|182|

14. De tucht in de drie vreemdelingenkerken: een vergelijking

 

De vergelijking van de uitoefening van de kerkelijke discipline van de Nederlandse, Franse en Italiaanse kerken in London in een periode van 15 jaar1 laat een interessant verschil zien in aantallen tuchtzaken. Het consistorie van de Franse kerk in Londen hield ongeveer 350 maal iemand van het avondmaal, het Nederlandse 106 maal en het consistorie van de Italiaanse kerk vijftien maal.

 

CATEGORIE

Nederlandse kerk

Franse kerk

Italiaanse kerk

I

38

34%

103

29%

9

60%

II

11

10%

70

20%

2

13%

III

26

23%

74

21%

3

20%

IV

20

18%

27

8%

-

-

V

6

5%

48

14%

-

-

VI

11

10%

23

7%

1

7%

niet geclassif.

 

 

8

2%

-

-

TOTAAL

112

100%

353

101%

15

100%

 

In de kleine Italiaanse kerk in Londen werden veertien personen van het avondmaal geweerd, van wie twee dit tweemaal overkwam. Dit komt neer op een gemiddelde van ongeveer één afhouding van het avondmaal per jaar2. De genotuleerde tuchtzaken waren over het algemeen ernstig, hetgeen tot uitdrukking komt in het verloop. Zeven personen, misschien acht, raakten definitief van de kerk vervreemd (De Bruyn, Everaerts, Corro, Fanoli, De Gatti, Pucci, Fleurken, Marini en eventueel Cornelis van Aken). In zeven van de vijftien tuchtgevallen werd een hoger beroep bij de coetus ingesteld. Frappant is de hoge opleiding en status van deze gecensureerde lidmaten. Tegenover dertien mannen die onderworpen werden aan een tuchtprocedure staat slechts één vrouw, Gironima Boasio, vrouw en weduwe van de Genuese makelaar Agostino Boasio. Het Italiaanse consistorie trof, voorzover wij de acta kunnen vertrouwen, geen maatregelen tegen lidmaten wegens ongedisciplineerd leven of dronkenschap. De Italiaanse kerk kende geen problemen met de eigen ambtsdragers, iets dat in de andere kerken wel een rol speelde. Slechts eenmaal maande het consistorie een diaken met meer tact op te treden. Het interne beleid van de Italiaanse kerk geeft ons een beeld van een kerk van hoogopgeleide lidmaten. De tuchtgevallen waren zonder uitzondering ernstige conflicten, die in meerderheid leidden tot een sanctie. In tuchtprocedures stonden lidmaten zelfbewust tegenover de kerkeraad. In het begin van predikantschap van Aurelius waren het voornamelijk Nederlanders, aanhangers van del Corro, die in de tuchtprocedures voorkwamen. De tuchtuitoefening ten opzichte van het openbare leven van lidmaten lijkt in de Italiaanse kerk milder te zijn geweest dan in de beide andere kerken, ofschoon bewijs hiervoor ontbreekt.


1 In de Nederlandse kerk: 1569-1575 en 1578-1585. In de Franse 1571-1585. In de Italiaanse: 1570-1582.
2 Men dient hierbij rekening te houden met de bijzondere vorm van notulering die men gebruikte. Zaken werden achteraf gereconstrueerd en niet onmiddellijk genotuleerd zoals in de beide andere kerken.

|183|

De Nederlandse kerk in Londen kende in het begin van de onderzochte periode een crisis, die op de beleidsuitoefening van invloed was. In november 1569 werd de oude kerkeraad weggestemd en vervangen door nieuwe ambtsdragers. De weggestemde ouderingen en diakenen voerden gedurende het volgende jaar actief oppositie. Deze machtsstrijd verklaart het hoge aantal voormalige ambtsdragers, dat in de Nederlandse kerk gecensureerd werd. Na 1571 werd nog maar een enkele ambtsdrager voor het consistorie ontboden.

Het consistorie van de Nederlandse kerk ging niet snel tot afhouding van het avondmaal over. Gemiddeld werd slechts één persoon per maand van het avondmaal geweerd. De mensen die van het avondmaal werden geweerd, bleken qua opleiding en inkomensniveau eerder boven dan onder het gemiddelde te liggen. Rijke gemeenteleden werden niet ontzien. De verhouding tussen afgehouden mannen en vrouwen bedraagt 71% tot 29%. Het aantal definitieve afsnijdingen van de gemeente was gering: gemiddeld ongeveer één per jaar. De meest voorkomende reden voor afsnijding (vijf gevallen) was overgang naar de doperse beweging, een reden die na 1578 niet meer voorkomt. De crisis die de Nederlandse kerk in de jaren 1569-1570 doormaakte komt tot uiting in een geringere slagvaardigheid op het punt van de handhaving van de kerkelijke discipline. Het consistorie had in deze periode onvoldoende gezag om lidmaten te vermanen tot een meer christelijke levenswandel.

De Franse kerk in Londen sprak de meeste afhoudingen uit, meer dan twee per maand gemiddeld. Onder hen relatief meer vrouwen dan in de Nederlandse of Italiaanse kerk, 37,7% (ongeveer 85 op een totaal van 285 personen). Het betrof in 31 gevallen een vrouw die tegelijk met haar man of verloofde werd geschorst. Driemaal ging het om een dochter, die tegelijk met haar ouders werd afgehouden. Tweemaal gebeurde dit wegens ontucht (voorechtelijke gemeenschap), eenmaal wegens een ruzie tussen families. De Franse kerk in Londen had meer dan de zusterkerken te maken met geloofsverzaking. Ongeveer 40 personen werden in de jaren 1572 en 1573 met naam en toenaam vermeld. Het consistorie zag zich genoodzaakt de sanctie hiervoor te matigen. Slechts belangrijke personen, onder wie de Parijse ouderling Martin Hardret, en personen die lange tijd meegedaan hadden aan roomskatholieke ceremonies, werden nog bestraft met openbare schuldbelijdenis. Uit de acta van het consistorie van de Franse kerk in Londen komt een beeld naar voren van een strengere tucht-handhaving dan in de andere kerken3. Veel knechten en eenvoudige handwerkslieden werden gecensureerd voor vergrijpen als onderlinge ruzies, tavernebezoek en gokken. De Franse kerk maakte zich op den duur zoveel zorgen om de toename van het aantal gevallen van drinken, spelen en vechten dat het consistorie op 15 april 1582 instelde dat voor deze vergrijpen voortaan publieke schuldbelijdenis moest worden gedaan4.

Gelet op de samenstelling van de kerk treft men naar verhouding meer Fransen dan Walen onder de gedisciplineerden aan, ook als we geloofsafval onder dwang in Frankrijk na 1572 niet meerekenen. In de Franse en Italiaanse kerken werden veel minder ambtsdragers gecensureerd dan in de Nederlandse kerk. In alle kerken treffen we kinderen van ouderlingen of diakenen aan die ontboden worden wegens een onordelijk leven of voorechtelijke sexuele gemeenschap.


3 Dit kunnen we afleiden uit de prosopografische gegevens. Weliswaar zijn zeer velen niet nader geïdentificeerd, maar dit is vaker een teken dat zij tot de minder aanzienlijken behoorden in de dichtbevolkte wijken van Londen.
4 Actes III, fol. 116.

|184|

Juist vanwege de voorbeeldfunctie van de ouderlingen tilde het consistorie zwaar aan deze zaken.

Een belangrijk verschil tussen de Nederlandse en Franse kerk in Londen ligt in de categorieën II en V. Het bestraffen met afhouding van het avondmaal van ongedisciplineerd leven en ruzies tussen lidmaten vond in de Franse kerk — in absolute cijfers — zeven maal zoveel plaats als in de Nederlandse5. Overtredingen inzake huwelijk en seksualiteit leverde in absolute aantallen bijna driemaal zo veel afhoudingen op in de Franse kerk6.

Waarom censureerde de Franse kerk zoveel meer dan de Nederlandse en Italiaanse kerken in Londen? Een gedeeltelijke verklaring hiervoor ligt in de praktijk van de avondmaalsviering. De Franse kerk in Londen vierde elke maand avondmaal, op elke eerste zondag van de maand, de Nederlandse eenmaal per twee maanden. Het Nederlandse consistorie had derhalve meer tijd een tuchtgeval tot een goed einde te brengen, voordat het volgende avondmaal plaatsvond. Toch kan dit de indruk niet wegnemen dat het Franse consistorie meer moeite deed de lidmaten van de kerk te bewegen tot een geregeld leven, waarbij men zich vooral concentreerde op een terugdringing van het frequente taveernebezoek en de daaruit voortvloeiende problemen als dronkenschap, gokken, verwaarlozing van de familie etc.

Verzet tegen leer en autoriteit van het consistorie was in elk van de drie kerken een belangrijke reden om van het avondmaal geweerd te worden. Drie op de vijf tuchtgevallen in de Italiaanse, en eenderde van die in de Nederlandse kerk zijn hiertoe te herleiden. Afhouding en excommunicatie wegens overgang tot de doopsgezinden blijkt vrijwel een exclusief probleem van de Nederlandse gemeente in Londen. De enige persoon die in de Franse kerk wegens activiteiten als vermaner wordt geschorst is een man uit Brugge! Het contact met de doopsgezinden in Londen bestond overigens niet louter en alleen uit tuchtprocedures. Uit de kerkeraadsacta krijgen we de indruk dat het consistorie rekening hield met de aanwezigheid van doopsgezinden op verschillende niveaus. Het consistorie was zich scherp bewust van de scherpe morele maatstaven van de doopsgezinden en toonde zich erg gevoelig voor het argument dat de ‘discipline’ in de Nederlandse kerk ‘een wassen neus’ zou zijn. Een mooi voorbeeld van die gevoeligheid vinden we op vijf juli 1571, als

‘Margriete Sweerts, weduwe van Jacob Janssen, versouckt te moghen trauwen met Herman Janssen, van Vrieslandt, van de ghemeente nyet zijnde; ende zijn verlooft Joannis laetsleden. Herman bekendt ooc mette voors. Margriete vernacht te hebben ende dat zommeghe ghebueren heml. bevonden. Ghevraecht Herman, of hij ny verlooft en was met een andere, zeyde: Neen. Bekende wel dat hij met een Enghelsche dochter ten anderen tijden wat uuytstaens ghehadt heeft, maer het es ghemiddelt ende zij en weet hem ny te heesschene. Daer was informatie ghegheven an de consistorie dat ettelicke ghebueren in de voors. bijslapinghe 


5 Relatief (namelijk gerelateerd aan het totale aantal afzeggingen van het avondmaal) is het verschil nog groot: in de Franse kerk werden dan driemaal zoveel sancties om deze reden uitgesproken als in de Nederlandse kerk.
6 Qua percentage van het totaal aantal sancties ontlopen de Nederlandse en Franse kerk elkaar niet veel in dit opzicht.

|185|

onsticht zijn gheweest ende dat de kerke daeromme ghelastert wiert, zonderlinghe van ettelicke doopers die van de zake weten.’7

Wanneer Jan Lievins in september 1574 ontboden wordt in de Nederlandse kerk om rekenschap af te leggen van zijn kerkverzuim, geeft hij als reden het gebrek aan liefde dat hij in de kerk bespeurt. Ofschoon hij lidmaat van de Nederlandse kerk is, kan hij de kinderdoop niet in de bijbel terugvinden. Bovendien ergert hem de lakse discipline in de kerk. Hij ziet in de gemeente niets dan ‘ontrouw, leugens, pracht en praal’8. Hier zien we hoe dun de scheidslijn tussen doopsgezinden en gereformeerden in die tijd was. Lievens ging uiteindelijk over naar de doopsgezinden. Anderen kwamen juist over naar de gereformeerden, zoals de Kleefse hoedenmaker Sebastiaan Huekens. Rond 1575 bevond deze nog in het gezelschap van gemeenteleden met sterke doopsgezinde sympathieën9. In 1585 werd hij echter zonder enig bezwaar tot diaken gekozen in de Nederlandse kerk.

 

Tuchtzaken in hoger beroep: de coetus als instantie van appèl (1570-1598)

De coetus van de vreemdelingenkerken in Londen werd na 1569 getransformeerd in een vergadering met de concrete bevoegdheid uitspraken van de verschillende consistories tegenover lidmaten te beoordelen in hoger beroep. Het verloop van deze zaken van appèl kende een vaste procedure. In de eerste plaats hoorde men degene die beroep op de coetus had gedaan. Vervolgens stelde men een datum vast, waarop zowel de klager als het betreffende consistorie hun verhaal konden doen. Van de klager verwachtte men een onderbouwd verhaal waarom de sententie van het consistorie ten onrechte was gegeven. Van het consistorie verwachtte men een overzicht van de handelingen die er geweest waren met de betreffende persoon of personen. De kerkeraden blijken bij deze bijeenkomsten gebruik te hebben gemaakt van de aantekeningen in hun consistoriale acta-boeken. Enkele malen vindt men uitgebreide en letterlijk in het Frans vertaalde passages uit de Nederlandse of de Italiaanse kerkeraadsacta terug. Voor het horen van de zaak, en voor het vellen van een oordeel of de sententie van de kerkeraad met recht gegeven is of niet, benoemde men deputaten uit de beide andere kerken. Meestal kwamen deze deputaten tot de overtuiging dat het consistorie juist gehandeld had, d.w.z. dat alle voorzorgen die de tucht omgeven in acht waren genomen, en dat men op een juiste manier de trappen van de tucht had toegepast.

Voor de zaken van appèl uit de periode 1569-1575 zijn we minder goed ingelicht10. Uit de acta van de verschillende consistories kunnen we af en toe opmaken dat een zaak voor de coetus komt. De achtergrond en het verloop van die zaken is echter niet altijd duidelijk. De


7 ACTA NL II, nr. 695. Cursivering van mij, ob.
8 ACTA NL II, nr. 1868.
9 ACTA NL II, nr. 987 e.v.
10 Een actaboek van de coetus over de jaren 1569 tot en met 1571 was nog in 1580 in het bezit van het consistorie van de Nederlandse kerk, maar is nadien verloren gegaan. Cf. ACTA NL II, nr. 2517.

|186|

Franse kerk in Londen kende tussen 1569 en 1575 voorzover bekend één appèl11. Meer moeilijkheden ondervond de Nederlandse kerk12. Over de activiteiten van de coetus als instantie van beroep vanaf 1575-1598 hebben wij de beschikking over acta van deze vergadering13. Tien mensen richtten zich in de periode 1575-1598 tot de coetus van de drie vluchtelingenkerken in Londen met een verzoek tot herziening van een uitspraak door hun eigen consistorie, in de regel een suspensie van het avondmaal. Vijf van de tien appellanten zijn door de Franse kerk geschorst, twee van hen door de Nederlandse, drie door de Italiaanse kerk.

Drie van deze appellanten zijn predikant of theoloog: de Florentijn Francesco Pucci, lidmaat van de Italiaanse kerk, maar curieus genoeg in 1575 om redenen de leer betreffende geschorst van het avondmaal door het Franse consistorie; de Franse predikant Martin Gilbert, in datzelfde jaar geschorst wegens laster van de Franse predikant Jacques des Roches, en tenslotte de zwierige Niccolò Marini, die zich beklaagde bij de coetus dat de Italiaanse kerk zijn aanspraken op het ambt van predikant niet wenste te honoreren, al hadden ze hem wel als lidmaat aangenomen.

Twee van de appellanten zijn betrokken in een vete met een dienstdoend predikant. Het gaat hier om de ‘Antwerpse’ Italiaan Franciscus Marquinas, ouderling in de Nederlandse kerk in Londen van 1561 tot 1569, die sinds dat jaar een regelmatig oplaaiende vijandschap koesterde ten opzichte van Godfried van Winghen. In deze zaak speelt telkens op de achtergrond mee, dat Marquinas al in 1569 bij een appèl op de coetus weliswaar in het gelijk was gesteld, maar niet het verlangde herstel in het ouderlingschap van de Nederlandse kerk kon verkrijgen. Het algemeen belang — de pacificatie van dat jaar in de Nederlandse kerk, die een einde maakte aan een lange tijd van ruzie — werd door de coetus hoger gesteld.

Gaspar Ie Gatti, lidmaat van de Italiaanse kerk, protesteerde in 1580 tegen een schorsing van het avondmaal in de Italiaanse kerk. Hij had zijn predikant beschuldigd van fraude met kerkelijke gelden, van dictatoriale neigingen en van valse huwelijksbeloften aan de weduwe van zijn voorganger. Deze Gaspar de Gatti was al eens eerder in aanraking geweest met de coetus, namelijk in januari en februari 1574, toen hij werd veroordeeld door de Italiaanse kerkeraad wegens het gebruik maken van de diensten van een tovenares.

In twee gevallen ging het om een appèl van een (voormalige) ambtsdrager van één van de kerken. De in Brugge geboren bontwerker Lowijs Thiery, die al in 1550 lid was van de Nederlandse kerk in Londen, en sinds de heroprichting in 1560 ouderling, werd — net als zijn collega-ouderlingen — in 1569 door de Nederlandse gemeente weggestemd. Dat betekende voor Thiery niet alleen het einde van zijn ambtsperiode, maar ook een zakelijke complicatie: hij had voorschotten gegeven voor de betaling van het salaris van de predikant, en voor de betaling van de uitgave


11 Namelijk dat van Jehan Ie Marchant. Op drie augustus 1571 werd de uitspraak van het consistorie geratificeerd door de coetus (Actes II, p. 123). Le Marchant dreigde naar de bisschop te gaan. In plaats daarvan bekende hij op 15 september schuld voor het Franse consistorie, met de belofte hen die geërgerd waren door zijn gedrag genoeg te doen, ‘et ainsi a esté receu a la paix de l’eglise’. Actes II, p. 143.
12 Aanduidingen van zaken die voor de coetus werden gebracht zijn te vinden in ACTA NL II, nrs. 229 (Arnoult de Keysere; wegens ontucht); nr. 332 (Jacques Grameye; bigamie); nrs. 604, 1279, 1304 en 1318 (over het verzoek van Emanuel van Meteren tot toelating tot de Nederlandse kerk); nr. 1279 (over de excommunicatie van Christiaan Servaes).
13 Livre de coetus de l’année 1575 a 1598. Ms. nr. 6 in de Franse kerk, Soho Square, Londen. 

|187|

van Utenhoves psalmen. Toen de nieuwe kerkeraad in 1570 besloot over te gaan tot het zingen van de vertaling van Datheen, was de voorraad psalmboeken van Thiery op slag waardeloos geworden. Thiery zelf begrootte de totale schade op iets meer dan £216. In november 1579 deed hij een laatste poging om de Nederlandse kerkeraad tot betaling te brengen, door appèl aan te tekenen bij de coetus en even later bij de bisschop van Londen. De afloop van dit beroep is onbekend.

De tweede zaak waarbij een ambtsdrager betrokken is, speelt zich af in 1595, als Jean Gérard, een diaken van de Franse kerk, visioenen krijgt. In de Franse kerkeraad wordt een aantal keren met hem gesproken over zijn privé-openbaringen, en men betrekt spoedig de zusterkerken in het overleg. Gezamenlijk stelt men dan een schuldbekentenis-formulier op. Jean Gérard weigert dit te tekenen, en verdwijnt verder uit het zicht van de Franse gemeente in Londen.

En zo blijven er slechts twee gevallen over, waarin sprake is van een appèl van ‘gewone gemeenteleden’. De eerste is Jean de Lobel, koopman uit Lille en zoon van de voormalige ouderling van de Franse kerk Gérard de Lobel. Hij werd door de Franse kerkeraad geschorst wegens drinken, gokken, vechten en ruziemaken met zijn vrouw. Deze zaak vond geen voortgang. De Lobel zelf trok zijn appèl weer in, waarmee hij ongelijk bekende en zich onderwierp aan het oordeel van zijn eigen kerkeraad. De tweede zaak betrof een tamelijk ingewikkelde kwestie van ontucht, waarover de Franse kerkeraad zich al jaren had beraden. De vrouw van Nicholas Bury, Andrienne Wandrue, had jaren geleden een kind gekregen van een onbekende. De kerkeraad zette nu alles op alles om de juiste toedracht te weten te komen. Ook haar echtgenoot en haar broer, Nicholas Andrieu, werden gehoord. Wegens hun weigering om mee te werken, en consequente verdediging van Adrienne werden zij, net als Adrienne, van het avondmaal geschorst. We kunnen uit de acta van de coetus niet te weten komen hoe deze zaak is afgelopen.

Tenslotte is er dan nog de kwestie van Marcantonio Pigafetta, lidmaat van de Italiaanse kerk in Londen, die zich enige tijd onttrokken had aan de gemeente omdat hij weigerde aan het avondmaal te gaan met een lasteraar van God, zoals hij zijn mede-lidmaat dr. Fabiano Niffio noemde. In zes van de negen behandelde zaken, namelijk die van Pucci, Gilbert, Ie Gatti, Burye, Marini en Gérard, stelden de deputaten de kerkeraad volledig in het gelijk. In twee zaken, die van Franciscus Marquinas en van Lowijs Thiery, velde men een genuanceerd oordeel, en drong aan op verzoening van de Nederlandse kerkeraad met deze personen, hetgeen ook inderdaad geschiedde. In de zaak van Pigafetta tenslotte kon de coetus geen voortgang boeken omdat deze iedere medewerking aan hoor en wederhoor weigerde, ondanks het dreigement dat de Italiaanse kerkeraad dan zou verder gaan ‘selon l’ordre de la discipline’.

Zo zien we dat de coetus na 1570 een belangrijke rol vervulde als instantie van beroep van gemeenteleden die protest aantekenden tegen een besluit van hun eigen consistorie. De coetus steunde in de praktijk vrijwel altijd het gezag van het consistorie.