|190|

§ 42.
Kerkelijk Opzigt.

Bestuurt de Kerk zichzelve, gelijk wij uit de ontwikkeling van het kerkelijk Bestuur in al deszelfs afdeelingen kunnen opmaken; niet alleen staat dit Kerkbestuur onder Staatstoezigt; maar het beheer, door haar uitgeoefend, staat tevens onder kerkelijk opzigt. Er is ook een kerkelijk opzigt, dat door haar wordt uitgeoefend, in aard, karakter en voorwerpen van zorg geheel onderscheiden van het Staatstoezigt. De zedelijk-godsdienstige strekking toch van het Genootschap eischt van zelve, dat het Kerkbestuur niet heersche, maar strekke om te bevorderen en aan te kweeken, wat tot godsdienstig onderwijs en zedelijke verbetering dienen kan. Reeds bij de verschillende Collegiën hebben wij gelet op het opzigt, door hen uit te oefenen; waarom wij hier slechts eenige algemeene trekken te vermelden hebben.

Het algemeen karakter van het kerkelijk opzigt is dit, dat het opzigt houdt over het inwendig gedeelte der Kerk. Het is zedelijk-godsdienstig, even als het Genootschap zelve; het let op de zeden, de bevordering van de Godsdienst. — Het omvat alle Leden der Kerk; dus de Gemeente-Leden, Kerkeraden, Predikanten, en strekt zich uit tot de waarneming hunner bediening en hun personeel gedrag. Het is daarom een der belangrijkste en hoogstgewigtigste deelen van het Kerkbestuur, daar dit minder den

|191|

vorm, dan de zeden, betreft, en dus ter regeling van het godsdienstig leven der Gemeente-Leden dient. — Ofschoon daarom de inrigting van hetzelve eerst in het Tweede Deel moet vermeld worden, voegt echter hier ter plaatse de algemeene, en tesamenhangende voorstelling van hetzelve.

Vierderlei is vooral het kerkelijk opzigt in onze Nederlandsche Hervormde Kerk.

De Huisbezoeking is een der nuttigste vormen van dit opzigt. Zij strekt om de Gemeente op te wekken tot het bijwonen van de openbare Godsdienst en de Catechisatiën; de viering des Avondmaals, en ter bevordering van godsdienstigheid en goede zeden (1), en heeft dus dadelijk invloed op de godsdienstige leiding en het kerkelijke leven van alle Gemeente-Leden zonder onderscheid. Dezelve gaat uit van de Leden des Kerkeraads, en wordt door Predikanten, met of zonder Ouderling, verrigt.

Door den geheelen Kerkeraad wordt de Censura morum uitgeoefend (2).

Van een hooger Collegie van Bestuur gaat de Kerkvisitatie uit. Zij bedoelt een meer plegtig onderzoek naar misbruiken in de waarneming der kerkelijke bedieningen; zoowel ambtswege, als persoonlijk. Zij bepaalt zich tot de Predikanten, Kerkeraden,


(1) Reglem. op de Kerkeraden, Art. 22, bij v.d. Tuuk, III. 249.
(2) Zie boven, bl. 128, en Huishoudel. Reglementen op de Kerkeraden, Art. 14 (15) n. 9.

|192|

Ouderlingen, Diakenen, de klagten der Gemeente-Leden, visitatie der Kerkboeken, enz. — Zij wordt verrigt door Predikanten, als Leden van het Klassikaal Bestuur. — Deze inrigting is, waar zij naauwkeurig, oplettend, zonder overhaasting en met behoorlijke zorg verrigt wordt, hoogst weldadig voor de belangen der Gemeenten (1).

Gelijk dit opzigt aan de Klassikale Besturen, zoo is een ruimer gedeelte aan alle Kerkbesturen opgedragen; dat eigenlijk genoemde zedelijk en genootschappelijk opzigt, waardoor de een waakt over den ander, en dat met tucht ten naauwste verbonden is; onder welken christelijken naam, gelijk wij boven zagen (2), alle geschillen en proceduren in de Kerk begrepen worden.

Het hoofddoel van dit opzigt is de handhaving van de Godsdienst, bijzonder van de Hervormde Leer, en der zuiverheid van zeden; voorts de kennisneming van daden en handelingen strijdig tegen de kerkelijke wetten en reglementen. — Vooral let het zorgvuldig op de ambtsverrigtingen en den wandel dergenen, wier leer en gedrag, als van kerkelijke Ambtenaren, op de Gemeente een meer regtstreekschen invloed uitoefenen. — Het bestaat dus in een zedelijk-godsdienstig opzigt, niet slechts over zoodanige wanbedrijven, welke de burgerlijke Overheid straft, maar ook over alle


(1) Reglement op de Kerkvisitatie, b.a. bij v.d. Tuuk, III. 137.
(2) Zie boven, bl. 69.

|193|

ander eigenlijk wangedrag. — Elk Kerkbestuur van het hoogste tot het laatste oefent het in deszelfs ressort uit (1).


(1) Zie het Reglement van kerkel. opzigt en tucht, b.a. bij v.d. Tuuk, t.a.p. III. 204; vooral Art. 1, 2, 4, 6, 7.


Royaards, H.J. (1834)