|212|
Al in de zestiger jaren werden in de Nederlandse kerk in Londen gemeenteleden getraind om als predikant op te treden. Zo’n vijfentwintig predikanten die in Vlaanderen actief waren in de periode 1566-1568, waren voor korte of langere tijd in Londen geweest, hetzij in de tijd onder A Lasco, hetzij na het herstel van de kerken in 15591. Een speciale ‘examinatie’ werd in deze kerk ingesteld voor lekepredikanten2. Ook rond 1570 bevonden zich in de Nederlandse kerken verscheidene mensen met predikantservaring en theologiestudenten. Bijvoorbeeld Clement van den Driessche, die predikant was geweest in Oudenaarde3, Johannes Cubus, die rond 1566 preekte in Bergen op Zoom en nabij Antwerpen. Ook Pieter de Bert, die misschien in 1565 te Duinkerken en in ieder geval in 1567 te Roesbrugge gepreekt had4. Johannes Moyenssone tenslotte was een student uit Brussel. Hij werd in april 1566 in de Academie van Genève ingeschreven als student5.
De opleiding van toekomstige predikanten werd echter pas na 1570 een belangrijke prioriteit. In dat jaar schreven de kerken van Heidelberg en Frankenthal een brief naar de kerken in Londen met het verzoek om te zien naar geschikte personen voor het predikantschap met het oog op de nabije toekomst. Pas na de inname van Brielle door de Watergeuzen en de daarop volgende ‘revolte’ van Vlissingen ging het consistorie van de Nederlandse kerk echter tot actie over. Op 1 juni 1572 werden zes kandidaten voor het predikantschap ontboden, twee ouderlingen, één voormalig ouderling en twee diakenen: Pieter Carpentier, Jan Lamoot, Joannes Cubus, Jan Davelu, Jacobus Husman en Albertus Joan[nes]6. Het consistorie stelde dezen voor ‘datme
1 Pettegree, Foreign Protestant
Communities, p. 236-237. Tenminste veertien van hen
verbleven daar voor langere tijd.
2 Ibidem. Pettegree noemt als voorbeeld
Erasmus Top, die in 1562 naar tevredenheid een proefpreek hield
voor de gemeente.
3 Misschien werd hij later bij de proposities
overgeslagen omdat hij in 1567 pardon zou hebben gevraagd bij de
landvoogdes. Daarover waren bij zijn verkiezing tot ouderling op
28 april 1571 bezwaren geuit door tenminste zes gemeenteleden.
Het consistorie had echter kunnen aantonen dat het aanvragen van
pardon bij een voornemen gebleven was. Cf. ACTA NL II,
nrs. 639, 643, 650 en 651.
4 Cf. NNBW I, p. 319-320.
5 Johannes Mogensonius Bruxellensis, De Vries:
Genève pepinière du calvinisme néérlandais, Liste des
Etudiants, p. 45. Hij verbleef in Londen van 1568 tot 1571. In
april werd hij tot ouderling gekozen, maar weigerde, omdat hij
nog naar een betrekking zocht. In het slechtste geval zou hij
schoolmeester moeten worden, en dan zou hij geen tijd hebben.
ACTA NL II, nr. 634.
6 Vermoedelijk dezelfde als de ouderling ‘Gisbertus
Joannis’ in 1569. Het is mij niet gelukt deze persoon nader te
identificeren, gezien de vele personen met deze of een verwante
achternaam, die in de Engelse bronnen allemaal met ‘Johnson’ of
Jones zijn weergegeven.
|213|
begherde propositien te houden, anghemerct de anstaende noot in ’t vaderlant’7. Ook de scriba van de kerk, de voormalige Franciscaan Philips Garcy uit Brugge, ontving een verzoek van die strekking. Na een bedenktijd van vier dagen verschenen vier van hen met bezwaren. Cubus, die al ervaring als prediker had in Antwerpen en Bergen op Zoom, wilde de taak op zich nemen, maar vroeg zes weken tijd om ‘artem arismeticam’ te leren.
Jan Lamoot, knopenmaker van beroep en voormalig ouderling, vond zichzelf ongeschikt ‘om zijn occupatie ende onbequaemheyt ende zijn studie’. Het consistorie droeg hem op zijn geweten te onderzoeken of deze belemmeringen zwaar genoeg wogen. Voorlopig rekende het met zijn deelname. De knopenmaker Pieter Carpentier voerde als excuus aan ‘de crancheyt zijnder memorie, subtilicheyt der ketteren ende andere curae.’ Ook de Brusselse passementwerker Jan Davelu en Philips Garcy voerden ‘cleenne gaven’ als bezwaar aan8. De laatste twee werden van de proposities ontslagen. Van Jacobus Husman en Albertus Joannis horen wij ook niets meer. De overigen werden al op korte termijn geroepen om te dienen als predikant. Hun oefening heeft eigenlijk alleen uit preek-oefeningen bestaan. Voor grondige studie hadden geen tijd, en het consistorie beschikte niet over de middelen hen volledig te onderhouden. Ook voor hun uitzending moet apart naar middelen gezocht worden.
Op 28 september voert het consistorie overleg met een dertigtal ‘notabelen’ van de gemeente over het uitzenden van predikanten9. Op vier of vijf na gaan zij akkoord met het sturen van Godfried van Winghen, Jan Lamoot, Pieter Carpentier en Pieter de Bert. De oppositie betreft vooral de uitzending van Van Winghen, die men — als meest ervaren, en door de bisschop aangestelde predikant — node kan missen. Maar juist zijn ervaring is in deze periode van opbouw van de kerk in Nederland een argument om hem wel te sturen. De Nederlandse kerk stelt hen in november 1572 in de gelegenheid te vertrekken10. Hun vertrek, en de aanstelling van een andere proponent, Joannes Cubus, tot predikant in gewone dienst, betekende een voorlopig einde aan de training van predikanten.
Een markant punt in de geschiedenis van de vluchtelingenkerken, vooral voor de Nederlandse, was de ‘opening van het vaderland’ in het voorjaar van 157811. In de zomer van dat jaar wordt de vraag om predikanten, nu vanuit Vlaanderen, opnieuw acuut. Eén van de eersten die hierover contact met de Nederlandse kerk in Londen opneemt is Petrus Dathenus in een brief uit Kortrijk van 22 juli 157812. De dag daarop volgt een beroep op Adriaan Saravia van Kortrijk13. Blijkens de rekening van de Nederlandse kerk over de jaren 1577-1578 gaf
7 ACTA NL II, nr. 1011.
8 ACTA NL II, nr. 1014-1017.
9 ACTA NL II, nr. 1135.
10 Carpentier ontving £4 reisgeld, Pieter de Bert £5.
Cf. Guildhall Library, Ms. 7396/I fol. 10v.
11 Cf. hetgeen we hebben opgemerkt over de
samenstelling van de kerken in hoofdstuk 6.
12 ELBA III, nr. 568.
13 Ibidem, nr. 569.
|214|
het consistorie hem bij zijn vertrek een halfjaar traktement mee15. De classis van Vlaanderen voegt zich in het koor van verzoeken, met een beroep op de Brusselse proponent Jan Davelu naar Oudezeele16. In Gent was eveneens dringend behoefte aan predikanten17. Op 11 november deed de kerk van Cassel ook nog een beroep op Godfried van Winghen.
De Londense gemeente deed haar best aan de vraag te voldoen, ook al hadden ze kort geleden hun ervaren predikant zien vertrekken naar Gent. Op 21 september 1578 besloot men tot een nieuwe ‘spoedopleiding’ van enkele kandidaten:
‘Was gesproken van de middelen om eenige proponenten te vervoorderen tot oeffeninge om bequaem te maken tot beroepinge ende sendinge in den dienst des Nederlands ende goetgevonden de bequaemste tot oefeninge der proposicien te beroepen, insonderheyt: Jan Davelu, Geraert Platteel, Jan Selosse ende J. van Roo, Jan van der Beke, ende te maken dat men tweemael ter weken proponerde ende middelen soecke tot wat onderhouts om haeren huysnoot te hulpen te comen’18.
Opnieuw waren de proponenten mensen met een ambachtelijke achtergrond. Jan Davelu was passementwerker (orris-maker) in de Queens Wardrobe evenals Jan Soillot. Jan van der Vliet, een in juni 1579 genoemde proponent, was een houtsnijder of graveur uit Antwerpen19. Gerard Platteel was een eenvoudige leerbewerker20. Jan van Roo uit Kortrijk was wever van beroep, Jan van der Beke uit Brugge tenslotte was de zoon van de gelijknamige gezant van de Nederlandse gemeente naar de prins van Oranje in 1572, die later pensionaris van de stad Vlissingen werd21. Het proponeren bezorgde sommigen van hen problemen. Platteel ontving ter ondersteuning sinds 11 januari 1579 twee pond sterling per maand22. Jan Soillot ondervond jaloezie van zijn collega’s bij de Wardrobe:
‘Jan Selot gaf aen dat hi beschuldight was bij twee broederen deser gemeinte, werckgesellen met hem van der M[agesteyts] Warderobe, met namen Anthonis van der Muelen ende Jan Nachtegael, alsdat hi ergernisse aenrechte, niet alleen onder de werckgesellen, maer oock
15 Cf. Guildhall Library, Ms 7396/1,
fol.95r.
16 Brief van 27 augustus 1578 vanuit Poperinge,
ELBA III, nr. 571.
17 ELBA II, nr. 170. Ook Jacobus Regius,
vraagt met name om Jan Davelu.
18 ACTA NL II, nr. 2133.
19 Returns 2, p. 146; Returns 3,
406. Hij woonde al sinds 1567 in Londen. In 1573 trad hij
(opnieuw) in het huwelijk, ditmaal met Tanneken Anthonis. W.J.C.
Moens, The Marriage (etc.) Registers, in voce.
20 Returns 1, p. 479. Returns 2, p.
158. In 1576 werd hij voor het wettelijk minimum aangeslagen bij
de Lay Subsidy.
21 De vader toont zich in een brief aan Godfried van
Winghen van februari 1581 benieuwd hoe het met de proposities is
afgelopen. ELBA II, nr. 187.
22 ACTA NL II, nr. 2133.
|215|
aen andere lidmaten der gemeinte: dat hi niet so geduerichliken als sijl. in ’t werckhuys en bleef ende nochtans sijne gagien trocke. ‘23
Enig begrip voor de klacht van zijn collega’s lijkt toch wel op zijn plaats. Soillot was niet alleen proponent, maar ook ouderling en daarnaast nog ontvanger van het dienstgeld tegen een salaris van £9 per jaar.
De propositie heeft opnieuw vooral uit homiletische training bestaan. Maar aangezien door het vertrek van Regius de Nederlandse kerk in Londen zelf in problemen was gekomen, bleven de uitzendingen aanvankelijk beperkt. De proponenten Jan van Roo en Jan Soillot werden in Londen in dienst genomen als hulppredikant. Soillot bleven zo tenminste de verwijten van zijn collega’s bespaard24. Pas na anderhalfjaar volgden de eerste beroepen. Tot dan lieten de gemeenten in Vlaanderen en Brabant vooral hun oog vallen op de studenten van de Nederlandse kerk25. Een uitzondering hierop vormde het beroep op Jan Beaugrand, op 1 september 1580 door de kerk van Oostende. In 1581, als de roomskatholieke eredienst in veel Nederlandse plaatsen verboden wordt, volgen de beroepen elkaar snel op. Alle predikanten in vaste dienst, alle proponenten en ook een aantal gemeenteleden van wie men blijkbaar verwacht dat zij die taak kunnen vervullen, krijgen een beroep in Vlaanderen of Brabant.
Op 4 juni 1581 ontving de schoenmaker Willem Aertsen een beroep naar 'Heyngtiswerff’26, hetwelk hij aannam27. Gerard Platteel vertrok na een beroep van de gemeente te Blankenberge in Vlaanderen28. In september beriep de gemeente van Bassevelde Jan Soillot, inmiddels als uitgeleend predikant werkzaam in Maidstone29. Op 19 oktober kreeg Claude Dotigny een beroep naar Westcappel30. Op 13 november beriep de kerk van Brugge Jan van Roo,
23 Ibidem, nr. 2254. De klacht kwam
voor het consistorie op 31 april 1579. Het verweer van Soillot
was als volgt: ‘Ende als hi daertegen allegierde dat hi henl.
daerin niet te cort en dede, noch buyten weete ende consent der
meesters van der Warderobe, item dat hi den tijt dien hi uutbleef
niet en besteedde tot eygen bate noch tot lichtveerdicheyt, maer
tot dienste der gemeinte den vors. meesteren oock wel bekent,
bleven sij nochtans bij haer propoost, allegerende hi en mochte
geen quaet doen opdat goet daeraf quame. Oock wederom daeraf
vermaent sijnde, tegenwordich Merten van de Sande ende Christiaen
de Rijcke, bleven evenwel bij haer propoost. Hierom begeerde
Selot voors. daeraf onzer gevoelen, presenterende te beteren so
hi qualijck daermede dede. Ende dit getuyghde Christiaen de Rike
also te sijn. Was geresolveert de beclagers op te roepen ende
naerdat men se sal gehoort hebben, alsdan voorder te
resolveren.’
24 Zie hoofdstuk 7.1.
25 Zie de volgende paragraaf.
26 Vermoedelijk Hannekenswerve, een nu verdronken
plaats in Zeeuws Vlaanderen.
27 Cf. de brief van Godfried van Winghen vanuit
Zeeland d.d. 27 mei 1581 in J.H. Hessels, ELBA III, nr.
718.
28 ACTA NL II, nr. 2626. Hij nam het beroep
op 2 juli 1581 aan.
29 ACTA NL II, nr. 2685. Het consistorie
adviseerde Soillot per brief het beroep te aanvaarden. Cf.
ELBA III, nr. 743.
30 ACTA NL II, nr. 2718.
|216|
op 30 november Jan van der Beke31. In de loop van 1582 deden zowel de kerk van Gent als die van Antwerpen een beroep op Johannes Radermacher. In september van dat jaar meldt Jacobus Regius vanuit Gent aan Van Winghen in Londen dat hij als predikant van de Antwerpse gemeente fungeert32.
Vooral het beroep op de oudgedienden Jan Beaugrand en Claude Dotigny was interessant, alhoewel beiden bedankten. De eerste was al in 1561 ouderling van de Nederlandse kerk in Londen. Van beroep was hij destijds blauwverver. Het jaar erop hielp hij de gemeente van Sandwich oprichten. Hij woonde daarna afwisselend in Sandwich en Londen, in beide plaatsen als ouderling optredend. In 1582 was hij weer in Londen gevestigd als koopman. In dat jaar werd zijn vermogen bij de Lay Subsidy op £10 geschat33. Jan Beaugrand bedankte voor het beroep van Oostende op grond van de ‘cleenheyt sijnder gaven ende voornemelic om de swacheyt sijnder stemme’34.
Claude Dotigny was evenals Beaugrand een oudgediende van de Nederlandse kerk in Londen. In de zestiger jaren had hij de gemeente gediend als schoolmeester, ouderling en voorzanger. Later veranderde hij zijn beroep in dat van zijdewever35. In de conflicten in de jaren ’60 was hij een trouw medestander van Godfried van Winghen, hetgeen hem zijn ambt kostte bij de algemene verkiezing van ouderlingen en diakenen in 1569. De jaren daarop was hij regelmatig in een oppositionele rol tegen de nieuwe kerkeraad te vinden, o.m. met betrekking tot het invoeren van de psalmen van Datheen en de vereffening van oude schulden door het nieuwgekozen consistorie. De verwijdering was niet blijvend, wat al geïllustreerd werd door de hier genoemde deelname aan de proposities. Dotigny nam het beroep niet aan. Hij bleef in Londen, waar hij in februari 1582 tot ouderling van de Nederlandse kerk werd gekozen36.
Jan van der Beke werd in 1579 vermoedelijk naar Genève gestuurd om zich grondiger op het predikantschap voor te bereiden37. Op laatstgenoemde na waren al deze mensen ambachtswerkers, aan wie het ambt van predikant rond 1580 blijkbaar nog van harte toevertrouwd werd op grond van hun ervaring als kerkeraadslid. Zij hadden geen van allen een theologische vorming in de stricte zin genoten. Bij sommigen lijkt dit ook de reden van hun bedanken te zijn geweest. Immers, een nieuwe generatie predikanten was in opkomst, van hen die — op kosten
31 Ibidem, nr. 2735. Voor het beroep op Jan van
Roo zie ELBA III, nr. 757.
32 Cf. ELBA II, nr. 197, paragraaf 5.
33 Zijn hoge welstand blijkt ook uit zijn substantiële
bijdrage aan het studentenfonds. In 1581 belooft hij 25 shilling
en 8 dime per jaar bij te dragen, een bedrag dat slechts de zeer
rijken bijdroegen. Returns 2, p. 204. Hij overleed
overigens korte tijd later. In de return van 1583 wordt zijn
weduwe vermeld.
34 ACTA NL II, nr. 2500.
35 Bij de Lay Subsidy van 1582 werd hij op slechts £2
getaxeerd.
36 ACTA NL II, nr. 2785, d.d. 8 februari
1582.
37 De Vries: Genève pepinière, Liste des
Etudiants, p. 51: Joannes Becius, Flandrus. In 1581 informeert
zijn vader, die dan pensionaris van Vlissingen is, wat over hem
besloten is. Hij werd echter geen predikant, maar werd vroeg in
1582 gekozen tot ouderling van de Nederlandse kerk in
Londen.
|217|
van de Nederlandse kerk- zich op de universiteiten van Genève, Heidelberg, Neustadt, Leiden en op de Theologische Hogeschool van Gent grondig hadden voorbereid op dit ambt. Over deze nieuwe generatie predikanten handelt de volgende paragraaf.
De studenten van de Nederlandse kerk
Op het colloquium van 1575 spraken de aanwezige kerken zich uit over de noodzaak van het opleiden van geschikte jonge mannen voor het predikantschap. Een jaar later legde de Nederlandse gemeente in Londen een solide basis voor de opleiding van goed gekwalificeerde predikanten door de instelling van een studentenfonds38. Drie beheerders werden aangesteld, om de jaarlijkse bijdragen van welvarende leden van de kerk aan te tekenen. De groep contribuanten is aanvankelijk klein, maar geeft gemiddeld een gehoorlijk bedrag39. Zes van de tien gevers dragen tenminste één pond sterling per jaar of meer bij. In de loop van de volgende 20 jaar neemt het aantal contribuanten toe tot ongeveer het dubbele. De gemiddelde bijdrage daarentegen wordt echter minder. In 1595 bedraagt 70% van de jaarlijkse bijdragen een bedrag van minder dan een pond40. De totale opbrengst ligt tussen de £54 en £97 per jaar, voldoende om tenminste drie studenten te onderhouden en een reserve te kweken. Mede door een groot legaat heeft het studentenfonds in 1598 een overschot gecreëerd van £117.19.341.
De studenten gingen aanvankelijk naar de universiteiten van Genève en Heidelberg. Daarnaast werden sommigen opgeleid in Cambridge42. Deze keuze lijkt opmerkelijk. Waarom niet de studenten naar de in 1574 opgerichte universiteit van Leiden gestuurd, die immers juist in de opleiding van predikanten wilde voorzien? Pas in 1581, als de stad Genève onder militaire
38 Een summiere beschrijving van de instelling
van het studentenfonds in O.P. Grell, Dutch Calvinists,
p. 122. Een register van het studentenfonds over de jaren
1576-1595 is bewaard gebleven in de Guildhall Library en (in
regestvorm) gepubliceerd in Returns 2, p. 202-212.
39 In 1576 bracht het studentenfonds £72,- op, in 1581
ca £90,-. Ter vergelijking: de totale ontvangst van het
‘dienstgeld’ bedroeg in 1576 £143.18.11. De ontvangst in 1581
over drie kwartalen bedroeg iets meer dan £118,- (Gegevens uit
Ms. 7396/1, Guildhall library, fol.83v en 122r.).
40 Opbrengsten van het studentenfonds van de
Nederlandse kerk in Londen, 1576-1595. Opgenomen zijn: Jaar van
contributie, opbrengst, aantal contribuanten, de gemiddelde
bijdrage per contribuant en het percentage gevers van meer dan £2
per jaar van het totaal aantal contribuanten. Bron: Returns
2, p. 202-212.
Jaar |
Opbrengst |
Gevers |
Gemiddeld per contribuant |
aantal contribuanten van £2 en hoger |
1576 |
£73.19.0 |
62 |
£1. 3.10 |
22,6% |
1581 |
£92.11.0 |
88 |
£1. 1. 6 |
15,9% |
1586 |
£54.11.0 |
72 |
£0.15. 7 |
5.5% |
1588 |
£67.15.0 |
93 |
£0.14.7 |
5,4% |
1591 |
£97.18.0 |
133 |
£0.14.81/2 |
7,5% |
1595 |
£80.15.2 |
124 |
£0.13.0 |
7,3% |
41 Jan van der Beke legateerde in 1594 £100 aan
het fonds. De rekening van 1597-1598 is in Guildhall Library, Ms.
7396/1, folio 213r.
42 In 1586 gaat een commissie van toezicht, bestaande
uit een predikant en twee ouderlingen, op bezoek bij de drie
studenten van de Nederlandse kerk. Returns 2, p.
206.
|218|
dreiging leeft en ook het leven in Heidelberg gevaarlijk is, gaan enkele studenten naar de universiteit van Leiden. O.P. Grell heeft betoogd dat deze overgang te maken had met de aanwezigheid van Lambertus Danaeus. Dit mag waar zijn, maar een belangrijker reden lijkt mij een andere. De kerk in Londen had behoefte aan predikanten die naast het Nederlands zich vloeiend konden uitdrukken in het Frans, Engels en het Latijn. De eerste taal wegens het nauwe contact met de Franse en Italiaanse kerken in Londen. Het Engels en het Latijn in de omgang met Engelse bisschoppen en andere vooraanstaande personen. Een dergelijke taalschool vonden de studenten eerder in Cambridge en Genève dan in Leiden.
Van meet af aan was duidelijk dat de opleiding van de studenten vooral bedoeld was om in de behoefte van de eigen kerk te voorzien. Zodra de eerste studenten echter enigszins gevorderd waren, kregen zij diverse beroepen aangeboden. Daniel de Dieu, die in 1583 studeerde, werd door de kerk van Brussel in dienst genomen. Assuerus Regenmortel werd beroepen te Antwerpen. Het Nederlandse consistorie protesteerde dat hij op kosten van de Nederlandse vluchtelingenkerk had gestudeerd en wilde hem alleen maar afstaan als Antwerpen de studie-kosten terug betaalde43. In de tussentijd moest de Nederlandse kerk in Londen het stellen met predikanten, die geen universitaire studie hadden gedaan44.
Het consistorie zag deze goede studenten node vertrekken naar andere gemeenten. Veel studenten van de kerk bleken achteraf niet over voldoende bekwaamheden te beschikken. Lieven Cabeljauw, zoon van een ouderling in Maidstone, werd na enkele jaren studie over zijn geringe vorderingen gekapitteld45. In februari 1583 gaf Jacobus Regius een niet alleen maar positief verslag van de proefpreken van Lieven Cabeljauw aan de kerk van Londen46. Na nog een aantal jaren studie werd hij in het voorjaar van 1584 ontboden in Londen, waar het consistorie besloot hem niet in dienst te nemen, maar eenmaal per week te laten preken. Daarnaast kreeg hij het verzoek in te vallen als ondermeester op de school van Franciscus Marquinas. Lieven Cabeljauw voelde zich door deze gang van zaken overbodig en gekwetst. Hij verzocht toestemming zich bij zijn vader in Holland te voegen en ontslag van zijn verplichtingen. Het consistorie liet hem gaan met een reisgeld van £647. Peter Lambert, zoon van de messenmaker Lambrecht Pietersen, studeerde aanvankelijk op kosten van zijn vader. Deze vroeg het consistorie op 10 augustus 1581 om financiële hulp. Eenmalig kreeg zijn zoon een bedrag van £4, eenjaar later gevolgd door een bijdrage voor drie maanden. De gemeente van Sluis leek bereid Peter Lambert tijdelijk als predikant te accepteren, maar bood een zeer laag salaris48. Ook hier voldeed hij niet, zodat het consistorie op 14 maart 1583 besloot hem niet langer te steunen: ‘Hij moest
43 Grell, Dutch Calvinists, p.
123-124. Pettegree, Foreign Protestant Communities,
p.257-258.
44 Namelijk Jan Soillot en Jan van Roo. Zie hoofdstuk
8.2.
45 Grell, a.w., p. 123. Desondanks bracht in
november 1581 de kerk van leper een beroep op hem uit. Het
consistorie in Londen weigerde toestemming, omdat Cabeljauw nog
niet aan een gemeente toe was.
46 ELBA II, nr. 201.
47 ACTA NL II, nrs. 3327, 3359, 3386 en
3393.
48 Cf. ELBA II, nr. 201. Zijn traktement zou
50 pond vlaams bedragen.
|219|
liever naar een degelijk ambacht omzien’49. Assuerus Regenmortel schrijft in een brief aan het consistorie in Londen over een zekere Gerard [van den Walle?], in wie hij tot dan toe weinig intellect bespeurd heeft50. Wij hebben dan ook geen nadere opmerkingen over een eventueel beroep van student Gerard gevonden.
Pijnlijk zelfs waren de ervaringen van het consistorie met Abraham Bauters51, een zoon van Pieter Bauters uit Gent, een ouderling van de Nederlandse kerk in Londen (1569-ca. 1577). Hij studeerde in 1580 samen met Lucas van Peene in Neustadt, onder meer bij Hieronimus Zanchi. Hij lijkt zijn studie onderbroken te hebben, misschien vanwege tegenvallende resultaten. Zijn mede-student Lucas van Peene verzuchtte in een brief aan de gemeente in Londen dat Bauters beter iets anders kon gaan doen52. Desondanks werd Abraham Bauters in oktober 1582 beroepen door de gereformeerde kerk van Brugge. Hij legde dit beroep voor aan het consistorie met de overweging dat hij het werk te zwaar vindt. In mei 1583 werd het consistorie verrast met een brief van diezelfde gemeente, waarin geklaagd werd over het wegblijven van Bauters, die bij een bezoek aan Brugge al wel een voorschot in ontvangst had genomen. Even later bracht Bauters de Nederlandse kerk bovendien in verlegenheid door clandestien diensten te houden in Woolwich. Korte tijd later kwam een affaire over het betalen van meubilair aan de schrijnwerker Willem Proost aan het licht. Het consistorie loste de laatste kwestie met tact op door Proost te suggereren de spullen terug te halen zonder verder iets te ondernemen. Een carrière als predikant lijkt voor Abraham Bauters na deze incidenten onwaarschijnlijk.
De val van Gent en Antwerpen zorgde voor de terugkeer van Jacobus Regius en Assuerus Regenmortel, zodat het consistorie vanaf 1585 weer over ervaren predikanten beschikte. Dat bleek achteraf een gelukkige omstandigheid. De studenten van de Nederlandse kerk, die na 1584 tot het predikantschap geroepen werden, was geen lang werkzaam leven beschoren. De eerste van hen, Lucas van Peene, zoon van de gelijknamige ouderling uit Roeselare keerde in 1584 naar Londen terug na een studie in in Genève, Neustadt en Gent. Hij werd in het najaar van 1584 zoals gebruikelijk op proef aangesteld, waarop in 1585 een aanstelling tot gewoon predikant volgde. Hij overleed echter al in 1587.
Jacobus Wybo, een neef van de vroegere Londense predikant Joris Wybo, werd aangesteld als predikant in 1592. Hij huwde in 1593 Prudence Friscobaldi uit Antwerpen, maar overleed nog hetzelfde jaar. In 1597 stelde het consistorie Joannes Marquinus (1565-1599) aan, die in Londen was geboren als oudste zoon van Franciscus Marquinas en Livina Honich van Gent. In november 1598 huwde hij Marie Ruytinck, zuster van de latere Nederlandse predikant Simeon Ruytinck, maar overleed al in 1599.
50 Grell,a.w., p. 126, op grond van
ELBA III, nr. 830. Details over de ondersteuning door de
Nederlandse kerk in ELBA II, nr. 201 en ACTA NL
II, nrs. 2663, 2888 en 2976.
50 ELBA II, nr. 193.
51 De volgende gegevens op grond van ACTA NL
II, nrs. 2906, 3022, 3061 en 3093. De klacht van Brugge in
ELBA III, nr. 854.
52 ELBA II, 184, brief d.d. 9 november 1580:
‘(...) [Abraham Bauters], qui videtur studia repetere: Deus det,
ut iam meliorem ingrediatur viam’.
|220|
Zo bracht het studentenfonds van de Nederlandse kerk in het laatste kwart van de zestiende eeuw niet het rendement dat het consistorie ervan verwachtte. De meest veelbelovende studenten werden door andere gemeentes beroepen. Daarnaast was de ondersteuning van sommige anderen weggegooid geld. Weer anderen overleden snel. Toch was er succes op lange termijn. Vanaf de eeuwwisseling zouden verscheidene goede studenten het predikantschap in de Nederlandse kerk in Londen vervullen53.
De Franse kerk in Londen reageerde eerder op de oproep van de Emdense synode om predikanten op te leiden dan de Nederlandse. Op negen januari 1572 beraadt het consistorie zich over de besluiten van de synode van Emden, en het eerstvolgende agendapunt is de instelling van proposities54. Vier dagen later wijst het consistorie elf personen aan. De predikanten in spe waren in meerderheid in een ambacht werkzaam: vijf van hen waren zijdewever. Twee oefenden het ambacht van smid uit. Eén van de proponenten werd aangeduid als een ‘sleymaker’. Drie proponenten waren schoolmeester van beroep. Van een enkeling tenslotte is de beroepsuitoefening niet bekend.
NAAM |
BEROEP |
HERKOMST |
AMBT |
Mr. Lucas Trelcat |
schoolmeester |
Arras |
ouderling |
Joes Steen |
‘sleymaker’ |
NL |
- |
Olivier le Nepveu |
zijdewever |
Valenciennes |
- |
Gerard de Cromency |
? |
NL |
- |
Anthoine Bien |
smid |
Laventie |
ouderling |
Philippe Bien |
smid |
Laventie |
- |
Pierre Chastelain |
zijdewever |
Antwerpen |
ouderling |
Jan Cappel |
zijdewever |
Antwerpen |
- |
Bon Rapareille |
zijdewever |
Valenciennes |
- |
Fleury Gallois |
schoolmeester |
? |
- |
Jan Suin |
zijdewever |
NL |
- |
Adrien Tresiel |
schoolmeester |
Vlaanderen |
- |
Twee proponenten kwamen uit Valenciennes, twee uit Antwerpen, één was geboren in het plaatsje Erin nabij Arras. De gebroeders Bien waren afkomstig uit het plaatsje Laventie bij Armentières. Vier andere proponenten kwamen met zekerheid uit de Nederlanden. Geen van de proponenten is van Franse herkomst. De blik van het consistorie is blijkbaar volledig op de Nederlanden gericht.
Geen van de proponenten was welvarend. Drie van hen vroegen op 23 januari zelfs om financiële ondersteuning door het consistorie. Dit oordeelde evenwel dat zij deze taak er maar
53 Grell. a.w., p. 127. De families
Ruytinck,Regius en Regenmorter leverden een ‘dynastie’ van
tenminste drie generaties predikanten aan de Nederlandse kerk in
Londen.
54 Actes II, p. 56. Op zeven januari hadden
de deelnemers aan de coetus de besluiten van Emden nog niet onder
ogen gehad.
|221|
bij moeten nemen55. Alleen Joos Steen kreeg hulp, omdat hij anders zou verhuizen naar Norwich, zodat zijn talenten voor de Franse kerk in Londen verloren zouden gaan56.
Van een uitzending van proponenten op korte termijn is ons uit de acta van de Franse kerk niets bekend. De meesten van hen treffen we jaren later nog steeds aan in de gemeente in Londen. Jan [Ie] Suin werd in 1583 als wever genoemd in Bishopsgate Ward57. Bon Rapareil werd in 1576 Engels denizen. Aan het eind van de eeuw leidde hij nog steeds een bescheiden bestaan als zijdewever in Holywell58. Pierre Chastelain werd in 1574 afgezet als ouderling, maar even later weer als diaken aangesteld59. Twee anderen die bleven kwamen later in negatieve zin ter sprake in het consistorie. De Valecijnse zijdewever Olivier Ie Nepveu kwam binnen een jaar na zijn aanstelling tot proponent zo heftig in conflict met het consistorie dat hij de kerk verliet60. Fleury Gallois werkte nog in 1584 in Londen als schoolmeester, toen hij wegens een beschuldiging van ontucht van het avondmaal afgehouden werd. Hij werd op 27 december 1584 in het openbaar van de gemeente afgesneden wegens ‘rebellie’61. Op langere termijn is één van de proponenten predikant geworden. Lucas Trelcat vertrok in 1576 naar Lille. Spoedig daarna vertrok hij naar Brussel waar hij zes jaar Waals predikant was. In 1585 week hij uit naar Antwerpen, vervolgens naar Leiden, waar hij predikant werd van de Waalse kerk en in 1587 professor theologie aan de daar gevestigde universiteit62.
Waarom kwam er zo weinig terecht van uitzending van proponenten van de Franse kerk in Londen? In de eerste plaats kwam dit waarschijnlijk door gebrek aan zinvolle bestemmingen. In de Waalse gewesten bleven slechts kerken ‘onder het kruis’ functioneren. Wie daar heen wilde als predikant moest werk en familie in de steek laten voor een onzeker bestaan. In de tweede plaats was er helemaal niet zo’n groot tekort aan Franstalige predikanten. Sinds 1559 functioneerde de theologische opleiding in Genève op volle kracht. Alleen vanuit die plaats vertrokken rond de dertig geschoolde predikanten naar Frankrijk in de jaren zestig. Ook van
55 Actes II, p. 59.
56 Zijn hier concurrentiegevoelens met Norwich in het
spel? Steen werd door de diakonie van de Franse kerk in Londen
ondersteund in april 1572, toen hem £5 geschonken wordt voor het
aflossen van schulden, en opnieuw in juli 1572, ‘a cause que
c’est ung homme de qui on peult avoir affaire, quant l’ouverture
du Pais Bas se presentera’. Hij kan namelijk geen werk vinden in
Londen door het verbod van de gilden. Actes II, p. 57,
73, 81 en 83.
57 Returns 2, p. 131, 306. Returns
3, p. 356.
58 Returns 2, p. 56, 365; Returns 3,
p. 17,41, 100, 416. In 1598-1600 werd hij voor het minimum
aangeslagen bij de Lay Subsidy.
59 Cf. het hoofdstuk over de uitoefening van de
kerkelijke tucht in de Franse kerk, 12. In 1583 woonde hij met
zijn vrouw in Portsoken Ward. Returns 2, p. 287.
60 Cf. opnieuw hoofdstuk 12, de paragrafen 1 en 2.
61 D.w.z. wegens zijn weigering zich voor het
consistorie te verantwoorden. Ibidem.
62 Cf. ELBA III, nr. 1364. Haag &
Haag (1e druk) IX, 412-413.
|222|
de universiteit van Lausanne kwamen predikanten. Het bloedbad van augustus 1572 dwong veel predikanten in Frankrijk juist uit te wijken naar Londen.
De opleiding van Franse proponenten was derhalve ongeveer een halfjaar in bedrijf, toen tientallen Franse predikanten met ervaring zich in een werkloos bestaan in Londen moesten schikken63. Deze predikanten te laten meedoen met de proposities zou door hen licht als een onderwaardering gezien kunnen worden64. Derhalve vond het Franse consistorie een creatieve oplossing. Na beraad met de Nederlandse en Italiaanse kerk in de coetus werden in december 1572 ‘colleges in de theologie’ ingesteld65. Tot docent werd Pierre Loiseleur de Villiers, een gevluchte predikant uit Rouen, benoemd. Om elke schijn van gelijkenis met de proposities te vermijden, werd De Villiers aangesteld door de Nederlandse en Franse kerken samen66. De colleges bestonden echter, net als de proposities, vooral uit homiletische training. Daarnaast gaf De Villiers nog les in Temple Bar voor Engelse geïnteresseerden.
De colleges hebben niet lang standgehouden. De belangstelling nam al spoedig af door de vrede in Frankrijk van juli 1573, waarna veel Franse predikanten terugkeerden naar hun gemeenten. Van een officiële beëindiging van de colleges is ons niet bekend, maar Pierre Loiseleur de Villiers werd al in 1574 tot gewoon predikant in de Franse gemeente aangesteld als opvolger van de overleden Jean Cousin.
Een hervatting van de proposities van gemeenteleden is niet met zoveel woorden uit de acta van het Franse consistorie bekend. De vraag van de Italiaan Francesco Pucci in 1575 tot de ‘prophétie’ in de Franse kerk doet ons vermoeden dat het instituut wel is blijven bestaan. Het is enigszins merkwaardig, dat hier, en in de herziene kerkorde van de Franse kerk in Londen van 1578 nog steeds over de ‘profetie’ gesproken werd, waarmee men toch wel eerder de oefeningen van aanstaande predikanten bedoelde dan de bespreking van preken, zoals bij de profetie voor 1570 gebruikelijk was geweest. Ook de zogenaamde ‘troisième discipline’, een nadere herziening van de kerkorde van de Franse kerk in Londen uit 1588, blijft de mogelijkheid van een ‘prophétie’ vermelden naast een nieuw artikel, waarin expliciet gewag wordt gemaakt van proposities. Het instituut wordt nuttig geoordeeld, maar de manier waarop de kerkorde over beide instellingen geschreven wordt, wekt twijfel of deze op dit moment in de Franse kerk in Londen functioneerden67.
63 De Schickler noemt zo’n 60 predikanten op,
bekend uit een lijst van Beza en van een lijst van de Nederlandse
gemeente. Les églises du refuge I, p. 198-200.
64 Onder deze predikanten bestond al grote irritatie
door de wijze waarop zij hun ondersteuning bij de diakenen
moesten ophalen. Actes II, p. 110-111 vlgg.
65 Een korte beschrijving van deze instelling in Boer:
Hofpredikers. Zie ook De Schickler, Les églises du
refuge I, p. 201-202.
66 Afgesproken werd in februari 1573 dat De Villiers
in de coetus verantwoording zou afleggen. Actes II, p.
103. ACTA NL II, nr. 1220.
67 De Schickler uit hierover zijn twijfels als hij
zegt dat ‘de Prophétie est conservé, à l’état de
possibilité, avec ses memes régles et une durée de trois quarts
d’heure’. Les églises du refuge I, p. 351. De tekst van
het artikel uit 1588 over de proposities op p. 252.
|223|
De Franse kerk in Londen onderhield ook enkele studenten, bestemd om in de eigen kerk dienst te doen. Op 18 oktober 1580 benoemde het consistorie de ouderling Pierre de Bosquiell tot beheerder van dit studentenfonds67. Rond 1580 werd de studie van Samuel Chevalier, Aaron Cappel en Matthieu Scarron hieruit betaald. Daar stond tegenover dat zij in juli 1583 op schrift moesten beloven geen beroepen van andere gemeenten aan te nemen zonder voorafgaand overleg met de Franse kerk in Londen68. Cappel en Chevalier keerden na hun studie terug om in Londen als hulppredikant dienst te doen. Matthieu Scarron weigerde naar Engeland terug te keren na zijn studies. Het Franse consistorie eiste op grond van zijn belofte nu teruggave van zijn studiegeld. Scarron vocht deze eis twee jaar aan, maar ging in 1595 overstag om van elke verplichting aan de Franse kerk in Londen vrij te zijn69.
Kort na de synode van Emden is de Italiaanse kerk in Londen nauw betrokken bij de eerste pogingen een classicaal verband van vluchtelingenkerken in Engeland op te richten. Na het besluit van maart 1572 om de Franstalige en Nederlandstalige kerken apart in een classis te organiseren, zodra de omstandigheden dit mogelijk maken, heeft de kerk zich, zoals in zoveel opzichten, vermoedelijk gericht op de Franse kerken in Engeland. De predikant was zelf voor 1570 werkzaam geweest inde Franse gereformeerde kerken. Hij had bij zijn ambtsaanvaarding de Franse geloofsbelijdenis moeten ondertekenen. Na 1572 ontving hij van de Franse kerk een aanvulling op zijn traktement. Maar ook de leden van de kerk kozen voor een lidmaatschap
67 Actes III, fol. 62.
68 Cf. de volgende belofte d.d. 25 juli 1583, uit de
Actes III, laatste pagina;
‘Copie de la promesse de Messieurs Chevalier, Cappel et
Scarron.
Nous soubsignés promettons a la Compagnie des ministres, anciens
et diacres de l’eglise de la langue francaise recueillie a
Londres que, reconnaissans la faveur que nous Recevons de Dieu
par Ie ministaire d’icelle d’estre entretenus en l’estude des
bonnes lettres pour nous preparer au ministère du St. Evangille,
nous nous emploirons en toute diligence et fidellite a vacquer en
l’exercice de nostre dite estudes, nous gouvernons par Ie conseil
de ladite Compagnie et de ceux auxquels par icelle nous serons
adressez. Promettans aussy Comme devant Dieu d’employer Ie fruict
de nos labeurs et des que Dieu nous aura communiqués à
l’edification de l’eglise selon Ie conseil et advis de ladite
Compagnie a laquelle pour eet effet nous nous submettons. Fait et
signé en tesmoingnage de vente au Consistoire de ladicte eglise a
Londres Ie 25 Jour de juillet 1583.
Samuel Chevalier, Aaron Cappel, Matthieu Scarron.’
69 De Schickler, a.w. I, p. 275-276.
|224|
van de Franse kerk als het erop aan kwam71. Aurellius heeft mogelijk deelgenomen aan de ‘colloques’ van de Franse kerken in Engeland vanaf 1580. We kunnen dit niet verifiëren72. Onder de proponenten in Londen hebben we geen leden van de Italiaanse kerk in Londen aangetroffen. Wel trachtte Francesco Pucci, lid van deze kerk sinds december 1572, in 1575 toegang te krijgen tot de ‘prophétie’ in de Franse kerk. Dit werd hem geweigerd door het Franse consistorie, waarna een heftig conflict met Pucci ontstond, leidend tot zijn schorsing van het avondmaal in de Franse(!) kerk, in mei 1575 bekrachtigd door de coetus73.
We kennen slechts één student uit de Italiaanse kerk, Abraham Aurelius, zoon van de Italiaanse predikant en zijn vrouw Marie van den Corput74. Eigenlijk valt hij buiten het tijdvak waar we ons bezig houden, maar hij verdient enige aandacht door zijn carrière. Hij studeerde aan het eind van de jaren negentig in Leiden, waar hij in 1598 en 1600 theses verdedigde75. Kort nadien werd hij predikant van de Nederlandse gemeente in Norwich. In 1604 keerde hij terug in Londen, eerst als hulppredikant, later als predikant in gewone dienst van de Franse kerk. Hij kreeg toestemming regelmatig te preken in het Italiaans, ofschoon de Italiaanse kerk sinds october 1598 niet meer bestond. Hier was hij uitstekend op zijn plaats. Met een Italiaanse vader die in Genève opgeleid was en in Frankrijk had gewerkt, een Nederlandse moeder uit een burgemeestersgeslacht uit Breda, een gedegen theologische studie was hij een ideale verbindingsfiguur tussen de Nederlandse, Franse en — de in 1609 opnieuw opgerichte — Italiaanse kerken in Londen. Zijn brede connecties zijn af te lezen aan de doop van zijn kinderen, waarbij vooraanstaande leden van de Nederlandse, Franse en hoge Engelse vrienden aanwezig zijn76.
71 Zoals bij de tijdelijke afwezigheid van
Giovanni Battista Aurellius in het voorjaar en de zomer van 1572.
Slechts twee, misschien drie leden prefereerden tijdelijke
aansluiting bij de Nederlandse kerk. Actes II, p. 85-86.
Hij had nauwelijks een slechter tijdstip kunnen bedenken vooreen
reis naar Frankrijk, maar hij moest wel om te spreken over de
claim die de kerk van La Rochelle nog op hem had. Zie hoofdstuk
VIII.4.
72 En wel wegens gebrek aan presentielijsten van de
colloques. Cf. A.C. Chamier, Les Actes des Colloques des
Eglises françaises et de Eglises etrangères réfugiés en
Angleterre. Huguenot Society Publications, vol. 2, Lymington
1890.
73 Zie hoofdstuk 12.2.
74 In 1583 werd hij voor het eerst in de Returns
vermeld. Op grond van de data van de theses zou hij kort voor
1580 geboren kunnen zijn. Hij had een broer ‘John’.
75 Disputationum theologicarum repetitarum decima
sexta de Providentia Dei, quam (...) sub praesidio (...)Franc.
Junii, (...) tueri conabor Abmliamus Aurelius, 5 id. septembris
(...) 1598. Lugduni Batavorum, ex officina J. Patii, 1598.
British Library, signatuur D 2 3533.
Theses theologicae de idolatria quas (...) sub praesidio
(...) Fr. Gomari (...) dispurandas proponit Abr. Aurelius, a.d.
29 aprilis (...) 1600. Lugd. Batav. J. Patii, 1600, 7 pp.
British Library, signatuur, D 2 3699.
76 Op 13 augustus 1605 huwde hij Jenne, dochter van
Jan Harsen, in de Franse kerk in Londen. Hun dochter Anne werd
gedoopt op 23 september 1610, waarbij als doopgetuigen aanwezig
waren de Franse predikant Robert Ie Maçon, Marie Worlick, de
hertrouwde moeder van Abraham Aurelius, Suzanne van Loor, vrouw
van de ouderling van de Nederlandse kerk Pieter van Loor. Bij de
doop van hun. dochter Jael in oktober 1613 waren doopgetuigen: De
Nederlandse ouderling Abraham van Delden (deze was gehuwd met een
tante van Abraham A.), de weduwe van sir Henry Killigrew en de
weduwe
|225|
Hij bleef in dienst van de Franse kerk tot zijn dood, kort voor februari 1632. Kort daarvoor had hij zijn enige publicatie geschreven, een parafrase van het boek Job77.
De financiële situatie van de vreemdelingenkerken in Londen was rond 1570 niet gunstig. De Franse kerk kende een acute financiële crisis door de talloze nieuwe vluchtelingen. Ook de rekeningen van de Nederlandse kerk uit die tijd vertonen tekorten. Daarbij kwamen de verzoeken van Willem van Oranje. De Italiaanse kerk was zo klein dat zij eigenlijk geen predikant kon onderhouden, laat staan bij kon dragen voor andere doelen. Maar in de ogen van de kruisgemeenten in Nederland waren het rijke, gevestigde kerken, waarop men in tijden van nood een beroep deed, ook financieel. De meeste steunverzoeken waren gericht tot de Nederlandse kerk in Londen.
De kruisgemeente van Antwerpen vroeg op 21 juni 1571 door een deputatie van twee ouderlingen om hulp. Het consistorie van de Nederlandse kerk overlegde drie dagen later uitvoerig met de diakenen. Een gift was niet mogelijk, gezien de eigen tekorten en de vele armen die nu juist in Londen aankwamen. Onder hen bevonden zich veel Antwerpenaren. Daarom besloten predikanten, ouderlingen en diakenen van de Nederlandse gemeente in Londen over te gaan tot een extra collecte voor de armen, waarvan een deel bestemd zou worden voor Antwerpen78. In maart 1573 deed Antwerpen een nieuw verzoek. Ditmaal besloot het consistorie tot een collecte bij de uitgang van de kerk, te doen door twee ouderlingen. Van de kansel zou afgekondigd worden waarvoor deze collecte bestemd was. De opbrengst van de collecte was equivalent aan een jaarsalaris van een predikant: £3079. In 1576 volgde een nieuw verzoek, ditmaal gehonoreerd met £110.17.0. Aan de bedragen kan men de toenemende welstand van de Nederlandse kerk in Londen aflezen. De kerk was nu in staat regelmatig grote bedragen te schenken, niet
van Martin Hardret, lange tijd ouderling van de Franse
kerk. Bij de doop van hun zoon Daniël (later als notaris in
Londen werkzaam) op 9 november 1620 waren getuigen: Daniel de
Ligne, Monsieur Chevalier (volgens de Return van 1638 in dienst
bij de koningin-moeder, HSP LVII, p. 258), Hester Herbert, vrouw
van Pierre Bulteel. Cf. Returns 3, p. 194; The
Registers of the French Church, Threadneedle Street, London,
ed. W.J.C. Moens, Lymington 1896 (Publications of the Huguenot
Society of London, vol. 9): p. 6, 78, 91, 95, 121, 128, 175,
188.
77 De titelpagina van dit werk, opgedragen aan
Albertus Joachimi, ambassadeur van de Staten Generaal in Engeland
sinds 1624, luidt:
Iobus / sive / De Patientia / liber / poëtica metaphrasi /
explicatus. / authore Abrahamo Aurelio Ecclesiae /
Gallo-Londinensis Pastore.
ET USQUE AD NUBES VERITAS
Londini, / Impress. in Aedibus Roberti Junii. 1632.
78 ACTA NL II, nrs. 685, 690. Een hoog bedrag
kan dit niet opgeleverd hebben.
79 ‘Wiert gheconcludeert dat me de gemeente van
Antworpe zenden zoude 30 1b. Vlaems, ende de reste van 30 1b.
sterrelyncs, alhier ghecollecteert, ende dat me de reste zoude
Joannem Woudanum, huerleer dienare, om zijn verteerde costen up
den ween van aldaer tot hier.’ ACTA NL II, nr. 1261,
d.d. 15 maart 1573.
|226|
in de laatste plaats omdat de druk om bij te dragen aan de militaire strijd in de Nederlanden voorlopig ophield.
HULPBEDRAGEN OPGEBRACHT DOOR DE NEDERLANDSE KERK IN LONDEN, 1576-160380
1576: voor de gemeente van Antwerpen via Heydanus: £110.17
1576: voor de belegerde gemeente van Zierikzee: £ 35.
1578: voor de arme gemeenten in Brabant: £ 50.
1582: voor de gemeente van Antwerpen: £118.
1582: voor de gemeente van Brussel: £100.
1583: voor de stad Genève: £…
1584: voor de benauwde stad van Gent ende Oostende: £303.15
1584:voor ’t bedruct vaderland bij laste van de Hoogen Raed:
£550.
1585: voor de gemeente van Gent: £ 45.7
1585: voor de gemeente van Antwerpen: £150.
1587: voor de gevlughte van Deventer tot Campen: £ 69.10
1587:- voor kapitein Suderman: £ 60.
— voor kapitein Vande Cruyce: £ 92.
— voor kapitein Hennibert: £200
1588: voor de gevlughte van Oostende in Seelant: £ 56.
1589: voor de stad van Geneven: £126.8.6.
1591: voor de stad van Wesel: £125.18.6
1597: voor d’armen vande Gemeente tot Norwich: £ 54.15.6
1603: voor de stad van Geneven: £310.19.3
De hulpverlening van de Nederlandse kerk vertoont een duidelijke ontwikkeling. Eerst concentreert deze zich op de grote ondergrondse gemeente van Antwerpen. Vanaf 1576 tot en met 1585 op kerken die te lijden hebben onder militaire operaties. De band met de kerken van Gent, Brussel en Antwerpen was zo hecht omdat vele geloofsvluchtelingen in de Londense kerk uit die steden kwamen81, en ook weer daarheen vertrokken zodra de gelegenheid bestond82. Het consistorie van de Nederlandse kerk werd nu eens gevraagd om hulp voor ‘de armen der
80 Deze lijst is afkomstig uit het archief van
de Nederlandse kerk in Londen, Guildhall Library, Ms. 10.055,
fol. 79r.-v. Tot diep in de zeventiende eeuw bleef de Nederlandse
kerk steun bieden aan kerkelijke doelen. Cf. Grell,
a.w., ch. 5.
81 Cf. hoofdstuk 7.2.
82 Joannes Radermacher werd in 1579 ouderling, in 1583
vermoedelijk ook predikant te Antwerpen. Lucas de Heere en Lieven
de Herde keerden terug naar Gent. Jacobus Regius even eerder
predikant in Gent. De student Daniël de Dieu in Brussel. Cubus en
Assuerus Regenmorter in Antwerpen. Rond 1582 traden verscheidenen
ouderlingen en diakenen op in naam van de gereformeerde kerk van
Brugge.
|227|
gemeenten’, dan weer voor de ‘onderhouding van de dienst’83. Vanaf het begin van de jaren ’80 gebeurt dit niet langer door middel van collecten, om de arme gemeenteleden te sparen. De notabelen van de kerk worden dan bijeengeroepen, bij voorkeur op de zondag van het avondmaal of op een feestdag, en individueel aangesproken op een gift84.
Vier van de collectes markeren de toenemende betrokkenheid van de Engelse overheid bij de Nederlandse opstand. Op last van de Privy Council wordt een collecte ingesteld in 1584 ‘tot voorderinghe van de ghemeyne sake ende noot in ’t Nederlant’85, die £550 oplevert. Deze collecte, en de bedragen voor de kapiteins zijn bedoeld om hulptroepen te sturen. Niet alleen met de gemeenten in Nederland werd solidariteit betoond. Ook bedreigde steden van gereformeerde signatuur elders konden op steun rekenen, zoals uit het overzicht blijkt.
Op 14 maart 1583 besloot het consistorie een extra collecte te houden voor de stad Genève, destijds onder beleg van de hertog van Savoye. In overleg met de Franse kerk werd een deurcollecte gehouden op Paasmorgen na de dienst86. Deze bracht in de Nederlandse kerk meer dan 72 pond sterling op. Kleinere bijdragen volgden van de Nederlandse gemeenten in Norwich en Sandwich. Op 25 juli werd de rekening opgemaakt. Het totaal van £92.1.2 werd overgedragen worden aan de Engelse ouderling van de Franse kerk, John Bodley87. Deze actie werd gesteund door de Franse en Italiaanse kerken in Londen, zoals blijkt uit een dankbrief uit Genève88. In 1589 werd Genève opnieuw bedreigd. De kerken ontvangen een brief van Beza en één van een burgemeester van Genève89. Tegen de verwachting in krijgt dit hulpverzoek een gunstig
83 Zo bijvoorbeeld door de gemeente van
Brussel, die de predikantstraktementen in 1582 niet kan betalen.
Cf. ACTA NL II, nr. 2927: ‘(...) de gemeynten van
Brussel versochte hulpe tot onderhout des diensts des Woorts,
diewelcke in peryckel stonden door armoede haren dienst te moeten
neerleggen. Daer was oock bijgevoecht een brief van D. Daniel de
Dieu, diewelcke oock gelesen wierde, van den 14 ditto. Welcke
noot wij aennamen na ons vermogen hulpe te bewijsen. Ende na
lange deliberatie wiert goetgevonden dat men den gemeenen man
soude sparen ende alleene den notabelen oponbieden om van haer
hare goede wille te versamelen in onse consistorie op den twede
kersmisdach naestcomende.’
84 Cf. ACTA NL II, nr. 3243. In het archief
van de Nederlandse kerk zijn lijsten bewaard gebleven met
individuele donaties van de notabelen van de Nederlandse kerk.
Daaruit blijkt dat in 1582 inmiddels 91 personen als ‘notabele’
werden beschouwd, een duidelijk teken van toegenomen rijkdom van
de gemeente. Zie ACTA NL II, bijlage iii.
85 ACTA NL II, bijlage v.
86 ACTA NL II, nr. 2977.
87 ‘Brenght in Cristyaen de Rijcke een quintantie van
92 lb. 1 sh. 2 d. sterlingx, die hij getelt heeft den 12 ditto an
Jan Bodleygh, olderling van de Fransche kercke, ende
gecommitteert bij den Raet van den M[ayes]teyt om de versamelde
peningen te ontfangen tot behoef ende onderstant van de stadt
Geneva. Welcke 92 lb. 1 sh. 2d. waeren gecollecteert alsvolcht:
in onse gemeynte op Paesdach met de schotel ontfangen voor de
voors. stadt 721b. 15 sh. 6d. ende bij ons ontfangen van der
gemeynte van Sandwich 4 lb. 15 sh. 8d. ende van der gemeynte van
Norwich 141b. 10 sh., bij hen versamelt tot voorscominge van der
voorschreven noot van Geneven. Welcke 92 lb. 1 sh. 2d. bij Jan
Bodleygh sullen beschickt worden aen die van Geneven.’
Ibidem, nr. 3063.
88 De Schickler, a.w. I, p. 242, n.3.
89 ELBA II, resp. nr. 1157 en 1158.
|228|
onthaal bij de Engelse autoriteiten. In elk diocees van Engeland werd een collecte georganiseerd89. De bijdrage van de Franse kerk in Londen aan deze collecte is niet bekend. De Nederlandse kerk in Londen bracht in ieder geval £126.8.6. op90.
Al met al lijkt de financiële steun aan andere kerken door de Franse kerk in Londen niet van de omvang van die door de Nederlandse kerk geweest te zijn. Afgezien van deze collecten voor Genève vinden we in de acta van het Franse consistorie slechts éénmaal een hulpactie, aan de kerk in Montpellier in 1580, vanwege de daar heersende pest, honger en oorlogsgeweld91. De Italiaanse kerk was, zoals gezegd, te klein om enige steun van betekenis aan geloofsgenoten elders te verlenen.
Acta van de Nederlandse kerk in Londen, boek V, fol. 141v. Foto: Mevr. A. Teekens, Londen.
89 De Schickler, a.w. I, p.
242-244.
90 Guildhall Library, Ms. 10055, fol. 79v.
91 Actes III, fol. 48.