|52|

6. De lidmaten van de vluchtelingenkerken

 

6.1. Het lidmaatschap

De Londense vluchtelingenkerken kenden sinds de instelling in 1550 een unieke definitie van lidmaatschap. Dit gegeven is langer bekend, maar recent opnieuw onder de aandacht gebracht door B. Luttikhuis1. Lidmaat van de kerk was men niet op grond van geboorte of natie. Men trad vrijwillig toe, door het volgen van geloofsonderricht, afgesloten met een geloofsonderzoek dat in de regel op de zaterdag voor de bediening van het avondmaal werd gehouden. Zij die zo onderwezen waren in de christelijke leer, dienden de geloofsbelijdenis van de kerk te onderschrijven en zo te kennen geven dat zij zichzelf als gelovigen stelden onder het opzicht van het consistorie, in hun eigen termen ‘zich onder de christelijke discipline stelden’2. De vluchtelingenkerk in Londen koos voor een kerk van belijdende leden, onafhankelijk van geboorte. Wij hebben de indruk dat deze nadruk op vrijwillige toetreding in relatie gezien moet worden tot de doopsgezinden. Dezen kenden een lidmaatschap op basis van vrijwilligheid, bekrachtigd door de doop op geloof. Dezen kenden ook een sterke tuchtuitoefening, gebaseerd op de gedachte dat de christelijke gemeente een gemeenschap van heiligen dient te zijn. De doperse beweging was weliswaar sinds het debacle van Munster in discrediet geraakt, maar de meeste sympathisanten van de reformatie in de Nederlanden hadden behoord tot, of waren op de hoogte van de ideeën van deze stroming van de reformatie.

Vanuit deze veronderstelling is het niet vreemd dat de vluchtelingenkerk in Londen koos voor een kerk met een strenge ‘kerkelijke discipline’. De wederdoop was voor de oprichters van de vluchtelingenkerk in Londen weliswaar niet acceptabel, een bewuste keuze voor de kerk wel. Een geloofsexamen, gevolgd door confirmatie als lidmaat van de gemeente lijkt een poging de kerk aantrekkelijk te maken voor mensen die twijfelden tussen gereformeerden en doopsgezinden. We vermoeden achter deze opzet de invloed van Bucer, die in Straatsburg veel te maken heeft gehad met concurrentie van doopsgezinden3.

Deze eisen aan het lidmaatschap waren ook na de heroprichting van de vluchtelingenkerken onder Elizabeth onverminderd van kracht. De vrijwillige toetreding tot de Franse en de Nederlandse kerken leverde ook verplichtingen van andere aard op: een financiële bijdrage per maand of kwartaal voor de kerk én voor de kerkelijke armenzorg. Niet alle gemeenteleden konden deze verplichting opbrengen. De vreemdelingen waren als buitenlanders onderworpen aan hogere belastingen dan Engelsen. Zelfs het bereiken van de denizen-status, een vorm van staatsburgerschap,


1 In: Een grensgeval. Oorsprong en functie van her territoriale beginsel in het gereformeerde kerkrecht, Gorinchem 1992.
2 Luttikhuis, a.w., p. 50-51.
3 Een bespreking van het element van confirmatie als ‘wapen’ tegen het doperse verwijt dat in Straatsburg ook onwaardigen tot de kerk werden toegelaten in J. Plomp, De kerkelijke tucht bij Calvijn, Kampen 1969, p. 42.

|53|

vlakte dit verschil niet helemaal uit. Vreemdelingen werden voorts geacht bij te dragen aan de Anglicaanse parochie waaronder zij in geografische zin vielen4.

De leden van de Nederlandse en Franse kerken in Londen werden geacht bij te dragen aan twee verschillende kassen. In de eerste plaats de diakonale kas, die aanvankelijk gevuld werd met de opbrengsten van deurcollecten gehouden na de kerkdiensten5. Maar in de vroege jaren ’70 gingen beide kerken bovendien over tot een huis-aan-huis collecte bij de leden van de kerk.

Daarnaast werden lidmaten geacht bij te dragen aan het ‘dienstgeld’, de kas waaruit de salarissen van predikanten, koster, scriba, ontvanger en de uitgaven aan kerkonderhoud en -reparatie, reisgelden en portokosten betaald werden.

Slechts in de archieven van de Nederlandse gemeente in Londen zijn overzichten bewaard gebleven van deze ‘vaste vrijwillige bijdragen’, en wel over de jaren 1573-15856. Deze lijsten, ofschoon niet altijd compleet overgeleverd, geven ons waardevolle informatie over de ‘betalende kern’ van de Nederlandse gemeente in Londen7. We mogen ervanuit gaan dat ook de Franse kerk dergelijke overzichten heeft bij gehouden. Deze zijn echter niet bewaard gebleven. Maar ook de Franse kerk in London moest van vrijwillige bijdragen van leden zijn predikant(en), koster en onderhoudskosten en dergelijke betalen. In de begintijd van de kerken had de Engelse overheid deze kosten betaald. Elizabeth heeft dit privilege niet hersteld. Omdat we uit de Franse kerkeraadsacta weten dat de Franse kerk op dezelfde manier de financiën georganiseerd had8, zijn de nu volgende gegevens in grote lijnen ook op die kerk van toepassing.

De gemiddelde grootte van de kern van de Nederlandse gemeente bedroeg, zoals uit genoemde overzichten blijkt, ongeveer 180 lidmaten, met uitschieters naar beneden (1577-1578: 141) en naar boven (1574-1575: 274). In onderstaande tabel zijn weergegeven de vrijwillige bijdragen van de gemeenteleden van de Nederlandse kerk in Londen aan het ‘dienstgeld’ over enkele jaren9.


4 Cf. I. Scouloudi, Returns 1593, p. 33-34.
5 Men zie hierover de Forma ac Ratio in A. Kuyper: Joannis a Lasco Opera II, 18, 91.
6 Guildhall Library, Ms. 7396/1, Dutch Church, Austin Friars: Bills and Receipts, 1565-1600.
7 De financiën in de Franse en Italiaanse kerk waren op dezelfde leest geschoeid.
8 De kas werd bijgehouden door de scriba van de Franse kerk, Antoine du Ponchel. Cf. Actes I, p. 18, 70, 74, 119.
9 De gegevens zijn lang niet altijd volledig, zodat we ons hier behelpen met een overzicht van jaren die een complete lijst van bijdragen van gemeenteleden bevatten. In hoofdstuk 9.1. is een nadere bespreking te vinden van de kas van het ‘dienstgeld’ van de Nederlandse kerk in Londen. Hier beperken we ons tot de bijdragen van gemeenteleden.

|54|

JAAR

CONTRIBUANTEN

TOTALE BIJDRAGE

GEMIDDELDE BIJDRAGE

1573-1574

165 10

£ 87.12.1

£0.10. 7

1576-1577

234

£104.—.-

£0. 9.10

1578-1579

198

£79.10.-

£0. 8. 0

1584

168

£97. 2.1011

£0.11. 6

 

De gemiddelde bijdrage schommelt rond de 10 shilling. De meerderheid gaf een bedrag tussen 2 en 6 dime per maand, ofwel 2 à 6 shilling per jaar. De laagste bijdrage is 2 dime per maand, in de regel opgebracht door weduwen, alleenstaande vrouwen of weduwen en knechten. Hoe groot was nu het aandeel van de grote gevers, de ‘notabelen’ van de gemeente? Hieronder is een overzicht gegeven van degenen die in dezelfde jaren een bedrag van £1 of meer per jaar bijdroegen.

 

1573-1574

15 personen

£17. 2. 0

20% van de totale vrijwillige bijdrage

1576-1577

25 personen

£30. 10. 8

29% „

1578-1579

20 personen

£26. 9. 6

33% „

1584

43 personen

£57. 14. 8

60% „

 

Het relatieve aandeel van de vooraanstaande gemeenteleden werd over deze tien jaar steeds groter. De reden hiervan lijken we te moeten zoeken in de toegenomen welvaart van steeds meer gemeenteleden. In het jaar 1574 was minder dan 10% van de leden in staat £1 of meer bij te dragen. In 1584 is ongeveer een kwart van de contribuanten tot zo’n bijdrage bereid en in staat.

 

JAAR:

1574

1576

1577

1578

1579

1580

1581

1582

1583

1584

1584/5

1585

CONTRIB.:

165 12

132

234

141 13

198

166

195

180

198

170

184

157

 

De Nederlandse gemeente heeft in deze periode minder dan tweeduizend zielen geteld. Als we het aantal gezinshoofden en alleenstaanden op een kwart van het zielental schatten, mogen we aannemen dat maximaal 500 personen bereid en in staat zijn geweest een vaste kerkelijke bijdrage te geven. Dit aantal komt overeen met een schatting die de kerkeraad zelf maakt in een verantwoording van de bijdragen aan de prins van Oranje in januari 1573. De kerkeraad


10 Naast deze 165 ‘reguliere’ contribuanten is een lijst bewaard gebleven van personen die vertrokken of overleden zijn en van personen van wie geen financiële bijdrage meer te verwachten is. De lijst omvat 74 namen. De gemiddelde opbrengst van dezen was lager, iets meer dan 2 shilling per persoon.
11 Dit bedrag is een extrapolatie van het bedrag over het halfjaar tussen maart en october 1584, toen £48.11.5 werd bijeengebracht door de gemeenteleden.
12 Hiernaast nog 74 lidmaten van wie geen verdere bijdragen werden verwacht wegens vertrek, overlijden of andere redenen.
13 Hiernaast zijn nog 29 personen genoemd die voor het laatste hebben gecontribueerd, wegens vertrek of overlijden.

|55|

stelt daarin dat slechts een veertigtal personen, kooplieden, enige welvaart geniet. De overigen zijn meest eenvoudige ambachtslieden14.

 

6.2. De herkomst van de leden

De drie vluchtelingenkerken waren diverser samengesteld dan men doorgaans aanneemt. De Italiaanse kerk in Londen was verreweg de kleinste van de drie vreemdelingenkerken. Zij vormde een intrigerend internationaal gezelschap. In feite maakten de Italianen voor 1570 slechts een minderheid uit in deze kerk. Een belangrijke cesuur voor de Italiaanse kerk in Londen valt in 1570, als de nieuwe predikant aantreedt. Daarom is het nuttig zowel de situatie in 1568 als die in 1571 en vervolgens afzonderlijk te bezien.

De Italiaanse kerk in Londen bestond in 1568 uit 161 buitenlanders, mannen, vrouwen en kinderen15. Circa 60% van hen was afkomstig uit de Nederlanden. Eenderde kwam uit Italië. Enkele Spanjaarden, een Duitser en een Picardiër completeren het beeld. Van hen oefenden 106 personen een beroep uit. De Nederlanders in de Italiaanse kerk in Londen waren in de regel in de handel of intellectuele beroepen werkzaam, en behoorden tot de welvarende vreemdelingen16. De Italiaanse leden van de kerk behoorden opvallend genoeg tot de minder


14 ELBA II, nr. 123.
15 Op grond van Returns 3, p. 330-439.
16 De Italiaanse kerk in Londen telde in 1568 107 beroepsuitoefenaren. Van 94 van hen hebben we het beroep kunnen achterhalen:
Kooplieden: 24
Peter van de Walle, Lieven Hendricx, Dominicus Buiasere, Lieven de Bruyn, Pasquin Fleurken, Marcus en Salvador de Ia Palma, Johannes Radermacher, Battist Oyens, Adriaan de Poorter, Jacob Wittewrongel, Giles le Tour, Willem Vermeyden, Anthony van Hanswijcke, Jodoco de Schepper, Cornelis Vrancx, John Nuttes, Fraunces Bartie (Bertie), Arnold Wolf, Francesco Lucatelli, John de Pesserowe, Jeronimo Venalia, Agostino Graffigna, Agostino Boasio (makelaar).
Adel: 7
Leonard de Casembroodt (pensionaris), Gaspar van Vosbergen (advocaat), Philip de Bailleuil, Jacques Cabiljauw, Anthonius van den Rijne, Charles d’Houchain heer van Longastre, ‘signor Baro’.
Beroepsmilitairen: 2
kapitein Francioto, kapitein Thomas Sassetti;
Student: 2
Jacobus Miggrodius en Mr Jan Moyson;
Predikanten: 2
Hieronimus Ferlitus; Antonio del Corro;
Medici: 5 (physician: 3; surgeon: 2);
Cornelis Spierinck, Jan Hendricx, Dr Andrea, Jan de Hane; Gabriel Pedrocco;
Apotheker: 1
Peter de Hemele
Notaris: 4
Mattheus de Quester, Cornelis Typoots, Francois de Behaut (leerling-notaris), Arnold Dennaude;
Goudsmid:
Martin van de Zande, Nicholas Goossens, Aryan Brewer, Cornelis van Aken, Anthony [van Aken?], James Fraste, Daniel van Holland;
Kopersmid: 1
Peter Amia
Knopenmakers: 2
Cornelis van Dinghen, Hernando de Almara, misschien Henry de Camengys;
Kaarsenmaker: 2
Hendrick Beeckman, zijn broer Gerard
(Zijde-)Wever 5
Francesco Farias, Nicholas Sarazijns, John Ie Petaine; Baldwin Masson, Vincent Cameor
Zijdeverver: 1
Gasparo de Gatti;

|56|

welvarende leden van de Italiaanse kolonie in Londen17. De rijke Italianen bleven bij voorkeur geregistreerd staan als ‘belonging to no church’18. Als zij al voor aansluiting bij een kerk kozen, was dit eerder de Engelse kerk dan de Italiaanse19. De meeste Italiaanse leden van deze kerk bleken afkomstig uit Venetië. Een kleiner aantal kwam oorspronkelijk uit Genua, terwijl andere steden en gebieden beduidend minder vertegenwoordigd zijn.

In 1571 is het ledental van de Italiaanse kerk in Londen drastisch gedaald tot 67 familiehoofden en alleenstaanden. De helft van hen is dan uit Italië afkomstig. De Nederlanders vormen met 26 personen nog wel een belangrijk bestanddeel, maar vooral de vooraanstaande Nederlandse edellieden en vermogende kooplieden zijn nu uit de Italiaanse kerk verdwenen. Vier Spanjaarden en vier Duitsers resteren, naast één Griek. Verschillende oorzaken van deze terugval zijn te noemen. Tenminste vier familiehoofden overleden in 1570 en 157120. Sommige Nederlanders keerden terug naar de Nederlandse kerk in Londen, waar in november 1569 de interne problemen opgelost waren. Anderen vertrokken om mee te doen aan de Nederlandse Opstand. Een onbekend aantal Nederlanders nam afscheid van de kerk ten gevolge van het nieuwe, stricte beleid van de nieuwe predikant. Onder hen moeten we zeker diverse aanhangers van Antonio del Corro rekenen. De dalende lijn van het aantal leden zette voort. In 1583 treffen we circa 25 Italianen, 20 Nederlanders en enkele Spanjaarden in de kerk aan. Tien jaar later was de kerk nog kleiner21.

Verreweg de meeste leden van de Nederlandse en Franse kerk in Londen waren afkomstig uit de steden van de Zuidelijke Nederlanden. De Franse kerk bestond voor ongeveer tweederde uit Waalse lidmaten, voor eenderde uit Fransen. Ook andere nationaliteiten komen voor,


Musici: 3
Gommarus van Oisterwijck, Willem Damman, Peter Lupo (Ambrosio Lupo);
Luitsnaar-maker: 1
‘Norde Pallarum’;
Schilders: 3 à 4
Cornelis de Vischer, (Henry de Camengys), Henry de Campion, John Benson;
Kleermakers: 3
Jehan Fariseo, Andreas Gosman; Jacques Mainet
Gordijnmaker: 1
Mathias Selens
Schoolmeester 4
Willem Migoen (Meghen); Antonio Giustiniano, Cipriano de Valera, John de Wildo;
Leidekker/ondernemer: 1
Nicholas Everaerts
Knechten/Dienaren: 12
Onbekend: 13
17 Een goed voorbeeld hiervan is Horatio Velutelli, een koopman uit Lucca. Terwijl zijn familielid Acerbo tot de rijkste Londenaren behoorde, werd hij in 1582 getaxeerd op het luttele bedrag van £1. In 1576 en 1582 werden de volgende zeven Italiaanse leden van de Italiaanse kerk, onder wie drie ambtsdragers, voor het wettelijk minimum aangeslagen: Antonio Giustiniani, Francesco Lucatelli, John de Villiers, Fraunces Falconere, Jerome Jerryme, John Baptista da Trento en Thomas Fortune.
18 Dat zijn Nicholas de Gozzi (£100), John de Swigo (£250), Nicholas de Nayle (£280), Frauncis 'the Post' (£100), Anthony Donato (£140), Paul Fortune (£100), Benedict Spinola (£200) en Horatio Pallavicini (geen bedrag genoemd in 1564).
19 Deze ontwikkeling is waar te nemen na 1581. Onder hen de twee meest vooraanstaanden: Horatio Pallavicini en Benedict Spinola. Hierbij moet aangetekend dat voor de katholieke kooplieden Engeland geleidelijk minder aantrekkelijk werd.
20 Peter de Hemele, Mattheüs de Quester, Cornelis van Dinghen en Agostino Boasio.
21 Volgens de Return van 1593 zou deze zelfs uit nog maar 29 leden bestaan. Deze gegevens zijn volgens mij niet volledig. Returns 1593, p. 86.

|57|

verwaarloosbaar in aantal, maar niet in invloed. Onder de Spaanse leden van de Franse kerk bevinden zich de vermogende suikerfabrikant Balthasar Sanchez en de bijbelvertaler en theoloog Cipriano de Valera. De Italiaanse schoolmeester Angelus Victorius, de Engelsman John Bodley en de uit Zutphen afkomstige koopman Michel Aert zijn andere voorbeelden van invloedrijke leden van de Franse kerk met een andere herkomst.

In de Nederlandse gemeente treffen we verrassend weinig Noord-Nederlanders aan, naar schatting niet meer dan zo’n vijf procent van de hele vreemdelingenpopulatie van Londen. Een belangrijke groep in de Nederlandse gemeente was die van de Duitsers. In de lijsten van de Engelse overheid verdwijnen die onder de algemene benaming ‘Dutch’, maar een nader onderzoek levert op dat grote groepen afkomstig waren uit de Duitse gebieden grenzend aan de Nederlanden, zoals het hertogdom van Kleef, waaronder sinds 1511 ook Gulik en Berg ressorteerden, en het Sticht Keulen. Een kleiner aantal is afkomstig uit verder gelegen gebieden in Duitsland. Een paar gespecialiseerde goudsmeden kwamen uit Neurenberg, enkele kooplieden uit Aken, terwijl ook de Hanzesteden Bremen en Hamburg met een groep kooplieden vertegenwoordigd waren. Een groot deel van deze Duitse emigranten woonde ten oosten van de City in de wijken St. Katherine’s en Eastsmithfield22.

Velen van deze Duitsers hadden zich al rond 1540 uit economische motieven in Londen gevestigd, al voor de vestiging van de vluchtelingenkerk23. Toetreding tot de Nederlandse kerk sprak voor deze groep tot diep in de zeventiende eeuw niet vanzelf, zoals we kunnen zien aan de hand van overzichten van de Engelse autoriteiten24: In 1571 woonden 32 Duitsers in Tower Ward. Een meerderheid van 27 personen rekende zich tot de Engelse kerk25. Een groep van tenminste 38 Duitsers woonde tezelfdertijd ten westen van de City, in Farringdon Ward Within en Without. Van hen rekenden 25 zich tot de Engelse kerk, terwijl zes geregistreerd stonden als ‘no church’. Deze tendens blijkt twaalf jaar later nog te bestaan. In een overzicht van 1583 vinden we 229 Duitsers in de wijken direct buiten de City van Londen. Van hen kozen 164 (71,6%) voor de Engelse kerk, terwijl slechts 50 personen (21,8%) lid waren van de Franse, Nederlandse of Italiaanse vluchtelingenkerken26. Toch vormden de Duitsers een aandeel van ongeveer 5 a 10% in de Nederlandse vluchtelingenkerk, hetgeen wij onder meer opmaken uit de plaats van herkomst van veel lidmaten27.

De Nederlandse kerk in Londen herbergde naast deze belangrijke groepen ook enkele Italianen. In de vroege jaren zestig waren de ingenieur en theoloog Jacobus Acontius en de


22 In deze beide wijken treffen we in 1583 ongeveer 170 Duitse volwassenen aan.
23 Mogelijk op de vlucht voor de oorlog tussen keizer Karel V en de hertog van Kleef (1538).
24 De volgende informatie is gebaseerd op de Return van 1583, gepubliceerd in Returns 2, p. 342-376.
25 Returns 2, p. 130-136.
26 Tot de Nederlandse kerk behoorden 48 van hen. Twee waren lid van de Franse kerk.
27 In de kerkeraadsacta van de Nederlandse kerk na 1569 komen zo’n 50 afzonderlijke Duitse plaatsen voor als herkomst van lidmaten die hun huwelijk ter goedkeuring voorleggen. Verreweg de meeste plaatsen liggen in het gebied van Kleef en Gulik. Niet weinigen komen uit de huidige provincie Limburg. ACTA NL II, register.

|58|

koopman Johannes Baptista leden van de kerk die van zich lieten horen in de controverse rond Adriaan van Haemstede. Franciscus Marquinas, een zijdewever uit Noord-Italië, speelde na een verblijf in Antwerpen een belangrijke rol in de Nederlandse kerk tussen 1561 en 1569.

Ook Engelsen maakten deel uit van de drie vluchtelingenkerken. Sommigen van hen hadden in de Nederlanden gewoond, al dan niet als balling ten tijde van Maria Tudor. De zijdewevers William Fogghe en William Rouck mogen als voorbeeld dienen. Beiden hadden een Nederlandse vrouw getrouwd, en waren in de jaren zestig lid van het consistorie van de Nederlandse kerk. Ook in de Franse kerkeraadsacta vinden we aanwijzingen dat Engelsen in de vroege jaren zestig betrokken waren bij de kerk, o.m. door deelname aan het avondmaal. In 1561 vindt hierover overleg plaats tussen het Franse consistorie en bisschop Grindal van Londen. Deze ziet hierin geen bezwaar, gezien de ‘eenheid van geloof’ van Engelse kerk en vluchtelingenkerken. Engelsen mochten ook peetouder zijn in de Franse kerk. Het avondmaal van zes april 1561 in de Franse kerk trok diverse Engelse bezoekers28.

Vooral in de vroege jaren zestig is er sprake van een relatief ongedwongen deelname van Engelsen aan de vluchtelingenkerken. Naarmate de puriteinse oppositie in de Anglicaanse kerk, die een verdere reformatie naar Geneefs model voorstond, zich echter meer liet gelden, ontstond onbehagen bij de Engelse overheid, in 1574 resulterend in een verbod Engelsen toe te laten tot de vluchtelingenkerken. De Nederlandse en Franse kerk reageren hierop met het verzoek de weinige Engelsen die lid zijn van hun kerk te mogen blijven accepteren. Daarnaast zeggen ze toe geen Engelsen te zullen ontvangen die op de één of andere manier in onmin met de Anglicaanse kerk leven29.

De Italiaanse kerk in Londen heeft vrijwel zeker ook belangstelling genoten van Engelsen. Italië gold in de zestiende eeuw voor de Engelse elite als het voorbeeldland bij uitstek. Hoog keek men hier op tegen de Italiaanse prestaties op het gebied van kunst, wetenschap, economie en politiek. Onder de adel was de Italiaanse cultuur bon ton. Velen kenden Italiaans, onder wie de koningin Elizabeth zelf. Tientallen Italianen waren werkzaam aan het Engelse hof, als musicus, kamerheer of leraar. De voormalige predikant Michelangelo Florio had na zijn afzetting als predikant in 1552 dan ook weinig moeite gehad om als leraar Italiaans in zijn levensonderhoud te voorzien. Ook de preken van Ferlito mochten zich vermoedelijk verheugen in belangstelling van Engelsen die het Italiaans machtig waren30.

Al met al is duidelijk dat de samenstelling van de kerken qua nationaliteit erg heterogeen was. Nederlands sprekenden werden evenmin gedwongen lid te worden van de Nederlandse kerk in Londen als de Italianen van de Italiaanse of Fransen van de Franse kerk. Overgangen van de éne naar de andere kerk vonden zelden plaats, maar kwamen voor. Een belangrijke reden kon zijn dat de huwelijkspartner tot een andere kerk behoorde. Meestal koos men dan de kerk waarvan men beiden de taal machtig was. Van een aantal lidmaten van de Italiaanse


28 Actes I, p. xxvii, 22, 25, 28, 38.
29 Door vanaf 17 februari 1574 uitdrukkelijk een attestatie van iedere Engelsman te vragen bij de Engelse predikant onder wie zij ressorteren. Actes II, p. 132.
30 Een dergelijke, in zijn ogen verderfelijke, motivatie veronderstelt Roger Ascham bij zijn landgenoten die de Italiaanse kerk bezoeken. Zie R. Ascham: The Scholemaster, ed. L.V. Ryan, New York 1967 (1570), p. 66. Cf. Firpo, ‘La chiesa Italiana’, p. 317.

|59|

kerk behoorden de gezinsleden tot de Nederlandse kerk. Kerkbezoek in een andere kerk was heel normaal31. Vaak kennen we de reden van de overgang niet. Waarom bijvoorbeeld de Antwerpse koopman Mattheus Luis, ouderling in de Franse kerk in 1569, enkele jaren later lid -en later ouderling- van de Nederlandse kerk werd, is niet te achterhalen.

Overgang naar een andere vluchtelingenkerk wegens onvrede met eigen kerk of kerkeraad was niet zonder meer mogelijk. Wie zich zonder toestemming onttrok aan de eigen gemeente en zich bij één van de andere vluchtelingenkerken voegde, kon problemen verwachten. Een vroeg voorbeeld hiervan vinden we in de Franse kerk, waar Cornelis Verplase, lid van de Nederlandse kerk, op 12 oktober 1564 vraagt zijn kind te dopen. Het Franse consistorie informeert waarom dit niet in zijn eigen kerk gebeurt. Verplase antwoordt dat daar twisten aan de gang zijn. De gang van zaken in de Nederlandse kerk acht hij niet conform Gods Woord. Een herhaling van het verzoek volgt op de eerstvolgende zondag, waarbij Verplase drie Nederlanders meeneemt om zijn verzoek te steunen. Op de 29e komt de vrouw van Verplase met hetzelfde verzoek. Het Franse consistorie zegt haar hun kind in de Nederlandse kerk te laten dopen. Het Franse consistorie wil geen vertroebeling van de relaties met de Nederlandse kerk. Deze ‘occasion de dissiper l’ordre de ladyte Eglise’ zal niet gegeven worden32. En wanneer de arts Giovanni Antonio Fanoli in 1580 zonder toestemming overgaat naar de Franse kerk, dringt het Italiaanse consistorie zolang aan bij hun Franse collega’s, dat Fanoli in die kerk van het avondmaal afgehouden wordt totdat hij zich verzoend heeft met de Italiaanse kerk.


31 Een illustratieve klacht in het Nederlandse consistorie dateert van 26 oktober 1572. Aan de orde is de censura morum. De diakenen hebben een bezwaar: ‘Ghevraeght van de diakens, wat ze wisten up onsen dienst te segghen, gaf an Pieters Bautaers voor al uut een ghemeenne advys. Ten eersten: dat veel ouderlynghen binnen de weeke ghaen in de Fransche kerke, latende de onse’. ACTA NL II, nr. 1151.
32 Het echtpaar liet het kind diezelfde namiddag nog dopen in de Engelse kerk. Actes I, p. 83, 85. De vrouw liet zich ontvallen dat zij en haar man zich inmiddels onttrokken hadden aan de Nederlandse kerk.

|60|

 

 

Portret van de koopman Johannes Radermacher, ouderling van de Nederlandse gemeente in Londen 1569-1580. Olieverf op doek, 120,5 x 92 cm. Collectie Rijksdienst voor Beeldende Kunst/bruikleen aan Zeeuws Museum, Middelburg. Inv. nr. N.K.15.15.