§ 13.
Eigenschappen van het Hervormde Kerkgenootschap in Nederland.

Niet onderscheiden zijn de eigenschappen en kenmerken van het Hervormde Kerkgenootschap in Nederland van die, welke men eigendommelijk in de Protestantsche Kerkgenootschappen aantreft; terwijl de meer bijzondere eigenaardige kenmerken, die haar van andere Kerkgenootschappen, ook in onzen tijd, onderscheiden, later bij de voorstelling van den tegenwoordigen Kerkvorm, zullen worden aangewezen.

Tot die meer algemeene karaktertrekken der Hervormde Kerk, waardoor zij zich vooral van de Roomsch-Katholieke Kerk onderscheidt, rekent men inzonderheid de volgende:

|36|

1. Het Kerkelijke Genootschap is menschelijk van oorsprong en inrigting. Het Christendom en de ware Kerk is van goddelijken oorsprong; het Genootschap en deszelfs inrigting ontleent dien oorsprong van menschen. Immers Jezus zich eene Gemeente op aarde verzamelende, schreef geene bepaalde kerkinrigting voor, noch eenige maatschappelijke vormen voor de aanstaande Genootschappen Zijner belijders, maar liet dit over aan de menschen in verschillende tijden en plaatsen. Van daar die verscheidenheid van kerkinrigting en kerkvorm, die behoudens de eenheid der leer bestaan kan. Van daar die verschillende Kerkgenootschappen. Hier staat het Protestantisme in tegenoverstelling met de Roomsch-Katholieke Kerk, die den goddelijken oorsprong der Kerk beweert, als steunende ook op de goddelijkheid van het Leeraarambt. Bij haar kan daarom slechts ééne ware Kerk, de Moederkerk, bestaan, nevens welke geene Kerkgenootschappen, maar alleen secten en ketterijen, bestaan; integendeel beweert de Protestant, dat de verbinding van Gemeenten tot één Genootschap willekeurig is en van menschelijken oorsprong (1).

2. Het Kerkelijke Genootschap is en moet gegrond zijn op de zuivere leer van Jezus en de Apostelen. Geen anderen grondslag kent het Protestantime en de


(1) Zie Kist, t.a.p. 30, en mijne Akademische Oratie: Oratio de hominum gentiumque varietate in Christianae Societatis Historia observanda. 1823, p. 16 sqq. Wat tegen dit denkbeeld nog onlangs geopperd is in A. Mullers Can. Wächter 1833, nº. 9, wordt door hetgeen daarop volgt genoegzaam gewijzigd.

|37|

Hervormde Kerk, gelijk elders, ook hier te lande. Zij verwerpt daarom de overleveringen en de menschelijke bepalingen, die niet in overeenstemming zijn met de Heilige Schrift. Deze is haar niet alleen de eenige kenbron der leer, maar tevens grondslag en toetssteen der kerkinrigting. — Daarom erkenden onze Vaderen bij de vestiging der Hervormde Kerk als „de merkteekenen der ware Kerk, de reine Predikatie des Evangelies, en de reine bediening der Sacramenten; — met één woord, dat men zich aanstelt naar het zuiver woord van God, verwerpende alle dingen, die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het eenige hoofd (1);” — „waarom de Regeerders der Kerk — tot onderhouding des ligchaams der Kerk — zich wel moeten wachten af te wijken, van hetgeen Christus, onze éénige Meester, ons geordineerd heeft (2).” „Ook moest Gods heilig woord de eenige regel en rigtsnoer zijn van alle raadslagen der kerkelijken, die de Gemeente regeeren (3).” Deze vereischten zijn in onze latere kerkelijke inrigting volgehouden in den geest der Hervormde Kerk, weshalve niets, wat daarmede in strijd is, voegt voor dezelve.

3. Het altijd geldend beginsel van het Hervormde Kerkgenootschap is vrijheid van geweten en vrijheid van onderzoek. Naar die vrijheid streefden de Hervormers, toen zij Hierarchie en Kerkgezag aantastten. Dit beginsel van het Protestantisme werd door hen op den


(1) Nederl. Geloofsbel., Art. 29.
(2) Ald. Art. 32.
(3) Gebed vóór de handelingen des Kerkenraads, in onze Liturgische Schriften.

|38|

Rijksdag te Worms, Spiers en Augsburg uitgesproken, en bleef heerschend in het streven der Protestantsche Genootschappen. Maar ook dat streven naar vrijheid van geweten gaf aanleiding in Nederland tot den afval van Spanje (1), en de omhelzing van Protestantisme en Hervormd geloof bij onze Vaderen; die zich geene dwaalleer wilden zien opdringen, pijnigend voor de rust des gemoeds. Daarvoor streden zij den tachtigjarigen oorlog. En dat zelfde beginsel bleef later het onvervreemdbare eigendom van onze tegenwoordige Hervormde Kerk. Waar zij van hetzelve afwijkt, verloochent zij het beginsel harer Kerk, en wordt ontrouw aan zich zelve (2).

4. Het Hervormde Kerkgenootschap is veranderlijk in deszelfs vorm naar tijden en plaatsen. Zoo onveranderlijk toch de leer der Kerk is, die van goddelijken oorsprong is, zoo zeer moet de inrigting, vorm en bestuur der Kerk, als van menschelijken oorsprong zijnde, aan verandering onderhevig zijn. Reeds in de Apostolische Gemeenten vindt men daarvan het voorbeeld. Dit was de grondtrek, die de Hervormers steeds op den voorgrond stelden en waarom sommigen


(1) In de afzwerings-acte van Spanje, bij onze Geschiedschrijvers te vinden, wordt dit beginsel op den voorgrond geplaatst.
(2) Zoo sprak men in de Nederl. Geloofsbel. Art. 32: „Wy verwerpen — alle wetten, die men zou willen invoeren, om God te dienen, en door dezelve de Conscientien te binden.” — Voorts is de geheele Geschiedenis onzer Hervorming ten bewijze voor het bovengezegde. Zie ook de Verhandelingen van Weydman en Gratama, over het beginsel der Hervorming in Teyl. Godgel. Gen. D. 31. Haarl. 1832.

|39|

hunner zich minder om de inrigting bekreunden. — Ook hierin plaatst zich het Protestantisme en de Hervormde Kerk tegenover de Roomsch-Katholieke, daar zij het ontstaan van meerdere Kerkgenootschappen naast  elkander toelaat. En zoo werd de inrigting, bestuur en vorm onzer Kerk steeds gewijzigd naar de behoeften der tijden, en blijven deze telkens voor verbetering en meerdere volmaking vatbaar (1). —

5. Het Hervormde Kerkgenootschap is vrij en zelfstandig in deszelfs werkzaamheid. Door deze karaktertrek onderscheidt zich de Nederlandsche Hervormde Kerk, ook in onzen tijd, van vele andere Protestantsche Kerkgenootschappen buiten ons Vaderland. Zij heeft hare eigene regten en vrijheden, bestiert zich zelve, en is hare eigene wetgeefster onder goedkeuring van den Staat, van welke zij echter geene wetten ontvangt. — Evenmin erkent zij een Bisschop als haar opperhoofd. Republikeinsch van aard handelt zij in alles zelfstandig; doch niet oppermagtig of willekeurig, daar zij onder toezigt is van den Staat, in wiens gebied zij aanwezig is.

6. Het Hervormde Kerkgenootschap heeft ten doel


(1) Verg. Kist, Verh. p. 95 volg., 234 volg., alwaar men tevens ziet aangeduid, hoezeer soms ook  de Protestanten van dit Christelijke beginsel zijn afgeweken; — onder dezen ook onze Voetius. — Voorts Antwoord van den Commissaris-Gener. op een Adres der Classe van Amsterdam 1816, bij Van der Tuuk, Handboek, II. 147. „Het eerste beginsel van het Protestantisme bestaat juist in het zorgvuldig onderscheiden van zaken en vormen, van Christendom en Kerkbestuur, welke in tegenoverstelling bij de Roomsch-Katholieken onafscheidelijk vereenigd zijn.”

|40|

de zedelijk-godsdienstige ontwikkeling der Gemeenteleden. Het heeft geen ander doel, dan de bevordering van het doel des Christendoms, — de aanwijzing van den weg van zaligheid aan zondaren en derzelver godsdienstige leiding door dit leven naar een beter Vaderland; „door het geloof,” opdat „wij aannemen den eenigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de geregtigheid najagen; den waren God en onze naasten liefhebben,” — tegen de „groote zwakheid in ons strijden, door den Geest — alle de dagen onzes levens, nemende gestadig den toevlucht tot het bloed, den dood, lijden en gehoorzaamheid des Heeren Jezus (1).” Ter bereiking van dit groote zedelijk-godsdienstige doel moet de geheele vorm van het Genootschap strekken.

Deze zijn de grondbeginselen, waarop de geheele inrigting onzer Hervormde Kerk steunt. Zij zijn onafscheidbaar van haar wezen; daarom waren zij haar vroeger eigen, zoo wel als in onzen tijd bij geheel gewijzigde instelling. Daarmede moeten ook nu nog alle kerkelijke bepalingen, en haar geheele vorm overeenstemmen, of zij zijn niet geschikt voor de Hervormde Kerk. — Het is daarom van het hoogste belang deze grondbeginselen bij de kerkelijke wetgeving en bij het kerkbestuur in het oog te houden, wil men geene tegenstrijdigheid veroorzaken tusschen de kerkelijke bepalingen en den aard en vorm van het Genootschap zelve.


(1) Nederl. Geloofsbelijdenis, Art. 29. — Algemeen Reglement, Art. 9, 87.


Royaards, H.J. (1834)