Holland krijgt hij een beroep, hoewel men dringend om predikanten verlegen zit. Zelf wijt hij die tegenwerking aan zijn voormalige tegenstanders uit Londen en Norwich27. Teleurgesteld keert hij in november 1573 terug naar Londen, waar
24 Zie voor de proposities, die na 1571 de
plaats innamen van de profetie, hoofdstuk 17.1.
25 Van Winghen werkte 26 jaar in Londen, Regius 21 en
Regenmortel 20 jaar.
26 Op 24 december 1570 werd zijn sententie, gedateerd
op de achttiende van die maand, voorgelezen in de kerk. Beide
partijen werden opgeroepen elkaar vergeving te schenken en
voortaan vreedzaam met elkaar te leven. ACTA NL II, nr.
515.
27 Een deel van de Nederlandse gemeente had zich in
1568 van de Nederlandse kerk in Londen afgescheiden en was
vertrokken naar Norwich. Van Winghens mening over de ondervonden
tegenwerking in Dordrecht blijkt in zijn brieven aan het Londense
consistorie van het voorjaar van 1573. ELBA II, nrs.
221, 233, 240.
|86|
hij na een stemming onder ouderlingen, diakenen en ‘notabelen’28 weer in gewone dienst komt, ditmaal tot zijn dood in 1590.
In 1568 en 1569 kreeg Godfried van Winghen twee collega-predikanten in de Nederlandse kerk: de Antwerpse predikant Joris Wybo en Bartholdus Wilhelmi, vermoedelijk geboren in Naarden. Door hun overkomst uit Emden hoopte men een einde te maken aan de interne verdeeldheid in de Nederlandse kerk. Bartholdus Wilhelmi Neerdensis, de enige Noordnederlander onder de predikanten, was in 1568 gekomen om in de sterk gegroeide gemeente als collega van Van Winghen en Wybo te fungeren. Zijn optreden in Londen wordt ontsierd door een conflict met de Rotterdamse glazenier Nicolaas Bent29. Voorts vinden wij aanwijzingen voor een gespannen relatie met Godfried van Winghen, waarvan wij helaas de reden niet kennen30. Het dienstverband van Bartholdus Wilhelmi eindigde met zijn vertrek in augustus 1572 naar Dordrecht, hoewel hij nog enige tijd het recht behield om als predikant terug te keren, wanneer de omwenteling in Holland van korte duur mocht blijken.
Joris Wybo, ook aangeduid als Octavius Sylvanus, was in 1556 nog schoolmeester te Menen. In het begin van de zestiger jaren was hij predikant, onder andere in Breda en Mechelen. In 1566 werkte hij in Antwerpen. In de massale emigratie van 1567 vertrok hij naar Emden, waar hij een toonaangevende rol vervulde in de Antwerpse gemeenschap. Hij was predikant in Londen van 1569 tot zijn vroegtijdige dood in 1576. In het voorjaar van 1574 stond hij tijdelijk in Maidstone. Hij was geliefd als predikant31. In zijn Londense tijd werden diverse beroepen op hem uitgebracht, maar door zijn zwakke gezondheid voelde hij zich niet in staat één daarvan aan te nemen.
Jacobus Regius uit Kortrijk32 had gestudeerd aan de Academie in Genève, waarna hij predikant werd in de kleine Nederlandse gemeente in Coventry. In 1572 werd hij als hulppredikant beroepen in Londen. Een halfjaar later werd hij daar bevestigd tot ‘ordinaire dienaer’. In 1578 leende men hem uit aan de snel groeiende gemeente in Gent. Tijdens zijn predikantschap daar bleef hij nauwe banden met Londen onderhouden. Zijn aanwezigheid was vermoedelijk een reden
28 Draagkrachtige leden van de kerk. Men dient
deze ‘notabelen’ niet te verwarren met het instituut van
notabelen in de Nederlandse Hervormde Kerk, dat van later datum
is.
29 ACTA NL II, nr. 89. De arbitragecommissie
van de bisschop maant Wilhelmi tot matiging jegens Benth, en
laatstgenoemde tot excuus voor zijn openlijk beleden wrok tegen
Wilhelmi. Oorzaak was Wilhelmi’s harde optreden tegen het dopen
van een kind in de katholieke kerk in Rotterdam door Benth. Over
Benth: Returns 2, p. 2, 170. Bij de Lay Subsidy van 1576
werd hij op het minimum getaxeerd.
30 In december 1569 moet een speciale commissie van de
bisschop van Londen, bestaande uit Franse en Engelse predikanten,
diverse conflicten in de Nederlandse kerk in Londen arbitreren,
waaronder een controverse tussen Bartholdus Wilhelmi en Godfried
van Winghen. ACTA NL II, nr. 89.
31 Men zie S. Ruytincks Gheschiedenissen ende
handelingen, p. 119: [Wybo overleed] ‘tot groote droefheyt
der vromer Christenen alhier, die hem met groote menichte in
sijne cranckheyt quamen besoecken ende met veel tranen,
ghestorven sijnde, begraven hebben.’ Jacobus Regius schreef een
klaagdicht in het latijn, dat vertaald werd door Joannes Cubus
(ibidem, p. 119-122). Regius noemt hem ‘fidelissimus
pastor’.
32 Deze herkomst betekent vrijwel zeker dat hij niet —
zoals vaak is gesuggereerd — familie is van de martelaar Karel de
Koninck uit Gent, of van Jan de Coninck uit Gent, ouderling in de
Nederlandse kerk in deze periode.
|87|
voor de Nederlandse kerk in Londen om hun theologiestudenten
vanuit Heidelberg naar Gent te laten verhuizen in
158233. Na de inname van Gent door Parma in 1584
bracht Londen opnieuw een beroep op hem uit, dat hij aannam. Hij
diende vervolgens de gemeente tot zijn dood in 1601.
Joannes Cubus had rond 1566 gepreekt in zijn geboortestad
Antwerpen en in Bergen op Zoom. Na een kort verblijf in Emden in
1568 werd hij schoolmeester in Londen. Vanaf 1569 was hij diaken
in de Nederlandse kerk. Zijn schoolmeesterschap, en vooral het
interne verblijf van veertien kostgangers, kostte hem zoveel
tijd, dat hij in november 1570 (en nogmaals in juni 1571) om
ontheffing van zijn diakenschap vroeg. Zoals gebruikelijk
weigerde het consistorie dit verzoek (zie hoofdstuk 6). Men
plaatste hem in juni van het volgende jaar ook in het
trainingsprogram van proponenten, maar stelde daartegenover een
financiële vergoeding. In 1577 ontving hij een beroep naar
Antwerpen, dat hij — in overleg met de kerkeraad — aannam onder
de voorwaarde dat de Londense kerk hem in geval van nood mocht
terugroepen34. Al in oktober 1579 overleed hij in die
plaats.
Het werk van Assuerus Regenmortel in Londen werd, evenals dat van de hiervoor genoemde Jacobus Regius, onderbroken door een predikantschap in de Zuidelijke Nederlanden. Hij was voor 1577 ouderling geweest in de ‘secrete gemeente’ van zijn geboorteplaats Antwerpen. Na vanaf augustus 1581 ‘bij provisie’ gediend te hebben werd hij door de gemeente in mei 1582 afgestaan aan Antwerpen, op voorwaarde dat deze gemeente de totale studiekosten, begroot op £80, in drie termijnen aan de Londense gemeente zou terugbetalen35. In oktober van dat jaar keerde hij terug naar Londen, waar hij tot ‘wettig dienaer’ werd aangesteld. Hij overleed in 1603. Regenmortel was de enige theologiestudent van wiens diensten de kerk in Londen in de periode 1576-1600 lange tijd gebruik heeft kunnen maken.
Na het vertrek van Joannes Cubus en Jacobus Regius benoemde de Nederlandse kerk twee ‘proponenten’. De in Brussel geboren tapissier Johannes Soillot was de eerste intern opgeleide proponent, die een vast dienstverband in de Nederlandse kerk in Londen kreeg. Hij was al lid van de kerk geweest in de tijd van koning Eduard VI. In 1573 werd hij ouderling in de Nederlandse kerk, in 1578 vrijgesteld voor homiletische training. In 1579 werd hij eerst als hulppredikant aangesteld, eenjaar later als predikant in vaste dienst. Bij zijn aanstelling lijkt de nood van de gemeente in Londen een rol te hebben gespeeld. Want Soillot verrichtte wel naar tevredenheid hulpdiensten in de gemeente te Maidstone in 1581, maar bleek voor de gemeente
33 Cf. Grell: Dutch Calvinists, p.
124. De directe aanleiding was waarschijnlijk het vertrek van
Lambertus Danaeus uit Leiden naar Gent. Regius hield de
vorderingen van de studenten uit Londen nauwkeurig in de gaten,
zoals blijkt uit een brief aan Godfried van Winghen van 28
februari 1583 (ELBA II, nr. 201).
34 Cf. S. Kuytincks Gheschiedenissen ende
handelingen, p. 133: ‘met conditie hier weder te mogen
keeren, zo den nood der Gemeente sulx verhiesch’. Dit voorbehoud,
dat ook bij Regius werd gemaakt, laat zien dat het de predikanten
van Londen niet vrij staat individueel te beslissen over een
uitgebracht beroep. Men pleegt in zo’n situatie het consistorie,
de diakenen en niet zelden ook de belangrijkste gemeenteleden, de
‘notabelen’, te raadplegen.
35 Cf. ACTA NL II, nr. 2823. Deze
overeenkomst werd van de kant van Antwerpen ondertekend door
Maarten van de Zande, voormalig lid van de Italiaanse en
Nederlandse kerk in Londen.
|88|
in Londen toch tweede keus36. Zodra in 1585 de predikanten Jacobus Regius en Assuerus Regenmortel terugkeerden uit de door Parma veroverde Zuidelijk Nederlanden, stelde men Jan Soillot op non-actief, met behoud van salaris, ‘om sijne blindtheit wille ende datter nu tegenwoordich dienars genoech sijn die den dienst conen bewaren, totter tijt toe dat wij meerder noot hebben’37.
De Kortrijkse wever Jan van Roo was eigenlijk bestemd voor een predikantschap in de Nederlanden, maar werd in 1579 eveneens aangesteld tot hulppredikant in de Nederlandse kerk in Londen. Na een proefperiode van ruim eenjaar werd hij in 1580 tot predikant bevestigd. Hij overleed aan de pest in januari 1583. Zijn vijf kinderen werden voortaan onderhouden door de diakonie. Zijn vrouw was enige maanden eerder gestorven38.
Aan het eind van de eeuw waren de eerste op kosten van de Nederlandse kerk tot het predikantschap opgeleide mannen in de kerk actief39. In 1584 keerde Lucas van Peene, zoon van de gelijknamige ouderling van de Nederlandse kerk in Londen, na een studie in Genève, Neustadt en Gent, terug naar Londen om predikant te worden. Hij werd in het najaar van 1584 zoals gebruikelijk op proef aangesteld, waarop in 1585 een aanstelling tot gewoon predikant volgde. Jacobus Wybo, een neef van de bovengenoemde Joris Wybo, werd beroepen in 1592. Hij huwde in 1593 Prudence Friscobaldi uit Antwerpen, maar overleed nog hetzelfde jaar. Joannes Marquinus, predikant van de Nederlandse gemeente van 1597-1599, was in 1565 in Londen geboren als oudste zoon van de ouderling Franciscus Marquinas en Livina Honich van Gent. Hij studeerde onder meer te Leiden, waarna hij in Londen werd beroepen in 1597. In november 1598 huwde hij Marie Ruytinck, zuster van de latere Nederlandse predikant Simeon Ruytinck. Hij overleed al in 1599.
De herkomst van de predikanten van de Nederlandse kerk in Londen laat het volgende beeld zien. De meerderheid komt uit Vlaanderen of Brabant. Cubus en Regenmortel komen uit Antwerpen. Jacobus Regius en Jan van Roo uit Kortrijk. Jacobus Wybo is geboren te Gent, Lucas van Peene in Roeselare. Joris Wybo is geboren in Pittem bij Tielt, en heeft voor zijn beroep naar Londen vooral in Antwerpen gewerkt. Jan Soillot tenslotte was geboren in Brussel, maar woonde al sinds 1541 in Londen. Godfried van Winghen is geboren in het land van Luik. Slechts één van de elf predikanten, Bartholdus Wilhelmi, komt uit de Noordelijke Nederlanden, terwijl Joannes Marquinus, de laatste predikant in ons overzicht, de eerste is die in Londen geboren en getogen is.
36 Hij is ‘cranck van gesichte ende onervaren
in de spraken’, stelt het consistorie in een brief van 2 mei 1583
aan de gemeente van Brussel. Dit heeft ongetwijfeld betrekking op
de bijbelse grondtalen Grieks en Hebreeuws, en niet zozeer op het
Engels, zoals Pettegree (Foreign Protestant Communities,
p. 258) veronderstelt. Na een verblijf van minstens 40 jaar in
Engeland is dit ook niet waarschijnlijk.
37 ACTA NL II, nr. 3641, d.d. 4 november
1585. Soillot reageerde geïrriteerd op dit voornemen. Enigszins
begrijpelijk, aangezien de kerkeraad onmiddellijk na zijn
ontheffing Lucas van Peene aanstelde tot predikant in vaste
dienst. Op 11 november vroeg hij zelfs zijn attest op. Het
consistorie wist hem blijkbaar tot rede te brengen. Soillot
vervulde hierna nog vaak hulpdiensten in Maidstone.
38 Cf. ELBA III, nr. 815. Brief van Jacobus
Regius aan Jan van Roo vanuit Gent.
39 Zie hoofdstuk 17.1 over de studenten van de
Nederlandse kerk in Londen.
|89|
Een vergelijking tussen de plaatsen van herkomst van de predikanten enerzijds en de ouderlingen en diakenen anderzijds toont een vergelijkbaar beeld. Ook van de ambtsdragers bleek de overgrote meerderheid uit Vlaanderen of Brabant afkomstig. De Duitse Hanzesteden Hamburg en Bremen en de gebieden van de hertog van Kleef en Gulik, waar enige ouderlingen en diakenen vandaan kwamen hebben daarentegen geen predikanten geleverd. Drie van de predikanten in vaste dienst, Cubus, Soillot en Van Roo hebben overigens eerder de Nederlandse kerk als ouderling en/of diaken gediend (zie hoofdstuk 7).
Qua opleiding behoorden de predikanten van de Nederlandse kerk in Londen niet tot de minsten. Godfried van Winghen was in 1551-1552 huisleraar van de zoons van Joannes a Lasco geweest. Van een universitaire studie is niets bekend. Maar zijn continue werkzaamheid aan de vertaling van de bijbel in het Nederlands in samenwerking met en als opvolger van Jan Utenhove geeft een goede indruk van zijn geleerdheid en werkkracht. Zodra hij het beroep naar Londen aangenomen had, zette hij zich aan een revisie van de Londense formulieren van de hand van Maarten Micron. Ook op dit werk drukte hij op eigen wijze zijn stempel. Over de achtergrond van Bartholdus Wilhelmi tasten wij in het duister. Joris Wybo daarentegen had het vak van schoolmeester uitgeoefend, en was aan de Nederlandse universiteit in Leuven ingeschreven geweest. Wanneer men spreekt over zijn gaven valt de nadruk eerder op zijn trouwe pastoraat en op zijn vroomheid dan op zijn geleerdheid of indrukwekkende prediking. Joannes Cubus heeft vermoedelijk een universitaire achtergrond, gezien zijn onderwijs in het Frans en het Latijn.
Jacobus Regius uit Kortrijk (predikant in Londen van 1572-1578, en van 1585-1601) was een predikant die beantwoordde aan het ideaal van het gereformeerd protestantisme: een predikant met een volledige universitaire theologische opleiding. Het werd mogelijk meer studenten op te leiden aan gereformeerde universiteiten toen de Nederlandse kerk in Londen in 1576 middelen vrijmaakte voor een studentenfonds40.
De inname van Gent en Antwerpen door de hertog van Parma was voor de Nederlandse kerk in Londen een ‘blessing in disguise’. Gekwalificeerde predikanten als Jacobus Regius en Assuerus Regenmortel keerden nu terug en zorgden voor een lange periode van stabiliteit in het pastoraat. Dit bleek noodzakelijk. Met Lucas van Peene, Jacobus Wybo en Joannes Marquinus nam de kerk tot driemaal toe jonge, universitair geschoolde predikanten in dienst, maar hun werkzaamheden waren van korte duur. Zij overleden voordat zij een belangrijke bijdrage konden leveren aan de Londense gemeente. Pas na de eeuwwisseling kon de Nederlandse kerk in Londen in de personen van Johannes Regius, Simeon Ruytinck en Ambrosius Regenmortel oogsten wat zij sinds 1576 had gezaaid.
Naast de predikanten in gewone dienst kende men ook tijdelijk hulppredikanten in de Nederlandse kerk in Londen 1567-1585. Voor dit werk werden mensen ingezet die elders het ambt van predikant hadden vervuld. Niet iedereen van hen kwam in aanmerking voor een vast dienstverband in Londen. De eerste predikant van wiens diensten de gemeente tijdelijk gebruik maakte was Arnoldus de Stuer in 1568. Het is niet duidelijk waar hij voorheen predikant was. Zijn werk als predikant hield op zodra Joris Wybo en Bartholdus Wilhelmi het beroep naar Londen hadden
40 Voor een bespreking van dit studentenfonds, zie hoofdstuk 17.
|90|
aangenomen41. De Stuer mag dan als ziekentrooster optreden, maar doet dit op zo’n geruchtmakende wijze dat hij in de loop van 1570 door de kerkeraad van de Nederlandse kerk wordt ontheven van zijn taak en gesuspendeerd van het avondmaal42. Jacobus Regius en Joannes Cubus fungeerden eerst enige tijd als hulppredikant, voordat zij op 22 september 1573 in vaste dienst werden aangenomen. Cubus werd ‘bij provisie’ aangenomen op 27 december 1572, Regius twee maanden later.
Na 1578 zien we opnieuw de procedure dat a.s. predikanten eerst een tijdje ‘bij provisie’ werken voordat zij aangenomen worden in vaste dienst. Dit geschiedt met Jan Soillot en Jan van Roo in de tweede helft van 1579 en met Lucas van Peene gedurende bijna een jaar van december 1584 tot zijn bevestiging als gewoon predikant in november 1585.
In de periode van 1565 tot 1600 hebben zeven43 predikanten in gewone dienst de Franse kerk in Londen gediend, sommigen zeer lang, anderen gedurende korte tijd. Dit overzicht begint zoals in paragraaf 8.2 met de predikant werkzaam in of voor 1565. Dat is in dit geval Jean Cousin, die na het vertrek van Nicholas des Gallars in 1563 diens taak overnam44. Hij was in functie vanaf 1563 tot zijn dood in 1574. Over zijn plaats van herkomst zijn de bronnen niet eenduidig. Volgens sommige berichten is hij geboren in Rijsel (Lille) in Frans Vlaanderen, andere berichten vermelden slechts dat hij in ergens in Frankrijk geboren is. In 1545 en 1546 studeerde hij theologie in Lausanne met, of misschien ook wel onder leiding van Nicholas des Gallars. Na zijn opleiding werd hij predikant in het Zwitserse Payerne aan het meer van Neuchatel. Bij het uitbreken van de eerste godsdienstoorlog in Frankrijk was hij al enige tijd predikant in de gereformeerde kerk in Caen, waarvan hij één van de oprichters was geweest. Daarvandaan vluchtte hij naar Londen tijdens de eerste Franse godsdienstoorlog van 1562 en 1563.
41 Cf. ACTA NL II, nr. 513.
42 Op 21 december werd de volgende afkondiging in de
kerk voorgelezen: ‘christelick broeders ende zusters, ul. zij
kennelick hoe dat daer es een broeder met name Amoldus Stuer, die
hier te anderen tijden opentlick in de ghemeinte ghepredict heeft
ende daernaer bij advyse der consistorie ende diakenen
ghecommittert es gheweest om de ziecken van der peste te
visiteren ende troosten. Ende overmidts daer vele ende diversche
dachten quamen an de consistorie over denzelven Amoldus,
voornemelick angaende zijne oncuysche zeden, pooghinghen ende
woorden, die hij allomme bruyckende was, zo ontrent ghehuwede als
andere vrauwenpersoonen, so es de consistorie ghenootsaect
gheweest hem van den avontmale te zegghene, ende bovendien hem up
te zegghene de voors. dienst van den ziecken te visiteren ende
eenen anderen in zijn plaetse te stellen.’ ACTA NL II,
nr. 513.
43 Acht, indien Samuel Chevalier (1593-1594) als
predikant in vaste dienst te beschouwen is, hetgeen betwijfeld
mag worden.
44 Zie de prosopografie van predikanten van de Franse
kerk in Londen aan het einde van dit boek, onder bijlage
V.
|91|
Jean Cousin had de weinig benijdenswaardige taak om alleen dienst te doen in een gestadig groeiende gemeente die verspreid was over een groot gebied, in ieder geval van 1563 tot 1565, maar vermoedelijk zelfs de eerste vijf jaar van zijn predikantschap. Eén predikant die tweemaal dienst doet op zondag, tenminste tweemaal een doordeweekse dienst voorgaat op dinsdag en donderdag, en daarnaast leiding geeft aan de profetie en zieken en stervenden moet bezoeken — het mag duidelijk zijn dat Cousin overbelast was. Daarbij kwam dat hij aanzienlijk minder traktement kreeg dan zijn voorganger45. In oktober 1565 stelt hij bij de kerkeraad zijn salariëring aan de orde. Het bedrag zou ontoereikend zijn wegens de hoge prijzen in Londen. Ook de behuizing van Cousin liet te wensen over. Hij klaagt over een slechte gezondheid, die volgens hem te maken heeft met de kwikzilverdampen die nog in huis hangen van de vorige eigenaar. Het is hem opgevallen dat de kippen die hij houdt telkens ziek worden. Zijn klacht ontmoet weerstand binnen de kerkeraad. Sommigen zijn van oordeel dat de predikant voldoende verdient, dat het best meevalt met de hoogte van de prijzen en dat men geen salarisverhoging kan accepteren omdat een tweede predikant dringend gewenst is46. De kerkeraad besluit uiteindelijk hem een bedrag van zes pond sterling ineens te geven, liever dan tot salarisverhoging over te gaan. Het bedrag gaat vergezeld van een vermaning dat hij geklaagd heeft over zijn salaris en behuizing ‘sans grande cause’, hetgeen door Cousin niet in dank wordt afgenomen.
Vijf jaar lang heeft Cousin de kerk alleen bediend in een periode vol grote en kleine conflicten. In die tijd is hij erin geslaagd de Franse kerk in Londen bijeen te houden en leiding te geven. Zijn invloed strekt zich niet alleen uit tot het terrein van de Franse kerk zelf. Bij kerkelijke conflicten in de hele vluchtelingengemeenschap heeft hij een grote stem. Bij de procedures tegen de Spaanse theologen Cassiodoro de Reina en Antonio del Corro (in 1563 resp. 1568-9) is Cousin van begin tot einde betrokken47. Hij onderneemt initiatieven, organiseert theologische disputen, schrijft geschriften en neemt zonodig tuchtmaatregelen. Hij laat zich hierbij kennen als iemand die binnen de grenzen van de kerkorde en de confessie wil optreden, en die tegen iedereen ingaat die in een vrijer verband wenst te theologiseren ofte praktiseren. In 1568 komt door de aanstelling van twee collega's eindelijk steun voor Cousin. Maar met de steun kwam ook veel extra werk. De immigratiegolven van 1567-68 en van 1572-73 zorgden voor een explosieve groei van de Franse kerk in Londen.
Van de nieuwe collega’s van Cousin, Jacques de Touillet en Etienne Mermier, is geen exacte datum van indiensttreden bekend. Wij vinden hun namen voor het eerst op documenten van de Franse kerk uit medio 1568. Voorzover wij het uit die bronnen op kunnen maken, treden de drie Franse predikanten in goede harmonie op. Over Etienne Mermier is door het ontbreken van gegevens weinig bekend. Zijn dienstverband met de Franse kerk is het kortste geweest
45 Cf. de eerste paragraaf van dit
hoofdstuk.
46 Actes I, p. 119: ‘(...) plusieurs estoient
d’avis qu’il se debvoit bien contenter de ce que l’eglise luy
donnoit et aussy que les vivres n’estoient encore sy chiere qu’il
eut a se plaindre pour la chereté; et puis fut mis en avant que
il nous faudroit prouvoir d’ung autre ministre pour luy ayder et
que l’eglise aura bien a faire de prouvoir a deux, et qu’elle ne
peult rehauser ses gages.’
47 Men zie de vele documenten over deze kwesties in
ELBA II en III. Voor Cassiodoro de Reina zie
ook hoofdstuk IV en de daar genoemde literatuur en bronnen. Op
Antonio del Corro en Francesco Pucci komen we nog terug.
|92|
van alle predikanten in de 16e eeuw. Hij woonde in de twee jaren van zijn Londense predikantschap in Tower Ward bij de ouderling/scriba Antoine Poncel in huis, waar ook een aantal collega’s verbleef. Aan dezelfde vindplaats ontlenen we het gegeven dat zijn vrouw Juliet heette en zijn kinderen Peter en Agnes. Van geen van hen is na november 1569 nog een spoor te vinden.
Jacques de Touillet, gewoonlijk als Desroches aangeduid, trad in zijn werk als predikant van de Franse kerk niet bijzonder op de voorgrond. Hij deed het reguliere werk van predikant tot zijn dood in 1577. Ook over zijn herkomst bestaat onduidelijkheid. In ieder geval heeft hij een kerk in Normandië gediend voor zijn vertrek naar Londen. Hij is al anderhalf jaar in dienst van Londense kerk als hij zijn vrouw en kinderen uit Frankrijk laat overkomen.
Naast deze beide predikanten in vaste dienst verbleef in de periode 1568-1576 een groot aantal uit Frankrijk gevluchte predikanten in Londen. Zo’n zestig namen van hen vinden we terug in de verschillende lijsten van de Engelse overheid48. Een aantal van hen is regelmatig betrokken bij belangrijke beslissingen. Vooral Guillaume de Feugeray, laatstelijk predikant in Longueville en toekomstig hoogleraar theologie in Leiden, en Pierre Loiseleur de Villiers, voormalig predikant in Rouen en in 1569 in dienst bij Odet de Coligny, kardinaal van Chatillon49, dienen het consistorie geregeld van advies. Beiden zijn in de jaren 1569 en 1570 ook nauw betrokken bij de controverse tussen het Franse consistorie en de Spanjaard Antonio del Corro50, die in Londen in het Spaans preekt voor een gehoor dat hij vooral in Antwerpen om zich heen verzameld heeft. Del Corro stond vanaf het begin van zijn optreden in Londen in een kwade reuk bij het Franse consistorie door zijn vriendschap met Cassiodoro de Reina. Zijn theologische opvattingen worden vanaf het begin vooral bestreden door de Franse predikanten in Londen. Het hoogtepunt van deze zaak vormt een meerdaagse ‘conference’, een theologisch twistgesprek, tussen De Villiers en Feugeray enerzijds en Del Corro anderzijds, ten overstaan van zes Franse predikanten. De beoordeling van de theologische controverse komt toe aan 36 Franse predikanten ‘en anderen’. Dezen steunen zonder uitzondering de positie van Pierre Loiseleur en Feugeray. Del Corro’s opvattingen worden veroordeeld, maar hijzelf weigert zich aan dit oordeel te
48 Cf. F. de Schickler Les eglises du
refuge I, p. 148-9.
49 Deze verbleef eveneens in Engeland.
50 Antonio del Corro (1527-1593) was een voormalige
monnik van het St Isidro-klooster van de Hieronimieten in
Sevilla. Hij vluchtte met een aantal medemonniken in 1557 naar
Geneve via Genua. Na enige tijd arriveerde hij in Antwerpen, waar
hij zonder toestemming preekte in de Ronde kerk van de Walen in
1566. In april 1567 ging hij naar Londen. Hij begon te preken in
het Spaans terwijl hij fungeerde als lid van de Italiaanse kerk
onder Hieronimus Ferlitus. C. Sepp: Verboden Lectuur. Een
Drietal Indices Librorum Prohibitorum Ecclesiae, Leiden
1889. Veel materiaal over hem in: Bibliotheca Wiffeniana:
Spanish Reformers of two Centuries from 1520, vol. I-III,
Strasbourg/London 1883-1904. W. MacFadden: The Life of
Antonio del Corro, unpubl. Ph.D., Belfast 1953. Van later
datum, maar minder volledig is Paul J. Hauben’s boekje: Three
Spanish Heretics and the Reformation, Geneva 1967 (Etudes de
philologie et d’histoire III). Een recent overzicht van het
materiaal over hem is het artikel van A. Gordon Kinder: ‘Antonio
del Corro’ in: Bibliotheca Dissidentium vol. VII,
Strassbourg 1986, p. 121-175.
|93|
onderwerpen, in strijd met de vooraf gemaakte voorwaarden51. Door deze handelwijze raakt Del Corro voorgoed uit de gratie bij de vluchtelingenkerken in Londen52.
Pierre Loiseleur de Villiers kreeg na de dood van zijn werkgever53 in 1571 een nieuwe positie in de Franse kerk in Londen. In het najaar van 1573 stelden de drie kerken van Londen colleges in de theologie (bijbelse theologie en homiletische training) in voor de training van de vele gevluchte Franse predikanten. De coetus benoemde als docent van deze opleiding Pierre Loiseleur de Villiers in december 1572. In 1574 kwam hij ook in dienst als gewoon predikant van de Franse kerk. In juni 1573 verkreeg Villiers tevens toestemming tot het geven van college's voor een Engels publiek in Temple Bar, mits zijn docentschap theologie daar niet onder zou lijden54. Hier trof hij als collega-docent diezelfde Antonio del Corro die hij nog niet zo lang geleden in een openbaar debat had bestreden. Voor het reguliere predikantswerk heeft De Villiers vermoedelijk weinig tijd gehad. De beide docentschappen, de talrijke bezoeken aan het hof ter introduktie van gezanten van de Hugenoten en de bemiddelingspogingen tussen de Prins van Oranje en koningin Elizabeth55 hielden hem daarvoor ongetwijfeld teveel bezig. Toch blijkt uit de Franse acta dat hij werk verrichte voor het consistorie in gewone tuchtprocedures tegen lidmaten56. In het najaar van 1577 heeft hij zich in vaste dienst verbonden aan de Prins van Oranje57. Zijn nieuwe werk betekende voor de vluchtelingenkerken in Londen in eerste instantie een gemis, maar bracht met zich mee dat een einde kwam aan de reeks van irritaties en misverstanden, die de verhouding van Oranje tot de Londense kerken tot dan toe had gekenmerkt.
51 Een uitgebreid verslag van deze controverse,
die duurde van 30 augustus 1570 tot januari 1571, is te vinden in
ELBA III, nr. 152, p. 108-123.
52 De Italiaanse kerk in Londen weerde hem van het
avondmaal en waarschuwde de gemeente ‘voor wolven in de gedaante
van schapen, en met name voor Antonio del Corro’. ACTA
ITAL, fol. 22r.
53 Odet de Coligny overleed op 21 maart 1571 te
Canterbury, waarschijnlijk ten gevolge van vergiftiging. Cf. F.
de Schickler: Les églises du refuge I, p. 155-6.
54 ACTA NL II, nr. 1365: ‘Verscheenen in consistorie de
Italiaensche minister ende ooc de minister van de Franche kerke
met sommeghe ouderlynghen van beede de kerken ende hielden ons
vooren, hou dat M. Villeers beghert was van sommeghe studenten,
om lesse te doen te Templebaer, ’twelke zij ooc vercreeghen
hadden bij den bischop. Wiert gheconcludeert dat me hem dat
toelaeten zal maer dat me hem vraghen zal of hij ooc binnen de
weeke, niet een lesse (metschaers wat pensioen van de dry kerken
oudende zouden willen doen, opdat wij hem zouden) zooe mueghen
houden, als eennen lecruer van de dry kerken zooe hij beropen
es’. Vergelijk ook Actes II, p. 118, waar duidelijk
wordt dat het om Engelse toehoorders gaat.
55 De relatie van Oranje met Elizabeth was in de jaren
1575-76 buitengewoon gespannen door wederzijdse beslagname van
koopvaardijschepen. Over de rol van De Villiers als bemiddelaar
cf. Pettegree: Foreign Protestant Communities, p. 266-7.
C. Boer: Hofpredikers van Prins Willem van Oranje, p.
63-72.
56 Cf. Actes II, p. 154, 170, 175, 206.
57 C. Boer noemt als aanvangsdatum van zijn
dienstverband juli 1577, maar op 12 september van dat jaar
verricht De Villiers nog gewoon zijn werk in het Franse
consistorie. Actes II, p. 206. Boer,
Hofpredikers, p. 71.
|94|
Robert Ie Maçon, sieur de la Fontaine (1535-1611) was predikant van de Franse kerk in Londen gedurende 37 jaar, van 1574 tot 1611. Hij was geboren in Frankrijk58, en predikant geweest in Orléans, gelijktijdig met Nicholas des Gallars. In 1563 fungeerde hij als scriba van de derde Franse nationale synode, die daar gehouden werd. Hij maakte het beleg van Orléans mee, waarbij hij dagelijks omging met de Hugenotenleider admiraal de Coligny en met Theodorus Beza. Als we Nicholas des Gallars als de heroprichter van de Franse kerk in Londen mogen zien, en Jean Cousin als de vormgever, dan is Robert le Maçon de bestendiger geweest van van het werk van zijn voorgangers. Zijn bevestiging in 1574 naast Pierre Loiseleur de Villiers in een tijd waarin zoveel Franse predikanten beschikbaar waren in Londen, geeft een goede indicatie van zijn capaciteiten. Hij fungeerde met evenveel inzet als Cousin als bewaker van de gereformeerde orthodoxie59. Het gewone gemeentewerk eiste zijn aandacht eveneens op, vooral in 1579 en in de periode 1580-1583, wanneer hij de enige predikant van de Franse kerk in Londen in vaste dienst is. In organisatorisch opzicht deed hij niet onder voor Des Gallars. Hij bewees dat door de aanpassing van de kerkorde van de Franse kerk in Londen aan de gegroeide praktijk door de formulering van de zogenaamde ‘derde discipline’ van 157860. Zijn jarenlange ervaring als catecheet legde hij in 1602 neer in een catechismus van zijn hand61. Tenslotte moeten zijn diplomatieke activiteiten ten bate van de Hugenoten aan het Engelse hof vermeld worden62. Hij was de enige van alle predikanten die hoger werd getaxeerd dan het wettelijk minimum: in 1586 diende hij van zijn £5 aan bezittingen 10s. belasting te betalen63.
Robert Ie Maçon kreeg in 1579 in twee opzichten hulp van de Normandiër Guillaume de Laune (1530-1611). Deze was in Frankrijk opgeleid tot arts én tot predikant. Als arts verzorgde hij Le Maçon tijdens diens ernstige ziekte in 1579. Als predikant toonde hij zich op verzoek van de kerkeraad bereid de prediking waar te nemen. Na het herstel van Le Maçon bleef De Laune op verzoek van de kerkeraad in dienst als predikant zonder stipendium tot aan de benoeming van een tweede predikant in het najaar van 1582. Guillaume de Laune vestigde zich na 1582 definitief als arts in Londen, en genoot een goede reputatie, die later overtroffen werd door die van zijn zoon Gideon, die het tot privé-arts van koning Jacobus I bracht. Ook de Italiaanse
58 Nml. in de ongeïdentificeerde Franse plaats
‘Ithers’.
59 Vooral zijn polemiek over de predestinatie in de
jaren 1579-1580 tegen de Franse theoloog Pierre Baro, sinds 1574
hoogleraar in Cambridge, verdient vermelding. Ook de procedure
van de Franse kerkeraad tegen de Florentijnse theoloog Francesco
Pucci in het voorjaar van 1575 is de moeite waard. Gegevens over
beide zaken in ELBA II en III, reg. in voce
Baro en Pouchi.
60 De eerste kerkorde is die van Joannes a Lasco uit
1551, de tweede die van Nicholas des Gallars uit 1561. Voor een
uitgebreide bespreking van deze derde kerkorde verwijs ik naar F.
de Schickler: Les églises du refuge en Angleterre I, p.
340-356.
61 Catéchisme el Instruction familière pour les
Enfans qui se praeparent a communiquer a la Sainte Cène,
Londen, Richard Field, 1602. Vermeld in F. de Schickler: Les
églises du refuge en Angleterre III, p. 128-137.
62 F. de Schickler: Les églises du refuge I, p.
264-270.
63 Returns 2, p. 402.
|95|
predikant Giovanni Battista Aurelius64 verrichte hulpdiensten in de Franse kerk tijdens de ziekte van Robert le Maçon.
In september 1582 deed Jean Castol uit Genève zijn intrede als tweede predikant in vaste dienst van de Franse kerk in Londen. Hij diende de kerk tot zijn dood, in of kort na 1601, waarmee hij na Robert le Maçon de langst dienstdoende predikant van de Franse kerk was. In het begin van zijn verblijf woonde hij in huis bij een ouderling van de Italiaanse kerk. Spoedig hierna huwde hij een Engelse vrouw, Jane. Zij hadden in 1593 drie dochters. Ter gelegenheid van zijn huwelijk werd zijn salaris van £30 opgetrokken tot £50, inclusief vrij wonen65. Castol bleef in Londen corresponderen met Theodorus Beza in Genève. Castol en Le Maçon bleven in dienst als predikant van de Franse kerk tot na de eeuwwisseling. Onder hun supervisie werkten twee anderen als hulppredikant, Samuel Chevalier en Aaron Cappel. In de jaren 1583 tot 1589 hadden zij op kosten van de Franse kerk in Genève gestudeerd. Na hun terugkeer vervulden zij hulpdiensten in Londen, gehoor gevend aan de belofte die zij als student hadden gedaan. In 1593 stelde het Franse consistorie hen aan tot predikant, hoewel over hun betaling onzekerheid bestaat. Aaron Cappel werd uiterlijk in 1596 gewoon predikant te Londen, terwijl Samuel Chevalier gehoor gaf aan een beroep naar Canterbury, eerst in 1594 als hulp-predikant, vanaf 1596 in gewone dienst. Het betekent dat de Franse kerk de zestiende eeuw beëindigde met de luxe van een predikantenoverschot. Van een door één predikant gedragen kerk (1563-1568) was de kerk geëvolueerd tot een standplaats voor drie predikanten (1568-1577). Na een jaar waarin Le Maçon alleen dienst deed, kreeg hij hulp van Guillaume de Laune en van de Italiaanse collega, die vermoedelijk vanaf dit tijdstip gedeeltelijk in vaste dienst in Franse kerk bleef. Vanaf 1590 beschikte de kerk tijdelijk over vier predikanten, terwijl sinds 1594 een gelijktijdig dienstverband van drie predikanten de normale situatie is.
64 Zie de volgende paragraaf.
65 Actes III, sub 16 mei 1585.
|96|
De eerste vermelding van de heroprichting van de Italiaanse kerk in Londen dateert uit 1566, als Edmund Grindal, bisschop van Londen, Hieronimus Ferlitus aan de Mercer’s Company aanbeveelt. Van 1566 tot 1570 is Hieronimus Ferlitus predikant van de Italiaanse gemeente in Londen. Deze voormalige franciscaan was geboren in Palermo op Sicilië. In 1563 zou hij, nog in zijn kloosterpij, te Antwerpen gepreekt hebben. Hij woonde in Londen in Colemanstreet Ward, en was gehuwd met Laura Canale uit Venetië, die hij vermoedelijk in de Italiaanse kerk van Genève had leren kennen. Hij diende de Italiaanse kerk bijna vijf jaar, tot zijn vroegtijdige dood in 1570.
Het werk van Ferlitus in Londen verliep bepaald niet zonder problemen. Het begon met de aanvraag van het lidmaatschap door Jacobus Acontius, die als aanhanger van Adriaan van Haemstede in 1561 in de Nederlandse kerk was geëxcommuniceerd. De bisschop van Londen verbood Acontius toetreding. Najaar 1567 vormde zich in de Italiaanse kerk een semi-autonome groep onder leiding van de Spaanse theoloog Antonio del Corro. Deze behoorde tot de groep van voormalige kloosterlingen van San Isidro van wie een aantal zich in Londen had gevestigd. De voormalige Spaanse predikant in Londen Casiodoro de Reina was een oude vriend van hem. Del Corro had als predikant in Frankrijk gediend, en kwam in 1567 over uit Antwerpen, waar hij een gehoor om zich heen verzameld had dat hem in Londen trouw bleef. Hij hield met toestemming van de bisschop diensten in het Spaans. Bij de collega’s van de Franse kerk in Londen vond zijn persoon geen genade. Hij was verdacht op grond van zijn vriendschap met Casiodoro de Reina, en moest zich voor de Franse kerk verantwoorden door het schrijven van een confessie. Het Franse consistorie ging niet akkoord met zijn formuleringen, en het conflict escaleerde.
Intussen kwam ook in de Italiaanse kerk verzet op tegen Del Corro. Het lijkt erop dat Hieronimus Ferlitus niet sterk positie gekozen heeft, wat misschien door zijn ziekte veroorzaakt kan zijn. Ferlitus’ verhouding met de bisschop en tot het Engelse hof lijkt goed te zijn geweest66. Over die met de Franse en Nederlandse kerk zijn wij minder zeker. De Franse en Nederlandse collega’s vermelden hem niet in hun correspondentie. Hebben de gevestigde kerken de Italiaanse kerk en zijn predikant als een ‘corpus alienum’ beschouwd67? Van een opname in het verband van de coetus is in de jaren 1566-1569 in ieder geval geen sprake, maar dat kan evengoed te wijten zijn aan de problemen binnen de Nederlandse kerk in die tijd. In januari 1570, midden in de crisis over Antonio del Corro, overleed Hieronimus Ferlitus. Kort na zijn dood legt de Italiaanse kerkeraad aan de bisschop van Londen uit waarom Antonio del Corro in de Italiaanse
66 Na zijn dood vertrekt zijn vrouw naar Genève
via Parijs, waar zij omwille van de vriendschap met haar man
onderhouden wordt door Sir Francis Walsingham. ACTA
ITAL, fol. 74v.
67 Diverse Franse ouderlingen hebben zich in de
controverse met Del Corro de kwalificatie ‘receptacle des gens
qui ne valent rien’ laten ontvallen. ELBA III, nr. 111,
p. 54, par. 3.
|97|
kerk van het avondmaal is geschorst. De brief is ondertekend door Antonio Giustiniani, ‘lector’ van de Italiaanse kerk68.
Ferlitus’ opvolger was Giovanni Battista Aurellius, rond 1540 geboren in het kleine plaatsje San Sisto in Calabrië, Zuid-Italië, in een Waldenzengemeenschap. In 1559 vertrok hij in gezelschap van enkele familieleden naar Genève om theologie te studeren aan de zojuist opgerichte Academie van Beza. Wij vinden zijn naam op de eerste bladzijde van inschrijvingen in het album studiosorum, tegelijk met de inschrijvingen van de broers Marnix van St. Aldegonde69. Tijdens zijn studie werd de terugkeer afgesneden. In 1561 vond het bloedbad plaats dat een einde maakte aan het bestaan van de Waldenzen in Zuid-Italië70. Hij richtte zich, zoals zovelen van zijn collega-studenten, op de Franse protestantse kerk, die in een fase van grote groei verkeerde. In het midden van de zestiger jaren bevond hij zich als predikant in Saintes, een plaatsje in de omgeving van La Rochelle. Hij was voortaan verbonden aan de gereformeerde kerk in Frankrijk, onder de voorwaarde dat hij vrij zou zijn een vacante gemeente van Italiaanse protestanten te dienen71.
Zo’n gelegenheid om predikant te zijn voor landgenoten diende zich aan bij het overlijden van Hiëronimus Ferlitus. In de zomer van 1570 kwam hij aan in Londen. De eerste handeling waarvan wij weten was de aanschaf van een blanco schrift om de kerkeraadsvergaderingen te notuleren. Op 16 september riep hij de ambtsdragers bijeen en ging over tot de verkiezing van een nieuwe kerkeraad. Onmiddellijk voerde hij een maatregel in voor de lidmaten: de ondertekening van de ‘Franse confessie’72. Daarmee diende men steun te betuigen aan het nieuwe beleid van de Italiaanse kerkeraad73. Een aanzienlijk aantal Nederlanders verliet hierop de Italiaanse kerk, voornamelijk lidmaten die sympathie hadden voor de opvattingen van Antonio del Corro. Het daaropvolgende jaar hield Aurellio in deze zaak voet bij stuk, met als resultaat dat een aantal dissidenten uiteindelijk terugkeerde in de Italiaanse kerk74. De Italiaanse kerk werd echter nooit meer zo groot als onder zijn voorganger. In augustus 1571 overwoog Aurellio terug te keren naar Frankrijk, maar bleef in Londen na een petitie van zijn Italiaanse gemeenteleden,
68 Cf. F. de Schickler: Les églises du
refuge en Anglererre I, p. 175-6. Böhmer: Bibliotheca
Wiffeniana III, p. 96-97.
69 S.Stelling-Michaud: Le livre du Recteur
t.I, 1559-1598, Genève 1961, p. 81.
70 Cf. Augusto Armand Hugon, Storia dei Valdesi
2, p. 39: ‘II paese di S. Sisto, di circa 6000 abitanti, fu
incendiato e distrutto’.
71 Cf. Actes II, p. 9, waar een deputatie van
Italianen bij het Franse consistorie wijst op de ‘Condition qu’il
[ = Aurellio] avoit reservé, luy s’estant submis aux églises de
France: c’est que la où il seroit requis de ceux de sa langue
quy[l] luy seroit libre de les servir’.
72 Is hiermee soms bedoeld de discipline van Nicholas
des Gallars van 1561, die aan het manuscript van de
kerkeraadsacta voorafgaat? Ik ben er niet in geslaagd een
exemplaar van een ‘confessie van de franse kerken’ (Confessio
Gallicana) te vinden met handtekeningen van leden van de
Italiaanse lidmaten.
73 ‘(...) tanto per conoscere quegli che erano di
buona opinioneet fede, che quegli che si mostrassero sospetti,
domandando a ciascheduno di sottoscriversi alla confessione che
habbiamo nel fine del nostro cathechismo’ ACTA ITAL,
fol. 18v.
74 De weduwe van Agostino Boasio, Pasquin Fleurken,
Hendrik Beeckman, Marcus de la Palma en Francesco Farias
behoorden tot die groep. Cf. ACTA ITAL, fol.
19-32v.
|98|
en de belofte van hulp van de Franse kerk75. Toch vertrok hij in het voorjaar van 1572 naar Frankrijk, gehoor gevend aan een beroep uit La Rochelle. Hoe hij de Bartholomeüsnacht en de nasleep daarvan heeft beleefd weten we niet, maar op 25 november is hij terug in Londen en herneemt hij voorgoed het predikantschap van de Italiaanse kerk in Londen.
In de loop van de zeventiger jaren huwt hij Maria van de Corput, dochter van de secretaris van Breda76, en zuster van de Dordtse predikant Hendrik van de Corput. Door zijn huwelijk verzwagert hij zich bovendien met de koopman-historicus Emanuel van Meteren en met de koopman en diaken van de Nederlandse kerk Abraham van Delden, beiden belangrijke figuren in de Nederlandse kolonie in Londen77.
Giovanni Battista Aurellio kon van de kleine Italiaanse gemeente niet in zijn levensonderhoud voorzien. De Franse kerk betaalde vanaf ca 1572 een deel van zijn traktement in ruil voor hulpdiensten (zie §1 van dit hoofdstuk). Ondanks die toelage heeft hij het niet breed. De kerkeraad besluit in september 1583 een gift van £10 via sir Francis Walsingham in zijn geheel aan de predikant te geven wegens zijn geringe traktement78. Aurellius bleef predikant van de Italiaanse kerk tot aan zijn dood in 1596. Deze bleef na zijn dood tot 1609 zonder predikant, ondanks de poging tot indringing van een obscure Venetiaan, Augustinus Adrianus79. De coetus gaf in oktober 1598 advies dat haar leden zich maar bij de Franse of Nederlandse kerk moesten aansluiten ‘selon la langue qui leur est familiaire’.
Meer dan de andere kerken had de Italiaanse kerk in Londen in de zestiende eeuw te maken met mensen die zich als predikant opwierpen. De Florentijn Francesco Pucci probeerde zich in 1575 via de profetie van de Franse kerk een plaats te verwerven, maar maakte zich direct onmogelijk bij het Franse consistorie door te beweren dat zij er allerlei ketterijen-op nahielden80. Na een theologisch debat in de Franse kerkeraad werd Pucci onder censuur gesteld, hetgeen
75 Actes II, p. 9.
76 Cf. Taxandria 36 (1929), p. 297-300: ‘11
mei 1571. Marie vanden Corput, tussen 18 en 19 jaar. Attest van
de gemeente Breda ‘an Niclaes van den Corput honnen vader
cortelings van hier naer Londen in Engelant te reysen tesamen met
Emanuelem Demetrium honnen zwager, getroudt hebbende hon suster
genaempt Hester van den Corput (...) die tusschen de zess ende
zeven jaer alnu geleden aen de voergen. Emanuelen (zekere jaeren
lang daer te voren tot Londen in Engelant voers. gewoont
hebbende) gehouwelickt is geweest, ende dat ten eynde om de
voergen. Hester har zuster eens te gaen bezoeken, [...].’
77 Emanuel van Meteren was in de zomer van 1562 gehuwd
met Hester van den Corput. Abraham van Delden huwde Elizabeth van
den Corput in mei 1572. W.J.C. Moens: The Marriage (...)
Registers etc, p. 102/116 (Dolden!). ACTA NL I, p.
339. Returns 2, p. 26.
78 ACTA ITAL, fol. 108: ‘Addì 11 di settembre
a[nn]o 1583 il nostro consistoro considerando che M[esser] Gio:
Battista Aurelio nostro ministro non ha stipendio sufficiente
della nostra chiesa, ne casa come gl'altri ministri delle chiese
forastieri in Londra, ha ordinato che Ie dette lire dieci siano
date aldetto nostro ministro per aiutarlo ne suoi bisogni. Et
massime in parte delle spese che ha fatto per acconsiar sua
casa.’
79 Cf. ELBA III, nr. 1392. De coetus nam de
moeite de gereformeerde synode van Chiavenna te schrijven om
inlichtingen. Van verder activiteiten van Adrianus is ons niets
bekend.
80 ELBA III, nr. 328, met name in paragraaf
7.
|99|
nog eens in de coetus werd bekrachtigd. Hierop vertrok hij teleurgesteld naar het Europese vasteland.
In 1590 meldde een zekere Niccolò Marini zich met een grote hoeveelheid getuigschriften van twijfelachtig gehalte bij de Italiaanse kerk aan als lidmaat en predikant. De kerkeraad accepteerde hem als lidmaat, maar weigerde zijn ambt te erkennen, waarop Marini de zaak voor de coetus bracht81. Na een maandenlange procedure in dat orgaan, waarbij Marini steeds ongezeggelijker werd en in conflict geraakte met Aurellius, vertrok hij naar het vasteland, zonder het — vermoedelijk negatieve — oordeel van de coetus af te wachten. In de loop van 1597 meldde zich in Londen Augustinus Adrianus uit Venetië, die n.a.v. een brief van het lidmaat Paolo Moscoardo was gekomen om Aurellius op te volgen als predikant van de Italiaanse kerk. De coetus schreef een brief82 aan de protestantse synode van Chiavenna (in het tegenwoordige Italiaans-sprekende deel van Zwitserland) om meer informatie over zijn persoon, aangezien hij geen bewijs van een eerder predikantschap of beroep kon overleggen. Hij voegde zelf een brief toe voor de oude reformator van de Waldenzen, Scipio Lentulo. De reactie op deze brief is niet bekend, maar Augustinus Adrianus werd niet aangenomen als predikant van de Italiaanse kerk in Londen.
Alle drie de kerken in Londen laten een grote continuïteit ten
aanzien van het predikantschap zien. Het predikantschap in vaste
dienst in Londen is net als het ouderlingschap een functie voor
het leven. Een eerste indicatie hiervoor is de lange diensttijd
van veel predikanten. Dit wordt nog duidelijker als we zien
hoeveel predikanten in Londen overleden zijn in hun bediening:
namelijk zestien van de negentien predikanten in vaste dienst83.
Beide predikanten van de Italiaanse kerk, alle Nederlandse
predikanten met uitzondering van Bartholdus Wilhelmi en Joannes
Cubus en alle Franse predikanten behalve Pierre Loiseleur de
Villiers. De beroepen die deze drie aannamen waren geen gewone
beroepen. De beide Nederlanders vertrokken na dringende verzoeken
van Dordrecht resp. Antwerpen. Pierre Loiseleur de Villiers
verliet de Franse kerk om hofprediker van prins Willem van Oranje
te worden. Elk beroep van een predikant naar een andere gemeente
is een bijzondere gebeurtenis, waarover het consistorie met de
diakenen samen overleg pleegt. Het consistorie van de Nederlandse
kerk houdt in de jaren ’80 verscheidene beroepen op hun
predikanten tegen. Het stond de predikanten immers niet vrij
hierover zelf te beslissen.
Dat predikant een beroep voor het leven was hield nog niet in dat
voorzieningen werden getroffen voor bejaarde predikanten. Eerder
dan aan pensionering dacht men aan taakverlichting, eventueel
door het aanstellen van een extra (hulp-)predikant. De problemen
met Jan Soillot
81 ACTA ITAL, fol. 81v.- 83r.
82 In ELBA III, nr. 1392, d.d. 5 (= 15 N.S.)
september 1597.
83 N.B. Guillaume de Laune en Etienne Mermier zijn
hier niet bijgerekend omdat zij slechts ‘bij provisie’ predikant
van de Franse kerk in Londen waren.
|100|
in de Nederlandse kerk in 1585 geven dit aan. Daarentegen was men wel royaal ten opzichte van predikantsweduwen en wezen.
De Franse predikanten hadden allen ervaring als regulier predikant voordat zij in Londen werkzaam waren84. De Italiaanse predikant Aurellius, in Genève opgeleid, was in de nabijheid van La Rochelle predikant van een Franse gereformeerde kerk geweest. De Nederlandse predikanten Van Winghen, Wybo, Wilhelmi en Cubus hadden een wat meer specifieke ervaring: als rondtrekkend predikant van ‘kruisgemeenten’ in de jaren ’6085.
De Nederlandse kerk in Londen maakte nog tot het eind van de eeuw gebruik van intern opgeleide predikanten, de ‘proponenten’. De Franse kerk zag zich nimmer genoodzaakt op zo’n tweede keus terug te vallen. Het aantal predikanten van de Nederlandse kerk tussen 1568 en 1600 met een voltooide universitaire studie theologie vormde nog een minderheid. Toch mogen we de Nederlandse predikanten niet te laag inschatten. Van Winghen, Cubus, Wybo hadden universitaire opleiding genoten en waren bedreven genoeg in het latijn om in die taal brieven te schrijven. Van Winghens werk als bijbelvertaler, Cubus’ scribaat bij de synode van Dordrecht in 1578 en Wybo’s doordachte plannen voor reorganisatie en pacificatie van de Nederlandse gemeente in 156986 zijn treffende illustraties van de capaciteiten van deze eerste generatie Nederlandstalige gereformeerde predikanten. De tweede keus, de proponenten Jan Soillot en Jan van Roo, was het latijn niet machtig maar was naar alle waarschijnlijkheid de Franse taal meester, een conditio sine qua non voor het bijwonen van de coetusvergaderingen. Toch ontkomen we niet aan de indruk dat de predikanten van de Franse kerk in Londen, vooral Jean Cousin, Pierre Loiseleur en Robert Le Maçon, in sociaal opzicht hoger aangeslagen moeten worden dan hun Nederlandse collega’s. De twee laatstgenoemden waren van adellijke herkomst, en bewogen zich met gemak in hofkringen, zowel in Engeland als in Nederland en Frankrijk. Le Maçon vervulde een aantal diplomatieke missies tussen het Engelse en Franse hof, terwijl Pierre Loiseleur hofpredikant van de prins van Oranje werd.
De predikant van de Italiaanse kerk is qua achtergrond en capaciteiten vooral vergelijkbaar met zijn Franse collega’s. Zijn positie als predikant van een kleine gemeente werd mogelijk gemaakt door de Franse kerk, die een deel van zijn traktement verzorgde. Door zijn huwelijk was hij geparenteerd aan een geslacht van Bredase regenten en predikanten, en aan enkele vooraanstaande koopmansfamilies in Londen. Hij verkeerde op goede voet met de belangrijkste financier van koningin Elizabeth, de Genuees Horatio Pallavici. Zijn éne zoon Abraham studeerde in Leiden theologie, waarna hij na een kort predikantschap in Norwich lange tijd predikant van de Franse kerk in Londen werd.
84 Opnieuw vormt de hulppredikant Guillaume de
Laune een uitzondering.
85 Van Winghen werd hiertoe overgehaald door het
consistorie van de kerk van Emden in mei 1559. Cf. Emden
Kirchenratsprotokolle, p. 88 vlgg. Zijn hier getoonde
beschroomheid lijkt in tegenspraak met zijn onmiddellijke
vertrek, zodra hij de opdracht heeft aangenomen. Als predikant
onder het kruis heeft hij onder meer de gemeente in Cassel
gediend, zoals uit een brief van Jacobus Bucerus aan Van Winghen
uit 1571 (ELBA II, nr. 99) blijkt.
86 Zie ELBA II, nrs. 93 en 94.