|113|

C. HET INTERNE BELEID VAN DE DRIE KERKEN. EEN VERGELIJKING

 

10. Het beleid van de kerken

 

10.1. Het algemene consistoriebeleid

In het vorige hoofdstuk is enigszins ingegaan op de verschillende aspecten van het beleid. Dit verdient echter een afzonderlijke bespreking. Voor het onderzoeken van het consistoriebeleid van de drie vluchtelingenkerken hebben wij ons voornamelijk gebaseerd op gegevens uit de acta van het consistorie van de Franse, Nederlandse en Italiaanse kerken in Londen. Op welke manier komen in die acta de prioriteiten van de consistories naar voren? Hoe waren de kerkdiensten geregeld? Hoe werd de taak van predikanten uitgevoerd? Hoe werden ouderlingen en diakenen gekozen? Hoe waren de taken van deze ambtsdragers verdeeld? Hoe was het pastoraat ingericht? Hoe waren de regelingen m.b.t. doop en avondmaal. Wat was het beleid in huwelijkszaken? Tenslotte: welke financiële middelen stonden het consistorie ter beschikking, en waarvoor werden deze gebruikt? Een scala van vragen waar de acta soms een bevredigend, soms een fragmentarisch antwoord geven. Kunnen we spreken van een nauwkeurig omschreven beleid? Het antwoord op deze vraag moet tweeledig zijn. Enerzijds had men de beschikking over een goed uitgewerkte, ‘Londense’ kerkorde van A Lasco. Deze werd in Nederlandse vertaling van Maarten Micron in de Nederlandse, en in de verkorte bewerking van Nicholas des Gallars uit 1561 gebruikt in zowel de Franse kerk als — vanaf 1570 — in de Italiaanse kerk in Londen. Anderzijds ontwikkelde het beleid zich in de praktijk van alledag, hetgeen in de loop van de jaren zestig al leidde tot aanpassingen, sommige van groot belang, sommige minder. De kerkeraadsacta zijn een bron, waaruit wij kunnen opmaken hoe de drie kerken, uitgaande van het voorgegeven model, een ontwikkeling doormaakten.

De taak van het consistorie is in de Forma ac Ratio van A Lasco als volgt omschreven1: Het consistorie is ‘als een Senaat van de kerk zelf’2, waarin de ouderlingen samen met de dienaren des Woords zorg dragen voor (1) de regering (gubernatio) van de kerk, die onderscheiden wordt in zorg voor en bewaking van (cura et custodia) de ware godsdienst, (2) het toezicht houden op (observare) de leer, het leven en de omgang van zowel de gemeenteleden als van elkaar, (3) het tot een goed einde brengen van twist en partijschappen in de gemeente, zonder te vervallen in een beroep op de wereldlijke overheden3. De trefwoorden in de taak van het


1 J. a Lasco: Opera II, p. 56-57.
2 ‘cum sint Senatus vice in ipsa Ecclesia’ Ibidem, p. 56.
3 Cf. de bewerking door Nicholas des Gallars in zijn: Forma / politiaeec = /clesiasticae, nuper insti = /tutae Londini in coetu Gallo = /rum: Nicolao Gallasio / authore, Londen (bij John Day) 1561, pagina 8-9 [ = fol. 7v.-8r.]: ‘Hi [ = seniores, ob] totius gregis atque singulorum statum observare debent, eosque amice & benevolé movere & hortari quos aut aberrare aut delinquere, aut dissolutionis vitae esse perspexerint, atque etiam ubi [pagina 9] res postulabit ad collegium sive consistorium referre, ubi correctionibus fraternis ex communi omnium sententia utentur. Deligendi etgo sunt ad hoc munus viri

|114|

consistorie, en derhalve van de ouderling zijn derhalve ‘regering’ (gubernatio) en ‘opzicht’ (observare).

Hoeveel diensten werden gehouden in de Franse, Nederlandse en Italiaanse kerken in Londen? De acta van de drie kerkeraden leren ons dat de vluchtelingenkerken in Londen ook na 1568 naast de gewone zondagsdiensten ook in de week bijeen kwamen voor de eredienst, zij het niet dagelijks. In een tijdsbestek van zo’n vijftig jaar vond een geleidelijke afkalving plaats, totdat rond 1600 de situatie bereikt was die in grote trekken nog bestaat in kerken van het presbyteriaal-gereformeerde type: twee diensten op de zondag.

Het gegeven dat kerkdiensten veel vaker werden gehouden dan alleen op zondag is aan veler aandacht ontsnapt. J. Lindeboom nam op grond van de kerkorde van A Lasco aan dat naast de twee zondagse kerkdiensten de profetie de enige godsdienstoefening in de week was4. Zowel in de Nederlandse als in de Franse kerk werden echter vanaf de heroprichting in 1559 ook morgendiensten gehouden op dinsdag en donderdag. Als we de kerkorde van Des Gallars mogen geloven vond in de Franse kerk in Londen rond 1561 zelfs dagelijks een morgendienst om acht uur plaats5. De morgendienst op donderdag viel in de Nederlandse kerk niet samen met de profetie, zoals Lindeboom dacht, maar ging eraan vooraf6. Daarnaast waren er nog avondgebeden. In de Franse kerk vonden die na 1574 plaats op elke dag dat er geen gewone kerkdienst was7. Dat zou een vermindering zijn ten opzichte van de instelling in de kerkorde van A Lasco, waar sprake is van een avondgebed op elke dag (singulis diebus). In mei 1561 stelde Nicholas des Gallars het Franse consistorie voor tweemaal per week, op maandag- en woensdagmorgen, te preken in het Latijn8. Het mag wel kenmerkend voor Des Gallars genoemd worden dat hij van te voren al toestemming had gevraagd en verkregen van de bisschop. Of al deze diensten even druk bezocht werden, wagen we te betwijfelen. Op 28


qrobae & honestae vitae, qui omni crimine atque etiam criminis suspicione vacent, timentes Deum & sprituali prudentia praediti. Ex singulisautem urbis partibus, si fierri potest deligantur, quo diligentior gregis observatio fiat. Sed antea omnia curandum est ut prudentes sint & studiosi religionis.’
4 Lindeboom, Austin Friars, p. 26.
5 Cf. Bijlage 1, de paragraaf De numero & temporum concionum, met name de derde alinea: ‘Caeteris diebus (I.e. behalve op zondag. Cursivering van mij, ob) matutina concio maturius hoc est hora octava auspicanda erit.’ Dit verrassende gegeven vindt steun bij de paragraaf over de diakenen, waar we lezen dat de dagelijkse collecten beurtelings door twee diakenen verzorgd worden: ‘Item duo per vices uti solitum est praesto sint ad ianuam templi dum egreditur populus è concionè, ut quotidianas eleemosinas recipiant.’ [cursivering van mij, ob].
6 Men zie Acta NL II, nr. 1005, waar de proposities op dinsdag en donderdag gesteld worden, na de predicatie. [cursivering van mij, ob].
7 Besluit van 24 september 1572, Actes II, p. 90: ‘Les prières du soir se publieront dimanche prochain au peuple, lesquelles se feront a cinq heures tant que aultrement soit ordonné, et ce aulx jours que n’y aura de presche.’
8 Actes I, p. 42. Bij het voorstel d.d. 1 juni 1561 is sprake van ‘leçons’, maar enkele regels verder wordt ons onthuld: ‘Le lundy suivant monsieur de Solles comenchit a faire le sermon en latin et est deliberé de continuer deux fois la sepmaine a scavoir le lundy et le merquedy.’ [cursivering van mij, ob].

|115|

juni 1572 komt in de Nederlandse kerk bij de censura morum aan de orde dat de ouderlingen wel eens vaker in de weekdiensten mogen verschijnen9.

Bovendien golden Engelse feestdagen als zondagen, zodat dan twee diensten gehouden werden10. Al was het aantal in Engeland gebruikelijke feestdagen rond het midden van de zestiende eeuw wel drastisch geschoond, het overblijvende dertigtal extra preekbeurten moet een behoorlijke belasting betekend hebben voor predikanten in de vluchtelingenkerken11. Kerkbezoek op feestdagen was formeel gesproken verplicht. Theoretisch konden kerkvoogden van Engelse parochies boetes opleggen bij kerkverzuim12. Aanvankelijk volgden de vluchtelingenkerken dit gebruik13. In de Nederlandse kerk in Londen bestond ca. 1570 het gebruik een ‘weekdienst’ op dinsdag of donderdag te annuleren als een Engelse feestdag op maandag, woensdag of vrijdag viel. Blijkbaar gaf dit gebruik de nodige verwarring in de gemeente. Op 17 maart 1575 stelde het consistorie in dat de morgendiensten op dinsdag en donderdag voortaan gewoon doorgang zouden vinden, ook al viel in die week een feestdag14.

Ten aanzien van het beleid van de kerkeraden ten opzichte van doop en huwelijk moeten we volstaan met een voorlopig oordeel. We hebben de indruk dat doop en huwelijksbevestiging in de vroege jaren zeventig ruimer werden bediend dan in de vroege kerk onder A Lasco vastgelegd was. Een indicatie hiervoor ontlenen we aan de aantallen dopen en huwelijken in de Nederlandse kerk vanaf 1570. Er blijken dan meer huwelijken en dopen plaats te vinden in de Nederlandse kerk dan we op grond van het aantal belijdende leden mogen verwachten, zelfs wanneer we rekening houden met een oververtegenwoordiging van jonge mensen in de gemeente15. Het lijkt erop dat men verplicht stelde dat de doopgetuigen tot de gemeente behoorden. Voor de


9 ACTA NL II, nr. 1051.
10 Zie over de Engelse ‘holy days’ David Cressy, Bonfires and Bells. National Memory and the Protestant Calendar in Elizabethan and Stuart England, Londen 1989. Het aantal goedgekeurde feestdagen: p. 6-7. Ook de goede week, Paasmaandag en -dinsdag, Pinkstermaandag en -dinsdag, golden als feestdagen. Het gebruik van de calvinisten om op feestdagen twee diensten te houden vindt overigens een interessante bevestiging in de Waalse gereformeerde kerk in Antwerpen, november 1566, in B.A. Vermaseren: ‘The Life of Antonio del Corro (1527-1591). Before his Stay in England. II. Minister in Antwerp (Nov. 1566-April 1567)’ in Archief en Bibliotheekwezen in België, LXI, (1990), p. 175-275, p. 202: ‘(...) ordinairement on s'en faict deux [presches] les jours de festes (...)’.
11 Men zie D. Cressy, a.w., p. 6-7. Als feestdagen golden: 1 januari, 6 januari, 2 februari, 24 februari, 25 maart, 25 april, 1 mei, 24 juni (midzomer), 29 juni, 25 juli, 24 augustus, 21 september, 29 september, 18 oktober, 28 oktober, 1 november, 30 november, 21 december, 25 december, 26 december, 27 december, 28 december (childermas).
12 D. Cressy, a.w., p. 7.
13 Actes I, p. 90-91.
14 ‘Ordinale predickdagen in der weken: Wardt eendrachtigen vör goedt angesien ende besloten alle ordinare predickdagen in der gemeynte te houden te allen weken, gelijck als die vallen. Ende so buyten denselven dagen enige ledichdagen komen, dat men op denselven eenmael enen vormiddage prediken sal; in den paaschen, pingster ende christmese dagen, twee dagen, vor-ende namiddage.’ ACTA NL II, nr. 1984.
15 Relatief veel jonge, huwbare mensen waren in de gelegenheid te vluchten. Het verschil tussen de officiële opgaven en de doop- en huwelijkscijfers lijkt echter te groot om dit verschil geheel en al te verklaren.

|116|

doopouders was dit strict genomen niet verplicht. Daarnaast had men ook theologische argumenten om kinderen te dopen, ook al waren de ouders -tijdelijk- vervreemd van de gemeente16. Ten aanzien van huwelijksbevestigingen lijkt het consistorie zich eerder bezig te houden met de legitimiteit van het huwelijk dan met het kerkelijk lidmaatschap van de aanvragers, al moet men zeggen dat het consistorie er in de regel op aandrong dat de partners zich ‘tot de kerk zouden begeven’. Belangrijker was de vraag of ouders toestemming hadden gegeven, of dat er wettige bezwaren tegen het huwelijk konden worden ingebracht, zoals eerdere huwelijksbeloften aan een andere partner, bigamie etc. Naar ons gevoelen zagen de consistories de huwelijksbevestiging als een dienst aan degenen die erom vroegen, een overblijfsel als het ware van de status van ‘corpus politicum’ die de vluchtelingenkerken in 1550 verleend was. Zoals de Engelse kerken de bevoegdheid hadden huwelijken te sluiten en te dopen, zo hadden ook de vreemdelingenkerken dit recht. Wat de Engelse overheid betreft kon dit geschieden op voorwaarde dat de kerken nauwkeurig bijhielden welke personen zij in het huwelijk bevestigden of doopten. Het lijkt ons dan ook geen toeval dat de afzonderlijke doop- en trouwregisters van de Nederlandse kerk beginnen met het jaar 1570 17.

 

De verkiezing van ouderlingen en diakenen

De verkiezing van ouderlingen en diakenen in de vluchtelingenkerken in Londen is een controversiële kwestie. Verscheidene historici hebben gewezen op het verschil in procedure in de kerk onder A Lasco en die rond 1570. In de vroege periode van de kerk kwam de verkiezing de hele gemeente toe, een uniek ‘democratisch’ element. Rond 1570 is dit gewijzigd. Vacatures werden nu door de zittende ouderlingen en diakenen ingevuld. Van de kansel werden de namen van de gekozenen aan de gemeente bekend gemaakt, die gelegenheid kreeg wettige bezwaren tegen de kandidaten in te leveren bij het consistorie. De invloed van de gemeente werd zo gereduceerd tot approbatie. Deze ontwikkeling is in de geschiedschrijving als kwalijk gekarakteriseerd, een tendens tot aristocratisering in de kerk en een typisch kenmerk van een periode van confessionalisering18. P. Collinson schrijft deze ontwikkeling toe aan een toenemende invloed van Genève, aangezien de belangrijkste woordvoerder van het systeem van coöpteren van ambtsdragers Nicholas des Gallars was, predikant in de Franse kerk van 1560-1563. Hij


16 Men zie hierover ACTA NL II, nrs. 117, 147,234,748, 892. In het laatste geval werd het kind gedoopt van een man die in Yarmouth geëxcommuniceerd was. Het kind mocht gedoopt worden. Hijzelf mocht niet de doopvragen beantwoorden.
17 In de jaren 1560-1563 werden doop en huwelijk vermeld in het consistorieboek van de Nederlandse kerk in Londen, als aparte bijlage. Het aantal dopen en huwelijken is dan zo klein dat we vermoeden dat deze alleen de belijdende lidmaten van de kerk zelf betreffen.
18 Men zie vooral Collinson, Archbishop Grindal, ch. 7, ‘Calvinism with a human face’. Al een eeuw geleden heeft F. de Schickler op deze ontwikkeling in de Franse kerk gewezen. Les églises du refuge en Angleterre I, p. 98 vlgg., 167.

|117|

ontmoette in 1560 echter zoveel georganiseerde tegenstand, dat hij noodgedwongen afzag van de wijziging19.

De wijziging in verkiezingsprocedure is geconstateerd, maar het besluit tot en de achtergronden hiervan waren tot nu toe onbekend. Door een gelukkig toeval zijn wij in het bezit gekomen van een document dat ons helderheid verschaft over het besluit zelf, de redenen daarvan en de betrokkenheid van de bisschop van Londen in deze zaak20. In 1569 was de samenstelling van de Franse kerk sterk veranderd door de komst van religievluchtelingen uit Frankrijk en de Franssprekende Nederlandse gewesten. Velen van hen hadden aanzienlijke posities bekleed in de kerken. Blijkbaar ontstond onder hen het verlangen in het consistorie vertegenwoordigd te zijn. Dit leverde een kerkrechtelijk probleem op, omdat ouderlingen en diakenen in de Londense kerken in principe voor het leven werden gekozen. Deze onbepaalde ambtstermijn is typerend voor de Londense vluchtelingenkerken. In veel andere vluchtelingenkerken kende men een reguliere vervanging van ambtsdragers. Vacatures ontstonden derhalve in Londen alleen door overlijden of vertrek. De Franse kerk legde het probleem voor aan alle Franse predikanten die op dit moment in Londen bijeen waren21. Zij adviseerden het consistorie om nu voor eenmaal de hele gemeente nieuwe ouderlingen en diakenen te laten kiezen, en daarna over te gaan op coöptatie. Dit advies werd aan de bisschop van Londen voorgelegd, die deze procedure dwingend oplegde. De uitvoering van deze verkiezing werd opgedragen aan een Engelse predikant Thomas Sampson, twee Engelse kooplieden en drie gevluchte Franse predikanten22. De onbepaalde ambtstermijn van ouderlingen en diakenen, op dit tijdstip een uitzonderlijk verschijnsel in gereformeerde kerken, blijft echter gehandhaafd. Naar onze mening kunnen we derhalve niet in het spoor van De Schickler en Collinson spreken over een toenemende aristocratisering van de kerken in Londen, maar eerder een gedwongen aanpassing aan de situatie van 1569, waarbij juist het typisch aristocratische kenmerk van de Londense kerken overeind


19 Cf. de brief van Des Gallars aan Calvijn, geciteerd in F. de Schickler, a.w. I, p. 99-100: ‘En ce qui concerne l’élection des anciens et des diacres, la difficulté a été enorme et j’ai éprouvé la des désagréments et le danger de tout laisser a la volonté du peuple’. De tegenzin van Des Gallars tegen de in Londen gebruikelijke verkiezingsprocedure kan men opmaken uit zijn formulering van de ‘discipline van 1561’, waarin hij opneemt dat de kerk op den duur zal moeten overgaan tot coöptatie. Cf. bijlage I, pagina 9 [= fol. 8r.]
20 Zie bijlage II.
21 Het document spreekt van ‘ministros Ecclesiarum Gallicarum in hanc civitatem refugos’.
22 ‘Quod quidem praedictum consilium ministris et senioribus istius Ecclesiae propositum, bonum et compertum atque accordatum, dummodo in idipsum consentire velit D. Episcopus Londinensis: qui ad se relatum etiam comprobavit, atque exequi in totum et per omnia iussit. Et ad exequendum commisit tres ministros ordinarié ministrantes in ista Ecclesia, M. Thomas Sampson ministrorum Verbi Dei, M. Bodley et M. Willems mercatores Anglos. Petrum Loiseleur et de Vilier, Guilielmum Fuguierum, Joannem Secours et Anthonium de la Faye ministros Gallicos.’

|118|

bleef. De kerken pasten zich aan bij het gebruik van de Franse gereformeerde kerken en lieten het pionierswerk van A Lasco en Des Gallars achter zich23.

De betrokkenheid van de bisschop van Londen, Edmund Grindal, is van groot belang. Hij accepteerde niet alleen dat de Londense kerken zich voor advies richtten tot Franse gereformeerde predikanten, hij sanctioneerde zelfs de voorstellen van deze predikanten, al was zijn voornaamste overweging wel het herstel van de rust in de vreemdelingenkerken. Het is aannemelijk dat de bisschop deze verkiezingsprocedure ook aan de Nederlandse kerk in Londen heeft opgelegd. Het kan geen toeval zijn dat in november 1569 op dezelfde manier algemene verkiezingen werden gehouden. Tot nu toe bestond de indruk dat deze uitgeschreven werden om een einde te maken aan de twisten tussen het oude consistorie o.l.v. Van Winghen en de oppositie, geleid door een groep diakenen. Op grond van dit document krijgen we nu eerder de indruk dat de spanning tussen de nieuw aangekomenen en de al in Londen verblijvende kerkleden de voornaamste aanleiding is geweest voor de nieuwe verkiezing. Bij de eerste verkiezing volgens de nieuwe richtlijnen, in april 1571, laat het consistorie uitgebreid notuleren dat de gevolgde procedure conform de wil van de bisschop, en in overeenkomst is met goed gebruik in de Franse gereformeerde kerken24.

Deze verkiezingsprocedure werd niet door allen geaccepteerd. In de Nederlandse kerk kwam met enige regelmaat protest op. Vooral na de eerste verkiezingen op de nieuwe manier, in april 1571. Jacob Caert bijvoorbeeld, iemand die al heel lang lid van de Nederlandse kerk was, verklaarde overal ‘dat hij de laste vercoren dienaers ende diakens niet en hielt voor vercoren, maer commende duer de veinstere’25. Het consistorie pareerde kritiek van deze soort met de vaststelling dat deze procedure door de bisschop van Londen was ingesteld26. De verkiezing voor het leven werd in de Nederlandse kerk voorlopig nog niet afgeschaft. In de Nederlandse kerk willen in 1573 veel ouderlingen graag aftreden. Hun argumenten worden gewogen. Uiteindelijk wordt tussen vier ouderlingen geloot welke twee mogen aftreden. Omdat inmiddels vier ouderlingen overleden waren, koos het consistorie uiteindelijk zes nieuwe ouderlingen27. In februari 1583 gaat de nieuwe verkiezing om vervangers van één te oude persoon en één overleden ouderling28. Zeven maanden later wordt één ouderling gekozen i.p.v. een overleden broeder29. In 1574


23 Zoals ook in de Nederlandse kerken de aanpassing aan de nieuwe situatie het verlies van eigen liturgische en kerkordelijke geschriften met zich meebracht, zoals de catechismus van Micron, de psalmen van Utenhove en de eigen geloofsbelijdenis.
24 ACTA NL II, nrs. 630, 633. Deze aantekeningen leveren m.i. het bewijs dat de verkiezingsprocedure van de Franse kerk in 1569 evenzeer de Nederlandse kerk is opgelegd. Zie bijlage II.
25 ACTA NL II, nr. 894. Cf. Joh. 10: 1.
26 Cf. ACTA NL II, nr. 1321, n.a.v. een nieuwe klacht over de verkiezingsprocedure van de latere ouderling Adriaan Gyselinck.
27 ACTA NL II, nrs. 1302, 1308-1316, 1320-1324, 1334, 1340, 1342.
28 ACTA NL, nr. 2966.
29 Jan Beaugrand, voormalig ouderling en mede-oprichter van de kerk in Sandwich, was overleden. Zijn opvolger was de Antwerpse koopman Christiaan van Straseele. ACTA NL II, nr. 3102.

|119|

lijken zoveel gemeenteleden van de Nederlandse kerk te vertrekken, dat de kerk gedesoriënteerd raakt30. In 1585 is sprake van drie ‘afghaende’ broeders van het consistorie, maar van een reguliere vervanging van ouderlingen lijkt ook dan nog geen sprake te zijn.

In de Franse kerk in Londen vinden we ook verzet tegen een verandering van de verkiezingsprocedure zoals die onder A Lasco was ingesteld. In 1561 moest Nicholas des Gallars zijn voorstel tot wijziging intrekken na massaal protest, vooral van Waalse gemeenteleden. De Franse gereformeerden hadden minder moeite. De door Des Gallars voorgestelde procedure was identiek aan de werkwijze in hun kerken van herkomst. Zij waren niet anders gewend. Maar toch lijkt de wisselwerking in de Franse kerk van een oude ‘Londense kern’ en de nieuw aangekomen geloofsvluchtelingen toch veel vloeiender verlopen te zijn dan in de Nederlandse kerk in Londen. De Franse kerk in Londen introduceerde als eerste van de drie vluchtelingen-kerken regulier aftreden en vervanging van ouderlingen en diakenen. Vanaf ongeveer 1578 worden jaarlijks tenminste twee ouderlingen ontslagen van hun dienst en vervangen door nieuwe31. Dit nog afgezien van eventuele extra verkiezingen bij tussentijds overlijden van ambtsdragers.

De eerste verkiezing van ouderlingen en diakenen in de Italiaanse kerk waarover we gegevens hebben, die van 16 september 1570, verliep op een bijzondere manier. Enerzijds waren de kandidaten tevoren in het consistorie gekozen en goedgekeurd, anderzijds mocht de gemeente uit deze kandidaten ouderlingen en diakenen kiezen. Een gang van zaken waarbij nieuw (coöptatie) met oud (stemrecht van de hele gemeente) gemengd was32. Op twee oktober 1570 legde het consistorie van de Italiaanse kerk de gevolgde procedure voor aan de coetus, die volledig akkoord ging33. Na deze verkiezing volgde de Italiaanse kerk de methode van coöptatie. Protesten vanuit de Italiaanse kerk tegen deze vorm van kiezen van ouderlingen en diakenen zijn ons bekend. Op 11 oktober 1571 gaf de Antwerpse vermogende geldwisselaar Pasquin Fleurken te kennen dat de verkiezing van september 1570 naar zijn mening niet op de juiste wijze was geschied34. Heftiger nog was de Antwerpse ondernemer Nicolas Everaerts. Hij zou nooit akkoord kunnen gaan met een dergelijke manier van verkiezen, die in flagrante


30 ACTA NL, nr. 1699. De verkiezing van nieuwe ouderlingen en diakenen lijkt niet te hebben plaatsgevonden. Heeft het ontbreken van de kerkeraadsacta over de jaren 1576-medio 1578 misschien te maken met een gebrek aan kader?
31 Vanaf 19 oktober 1578 komen met regelmaat de vermeldingen van gedechargeerde en nieuw gekozen ouderlingen in de consistoriale acta naar voren. Men zie hiervoor de Actes III: fol. 5, 6, 26, 53, 71, 94-96, 118, 121, 152, etc. Het moment waarop men overgaat van een vervanging van overleden of vertrokken ouderlingen naar een systeem van regelmatige vervanging is niet gemakkelijk op een exacte datum vast te leggen, maar de verandering in aanpak is evident.
32 Cf. ACTA ITAL, fol. 18r.: ‘A dì 16 di settembre la congregatione, essendo raunata nel luoco nel qual si suol predicare affïne di procedere a nuova elettione di seniori et diaconi seguendo la forma usitata; havendo prima invocato il nome di Dio, forono loro proposti certi i quali prima nel consistorio erano stati eletti et approvati, de’ quali fuorono da la piü parte eletti et accettati i 6 seguenti per seniori’.
33 Cf. ACTA ITAL, fol. 18v.
34 Cf. ACTA ITAL, fol. 19v.

|120|

tegenspraak was met het Woord van God35. In 1581 nog klaagt de Venetiaanse zijdewever Gasparo de Gatti dat het bespottelijk is dat in zo’n kleine gemeente als de Italiaanse niet de hele gemeente bij elkaar geroepen wordt om nieuwe ambtsdragers te kiezen36. Door het geringe aantal ouderlingen, die bovendien persoonlijk met de predikant bevriend zijn, wordt de macht van laatstgenoemde volgens hem vrijwel absoluut37.

In alle drie de kerken bestond derhalve verzet tegen de nieuwe verkiezingsprocedure die de invloed van de gemeenteleden terugdrong, in de Nederlandse en Italiaanse kerken meer dan in de Franse. Het verzet beperkte zich echter tot enkele personen en hield niet langer dan een paar jaar stand. De Franse kerk week in de tijd hierna als eerste af van de in 1569 vastgelegde procedures. De in 1578 ingevoerde kerkorde (de zogenaamde Troisième Discipline van de hand van Robert Ie Maçon) schreef voor dat elk jaar eenderde van het totale aantal ouderlingen en diakenen moest aftreden. Uit de Franse kerkeraadsacta maken we echter op dat dit in de praktijk niet ingevoerd werd. Gemiddeld worden twee nieuwe ouderlingen en twee nieuwe diakenen per jaar gekozen38. Door natuurlijk verloop (overlijden en vertrek) was vaak geen sprake van regulier aftreden. Niet altijd traden twee ouderlingen en diakenen af. Het 'natuurlijk verloop' door overlijden of vertrek bestempelde de verkiezing vaak tot een aanvulling. De Nederlandse en Italiaanse kerken bleven daarentegen vasthouden aan een ongelimiteerde ambtstermijn, te beëindigen in geval van overlijden, vertrek uit Londen of — bij zwaarwegende argumenten — vrijwillige beëindiging. In de Nederlandse kerk werd deze keuze theologisch gefundeerd39, in de Italiaanse veeleer ingegeven door het kleine aantal leden.


35 ACTA ITAL, fol. 20r.: ‘Nicolas Everas ha risposto di non voler che siano scritte Ie sue parole, et oltre ciö ha detto, essendo domandato se egli voleva sottoscrivere alla confessione che è nel fine del nostro catechismo, che non voleva sottoscrivere se non al Nuovo et Vechio Testamento, e che non apruova ne èper appruovar giainai l'ordiiie tenuto nella elletlionefatta de seniori e diaconi.’ [cursivering van mij, ob]. Het verweer van het consistorie was wederom gebaseerd op het voorbeeld van de gereformeerde (lees: Franse) kerken, maar Everaerts hield het liever op directe inspiratie door de Heilige Geest: ‘Et essendogli detto quello esser l’ordine che si tiene nelle chiese riformate, ha risposto che egli haveva lo Spirito di Dio e che egli si volea in questo fatto governar secondo quello.’ [cursivering van mij, ob].
36 Deze klacht was onderdeel van een beschuldiging aan het adres van de Italiaanse predikant dat hij teveel macht in de kerk bezat. Ibidem, fol. 67v: ‘Voi havete chiamato tanto li seniori che diaconi a la vostra posta contra l’ordine di Christo, sustinendoche, essendo il nostro numero piccolo, devevamo chiamare tutti i fratelli.
37 Ibidem.
38 F. de Schickler, Les églises du refuge en Angleterre I, p. 346-347. Actes III, passim.
39 ELBA II, nr. 282, vooral paragraaf 9. De datering van dit document is op grond van gegevens in de tekst zelf eerder na 1569 te plaatsen dan rond 1560. Men zie met name paragraaf 8, waarin de coöptatie van nieuwe door zittende ambtsdragers als een voldongen feit wordt voorgesteld. Men zie ook de beschrijving van de keuze door de gemeente uit dubbeltallen (de praktijk in Wezel rond 1573). Het document lijkt — vermoedelijk door de niet-chronologische plaatsing in ELBA — aan de aandacht van vrijwel alle onderzoekers te zijn ontsnapt.

|121|

De taakverdeling tussen ouderlingen en diakenen

De taken van ouderlingen en diakenen waren strikt gescheiden. Dit gebruik is typerend voor de Londense vluchtelingenkerken, en werd in Nederland in -vooral kleinere- gemeenten niet overgenomen40. De ouderlingen, in de visie van A Lasco vrijwel op één lijn gesteld met de predikanten, oefenden het opzicht over de dienst des Woords uit. Zij waren verantwoordelijk voor prediking, zielzorg, geloofsonderricht en opzicht over de lidmaten. Het belangrijkste onderdeel van hun taak was wel de bijwoning van de consistorievergaderingen, aanvankelijk tweemaal per week, later geleidelijk teruggebracht tot één vergadering per week. Aanwezigheid bij die vergaderingen was blijkbaar niet vanzelfsprekend, gezien de instelling van boetes wegens te laat komen en absentie in de vroege jaren zestig. Het belangrijkst waren de gezamenlijke vergaderingen van ouderlingen en diakenen waarin het functioneren van alle ambtsdragers collegiaal beoordeeld werd, de censura morum. Op het missen van deze bijeenkomsten stond een hoge boete41. De tweede belangrijke taak was de visitatie, het huisbezoek aan de leden in de eigen wijk, dat voor elk avondmaal diende te geschieden42. Dit huisbezoek heeft waarschijnlijk een kortdurend en formeel karakter gehad, waarbij vooral werd geïnformeerd of bij de familie belemmeringen waren om aan het komende avondmaal deel te nemen. Daarnaast vond eenmaal per jaar een ‘zwaar’ huisbezoek plaats door een predikant in gezelschap van wijkouderling en diaken43. De meeste huisbezoeken die buiten de bovengenoemde plaatsvonden, hadden meestal met een tuchtzaak te doen, en hadden vaker een corrigerend dan een pastoraal karakter44. Enkele bijzondere taken werden bij gelegenheid door ouderlingen verricht. Vaak, maar niet altijd, was één van de ouderlingen tot scriba aangesteld, waarvoor hij een kleine vergoeding ontving. Een andere ouderling werd belast met het ontvangerschap. Deze laatste taak bracht meer werk met zich mee. Het omvatte het toezicht op en de registratie van de vrijwillige bijdragen van de gemeenteleden. Bij gelegenheid is een ouderling aangewezen tot ziekentrooster, maar ook iemand buiten het consistorie kon voor deze taak aangesteld worden. De essentie van het ouderlingschap lag in het opzicht over leer en leven van de lidmaten. Deze taak werd door ouderlingen en predikanten gezamenlijk uitgevoerd, en vormde de kern van de activiteiten van het consistorie. Daarom willen we deze activiteit van het consistorie uitgebreid behandelen in de volgende paragraaf.


40 Blijkbaar is dit Van Deursen ontgaan als hij stelt dat het instituut van de smalle kerkeraad in de kerken van de zeventiende eeuw nog niet bestond. Bavianen en Slijkgeuzen, p. 94.
41 In 1574 ordonneerde het consistorie van de Nederlandse kerk dat absenten zouden worden beboet met £1, een veelvoud van de gebruikelijke boete wegens absentie.
42 D.w.z. in de Franse en Italiaanse kerk eenmaal per maand. In de Nederlandse eenmaal per twee maanden.
43 Cf. Actes II, p. 65. In de Franse kerkorde werd de bedoeling van dit huisbezoek aangeduid met de term ‘demander raison de son foy’ van de bezochten. F. de Schickler, a.w. I, p. 351.
44 Doel was dan het vermanen van personen wegens bepaalde gedragingen, of hen ontbieden om in het consistorie verantwoording af te leggen.

|122|

Over de taken van de diakenen in de vluchtelingenkerken in Londen zijn we, dankzij de studies van Pettegree en Grell, goed ingelicht45. In één opzicht willen we echter aandacht vragen voor een bijzonder aspect van het diakenambt. Volgens de kerkorde van Des Gallars uit 1561 was één van de twee hoofdtaken van de wijkdiaken het opzoeken van de zieken. Des Gallars stelde dan ook voor bij de verkiezing van diakenen zowel personen te kiezen die ervaring hadden met de administratie en distribuering van het geld als personen die in pastoraal opzicht gaven hadden46. De voornaamste taak van de diakenen was echter toch wel de diakonale zorg voor de armen van de eigen gemeente. In ieder geval na 1560 vatten zij die taak ruim op. Niet alleen de belijdende leden van de vluchtelingenkerken konden in geval van nood op steun rekenen, maar ook behoeftige landgenoten die van een andere (se. de Engelse) kerk waren. De Engelse armenzorg lijkt in deze periode inferieur aan het in de vluchtelingenkerken gangbare systeem. Wel hielden de diakenen middels huisbezoek toezicht op mogelijk misbruik van voorzieningen. De diakonie lijkt echter niet als dwangmiddel te zijn gebruikt om mensen tot lidmaatschap van de kerken te brengen. Vanaf het begin beschikten de Nederlandse diakenen over een armenhuis, dat plaats bood aan ongeveer zestien behoeftige personen. In tijden van crisis, zoals tijdens de catastrofale pestepidemie van 1563, werden aanvullende maatregelen getroffen: hulp bij opstellen van testamenten, aanstelling en salariëring van een pestdokter en van twee ziekentroosters, Cornelis van Eembden en Antonys de Smit47. Vooral de Nederlandse kerk kenmerkte zich in 1563 door een competente aanpak van de crisis. Recentelijk heeft Paul Slack in zijn monografie over de pest in Engeland onder de Tudors en de Stuarts dit overtuigend aangetoond48. De pestchirurgijn van de Nederlandse kerk werd na de epidemie ontslagen.

In 1569 werd Arnoldus de Stuer de eerstvolgende ziekentrooster. Hij werd al in 1570 afgezet en spoedig vervangen, omdat in dit jaar de pest opnieuw slachtoffers maakte. Deze golf kostte het leven aan de ziekentrooster Gillis Schoonhave en zijn opvolger, de Zeeuwse kuiper Marinus Lambrechtsz.49. Op 17 september benoemde het consistorie twee full-time opvolgers50. Hun salaris werd voor de helft uit de diakenkas, voor de andere helft uit het


45 Pettegree, Foreign Protestant Communities, p. 202-204 en 211-213, maar zie ook de index, in voce deacons. Bij zijn beschrijving baseert hij zich met name op gegevens uit de periode 1560-1563, en op het zgn. Deacons’ Account Book, Ms. nr. 194 van de Franse kerk in Londen, Soho Square. Voor de werking van de diakonie in de Nederlandse kerk in de periode 1617-1641 zie O.P. Grell, Dutch Calvinists, p. 93-100.
46 Cf. Bijlage I, met name de eerste paragraaf die handelt over de taken van de diakenen, pagina 13-14.
47 ACTA NL I, p. 432. Cornelis van Eembden was eerder in de aandacht van het consistorie gekomen met het oog op de aanstelling van een weetdoener. Idem, p. 277.
48 Ook Pettegree (a.w. p. 209) en Grell (a.w. p. 100-104) komen tot het oordeel dat de inspanningen van vooral de Nederlandse vluchtelingenkerk als voorbeeld kon dienen voor het aarzelende Engelse antwoord op de pest.
49 Returns 3, p. 363.
50 Albertus Jansz. en de Hollandse zijdewever Jacobus Huusman, een huisgenoot van Bartholdus Wilhelmi. Onderzocht werd of hun werkgevers akkoord gingen met een tijdelijk verlof. ACTA NL II, nr. 414. Returns 2, p. 48.

|123|

dienstgeld betaald. Ook voor hun lot moet gevreesd worden. Immers, op vijftien oktober van datzelfde jaar al stelde het consistorie de ouderling Pieter de Bert aan als ziekentrooster, tegen het hoge salaris van twaalf shilling per week, met specifieke bepalingen in geval van overlijden: 

‘Pieter de Bert es anghenomen gheweest tot een visiterder van de ziecken van over veerthien daghen, dat es van den 1en octobris, up twaelf scellinghen de weke, duerende dese gaige tot dry maenden nae ’t upzegghen van zijnen dienst. Ende zo hij sterfve hierentusschen, zal zijn huusvrauwe de gaige ontfanghen dry maenden naer zijn doot, behoudens de drie maenden als hij niet en dient oft overleden zal mueghen zijn, dat de gaige maer 10 sh. de weke en zal zijn’51.

Na zijn vertrek in 1572 namen de hulppredikanten Cubus en Regius dit werk waar, totdat op 25 oktober de oude Antwerpse predikant Joannes Woudanus deze taak toebedeeld kreeg52. Na zijn overlijden in 1577 werd deze taak waargenomen door de ouderling Jan Beele53.

De Franse kerk in Londen had eveneens een ziekenbezoeker in dienst. Pierre Olivier was bij de pestepidemie van 1563 in die functie steun en toeverlaat van velen54. Hij bleef blijkbaar in vaste dienst van de Franse diakonie op basis van een ‘flexibel’ contract. Bij volledige inzet, d.w.z. als meer dan zes huizen besmet waren, ontving hij 10 shilling per week. Bij minder dan zes besmette huishoudens viel dat terug naar 7s.6d., en bij afwezigheid van pestlijders tot de helft van het salaris: 5s. Op 19 september 1571 meldde hij de Franse kerkeraad dat er weer pestlijders waren, en dat hij derhalve nu recht op meer salaris had55. Hij was in functie totdat hij in juli 1579 ontslagen werd met behoud van zijn minimum-salaris56.

Een belangrijk element dat naar onze overtuiging nog te weinig aandacht heeft gekregen is de ondergeschiktheid van de diakonie aan het consistorie, althans in de Franse en Nederlandse kerken57. De diakenen vormden in deze kerken een apart college, dat eens per maand in een consistorievergadering rekening aflegde van de beheerde gelden. Deze gescheiden organisatie kon tot problemen leiden. In het midden van de jaren zestig is de verhouding tussen diakenen en consistorie in de Nederlandse kerk zelfs volledig verstoord, zij het niet om redenen die met de diakonie van doen hebben. Maar nog in de jaren ’70 en ’80 klagen de Nederlandse diakenen met regelmaat dat zij tekort komen bij de verdeling van de legaten, die volgens een


51 Dit salaris, £31.4.0 op jaarbasis, was zelfs iets hoger dan dat van een full-time predikant. ACTA NL II, nr. 450.
52 ACTA NL II, nr. 1557. Zijn salaris was nog iets hoger dan dat van De Bert, dertien shilling per week. Op deze manier werd Woudanus van een behoorlijk levensonderhoud voorzien, na zijn gevaarlijke werk als predikant in de Antwerpse kruisgemeente.
53 Ibidem, nr. 2193.
54 Pettegree, Foreign Protestant Communities, p. 198.
55 Actes II, p. 19-20. Zie ook p. 140
56 Zie hoofdstuk 12, paragraaf 1.
57 In de Italiaanse kerk vergaderden ouderlingen en diakenen vermoedelijk samen. De twee diakenen hadden niet zoveel werkzaamheden te doen. In 1571 is één lid van de Italiaanse kerk zo behoeftig dat hij door de diakenen ondersteund wordt.

|124|

oud besluit volgens de sleutel 50%-50% over de kas van diakonie en consistorie-kas zouden worden verdeeld. De diakenen werden wel bij belangrijke beslissingen betrokken. De verkiezingen van ambtsdragers geschiedde in een gezamenlijke vergadering van ouderlingen, diakenen en predikanten. Besluiten over beroepen eveneens. Bij de censura morum konden ouderlingen en diakenen wederzijds bezwaar maken tegen elkaars ambtsvervulling58.

De taken van ouderlingen en diakenen waren gescheiden, en beide ambten kenden hun eigen kas. In de Franse kerk is in de vroege jaren ’60 een tendens één kas aan te houden voor alle uitgaven uitgezonderd de predikantensalarissen59. In de Nederlandse kerk was het iets anders ingericht. Het dienstgeld, onder beheer van een ouderling, was niet alleen bedoeld voor de predikantstraktementen, maar ook voor de salarissen van scriba, koster en ontvanger. De kosten aan reparatie en onderhoud van het kerkgebouw kwamen ook ten laste van dit fonds. Tenslotte dekte dit kleine kosten als straatreiniging, reisgelden en de kosten voor het versturen van brieven. Een mooi voorbeeld van zo'n rekening van het dienstgeld is opgenomen in de recente uitgave van de acta van het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen60. De financiële situatie van de kerken na 1568 was soms moeilijk. In januari 1570 konden noodzakelijke reparaties aan de Nederlandse kerk alleen bekostigd worden door de diakonie om een deel van de opbrengst van de avondmaalscollecten te verzoeken61. Rond dezelfde tijd bereikten het consistorie regelmatig klachten van predikanten over achterstallige betaling van hun traktement. Daarnaast lagen enkele financiële claims van voormalige ouderlingen en diakenen te wachten op arbitrage62. Op negen april 1570 trachtte het consistorie de financiële situatie te verbeteren door een beroep op de gemeenteleden: 

‘Daer es gheresolveert bij ghemeenen besluyte der consistorie ende diakenen om ’t onderhouden des dienstes ende der predicanten, voorts, om ’t upbringhen van den tachterheden ende lasten der aermen, dat ter eerster gheleghener tijdt twee auderlinghen ende twee diakenen in elcken wijck ommegaen sullen van huuse te huuse ende neerstelick vermanen eenyder tot contributie. Te weten, voor den predicanten maentlick, ende voor den aermen wekelick, elck naer zijn vermueghen. Die langhe in de ghemeynte alreede gheweest zijn ende niet en hebben ghecontribuert, te vermanen tot uplegghinghe van de achterstellen; die sich wel ghequeten hebben tot nu toe, te bedancken ende te bidden dat se continueren; die aver qualick haer debvoir ghedaen hebben, dapperlick 


58 Een interessant voorbeeld hiervan is de vergadering van 18 juni 1572, wanneer de diakenen klagen dat de ouderlingen over het algemeen de kerddiensten op weekdagen te weinig bezoeken. ACTA NL II, nr. 1051.
59 Pettegree, a.w., p. 202-204.
60 ACTA NL II, bijlage i.
61 ACTA NL II, nr. 118.
62 De belangrijkste claim is wel die van Lowijs Thiery, die een bedrag van £36 eiste. ACTA NL II, nr. 16. Later werd die verhoogd tot meer dan £ 210, voornamelijk door de omschakeling van de psalmen van Utenhove naar die van Datheen. Hierdoor was de door Thiery bekostigde uitgave in commercieel opzicht op slag waardeloos geworden. In 1580 werd de eerste claim gedeeltelijk gehonoreerd. ACTA NL II, nr. 2348.

|125|

te vermanen; ende die alsdeels nyet willen gheven (uuthgenomen die van den aermen leven) up te teekenen, om haere redenen af te vraghen in consistorien’63.

Evenmin rooskleurig was de situatie in de Franse kerk in Londen. Al in het najaar van 1571 kon de diakonie van de Franse kerk in Londen de aantallen arme vluchtelingen nauwelijks verwerken. Dit werd na de Bartholomeüsnacht in Frankrijk alleen maar erger. Slechts met grote moeite hield de diakonie het hoofd boven water64. Tot aan het eind van de zestiende eeuw was het met de financiële situatie van de vreemdelingenkerken niet ruim gesteld. Geheel anders ligt dat rond 1620. De opbrengsten voor diakonie en het dienstgeld waren toen een veelvoud van de bedragen in de zestiende eeuw. De Nederlandse predikanten ontvingen een riant traktement. De diakonie van de Nederlandse kerk had in 1617 al een bedrag van £400 verkregen uit legaten achter de hand, waarvan de rente ten goede kwam aan de armen65.

 

10.2. De ‘kerkelijke discipline’

De belangrijkste bezigheid van het consistorie is de hantering van de kerkelijke discipline. Aan dit opzicht was elk afzonderlijk beleidsterrein onderworpen of het nu ging om goed functioneren van diakenen, de armenzorg, over de kerkelijke financiën of het opleiden van studenten. Beslissingen werden unaniem genomen. Minderheidsstandpunten zijn zeer ongewoon. Elke beleidsbeslissing werd gedaan in het consistorie en kon als resultaat een tuchtprocedure opleveren als een lidmaat of een ambtsdrager zich niet wenste te conformeren aan het besluit van het consistorie. De meeste tuchtzaken hebben een element van verzet in zich tegen een besluit of een opvatting van het consistorie. Dit opzicht over leer en leven van de gemeenteleden werd in die tijd de kerkelijke discipline of ‘kerckelijcke straffe’ genoemd. Een goede definitie hiervan vinden we in de Forma ac Ratio van A Lasco. In de vertaling van Micron luidt deze als volgt:

‘De christelicke straffe dan is een seker ordinantie van den Heere, doer sijn wordt in sijn gemeinte inghestelt: doer de welcke een ieghelick lidtmaet der selver ghebonden is, oerdentlick wten worde Gods synen naesten Christelick te vermanen: ende wederom van hem vermaninghen t’ontfanghen: ende dat de ghene, die herdneckighe versmaders sulcker vermaninghen sijn, wt der ghemeinten gheworpen, ende den Duyvel overghelevert sullen werden: opdat doer dusdanighe ordinantie het gansene lichaem ende alle lidtmaten des selfs in haer officie onderhouden werden.’66


63 ACTA NL II, nr. 232.
64 Voor een gedetailleerde bespreking van deze crisis in 1572 zie Pettegree, a.w., p. 210-214.
65 Grell, a.w., p. 96.
66 M. Micron: Christlicke Ordinancien, p. 105-106. De originele versie in de Forma ac Ratio van Joannes a Lasco luidt: ‘Disciplina ecclesiastica est certa quaedam e scripturis petita ratio observandi gradatim christianas admonitiones ex Verbo Dei inter fratres invicem omnes in Ecclesia Christi; ut et corpus universum singulaque illius membra in suo officio, quoad eius fieri potest, contineantur, et si qui in illa deprehendantur obstinati admonitionem istiusmodi contemptores, ut Satanae ad extremum per

|126|

Deze ‘kerkelijke straffe’ gaat uit van het onderlinge vermaan van lidmaten over hetgeen zij, op grond van de bijbel, onjuist gedrag achten. Deze vorm van onderling vermaan kent verscheidene stadia, verloopt ‘gradatim’, en wel volgens het model van Mattheus 18: 15-17. Men begint met een eenvoudige vermaning van persoon tot persoon. Sorteert deze geen effect, dan neemt het lidmaat een getuige mee. Pas na deze fase neemt de kerkeraad het over, en gaat over tot een verhoor van de broeder of zuster die geen vermaning aanneemt, gevolgd door een vermaning tot berouw. Bij hardnekkigheid van de zondaar stelt het consistorie de zonde aan de gemeente voor zonder de naam van de zondaar te noemen. In de volgende fase (of ‘trap’) gaat het consistorie over tot het voorstellen van de zondaar in de eredienst bij zijn of haar naam, met de toevoeging deze te vermanen en voor deze te bidden dat hij of zij tot inkeer komen mag.

De sanctie die het consistorie meestal toepaste op lidmaten van de kerk was het ontzeggen van de deelname aan het avondmaal. Deze ontzegging wordt in verschillende vorm toegepast, al naar gelang de staat van boetvaardigheid van de overtreder. In geval van onbewezen overtredingen raadt het consistorie dikwijls het gemeentelid aan ‘bij zichzelf te rade te gaan’67 of hij of zij met gerust hart aan het avondmaal gaan kan. Bij een eenmalig licht vergrijp, waarover de overtreder berouw toont, adviseert het consistorie vaak de eerstkomende keer niet aan het avondmaal te gaan68. De volgende stap is schorsing van het avondmaal door het consistorie. Deze is in de regel gelimiteerd tot het moment dat de overtreder berouw toont. Bij hardnekkig verzet volgt publieke afsnijding van het avondmaal. Deze heeft in beginsel nog steeds een tijdelijk karakter. Soms kan deze echter min of meer permanent worden, wanneer althans niet overgegaan wordt tot de laatste stap: de publieke afsnijding van de gemeente, ofwel de excommunicatie maior69.


excommunicationem tradantur, si quo modo per talem pudefactionem et caro in illis interire, quod ad affectus illiusattinet, et spiritus itademum revocari ad resipiscentiamac proindeservari etiampossit.’ Joannis a Lasco: Opera II.
67 ‘sich bedencken in sijn conscientie’, ‘sich beraden bij God’ in de Nederlandse, ‘prendre conseil’ ‘donner a sa conscience’ (door de kerkeraad) in de Franse, ‘consigliarsi et ravedersi’ of ‘pensarvi meglio’ in de Italiaanse acta.
68 Dit komt vooral voor in de Franse kerk, waar de frequentie van het avondmaal tweemaal zo hoog ligt als in de Nederlandse. Daar heeft men twee maanden de tijd om ‘de ergernisse weg te nemen’. Wanneer het consistorie van mening is dat dit genoegzaam is gedaan door een schuldbelijdenis, hoeft de betreffende persoon zelfs helemaal geen avondmaal te missen.
69 De kerken in Londen onderscheiden nauwkeurig tussen een publieke afsnijding van het avondmaal en de excommunicatie ‘van de gemeente’. Men zie Actes II, p. 24, waar de kammaker Thomas Grin wegens ‘schandaleus leven’ voor de zoveelste keer vermaand wordt. Het Franse consistorie verzucht dat hij al zovaak publieke schuldbelijdenis heeft afgelegd, dat hem nu in het openbaar voor een lange tijd het avondmaal ontzegd is. Excommunicatie komt langzamerhand in aanmerking: ‘S’il en ses vices, I’on procedra contre luy par la dernière, excommunication.’ Deze passage geeft goed weer dat excommunicatie als een uiterst middel werd gezien, [cursivering van mij, ob].