§ 32.
Bestuur der Gemeenten. — Kerkeraden.

De Kerkeraden, als belast met het bestuur der Gemeenten, bestonden in onze Nederlandsche Hervormde Kerk naar onze aloude instellingen (1). Zij werden bij de nieuwe organisatie der Hervormde Kerk behouden (2). Vervolgens werden de grondtrekken van eene algemeene wetgeving voor dezelven vastgesteld in een Algemeen Reglement op de Kerkeraden (3), en later hier


(1) Bij de eerste vestiging onzer Hervormde Kerk in al onze Kerke-ordeningen, zijn dezelve ingesteld en verordend, gelijk zij met den republikeinschen aard van ons Kerkbestuur geheel overeenkwamen.
(2) Alg. Regl., vii Afd., Art. 84-90.
(3) Zie de aanleiding tot dit Reglement en de beraadslagingen daarover vermeld in de Handel. der Synode, 1822, bl. 107. — 1823, bl. 39 en verv., 54-59. — 1824, bl. 17, 28-37, alwaar het synodale Concept-Reglement voorkomt. — 1825, bl. 27, 28. Hierop volgde de koninklijke sanctie, 16 Nov. 1825. — Zie dezelve, even als het Reglement zelf, bij v.d. Tuuk, Handb., t.a.p. III. 242-251, en de Synodale Resolutie, houdende provisioneele verordeningen omtrent de Kerkeraden, 31 Julij 1816 in de Hand. der Synode, 1816, bl. 65 verv., en v.d. Tuuk, I. 142 volg.
Dit Algemeen Reglement op de zamenstelling en

|120|

en daar naar plaatselijke behoeften gewijzigd door de Provinciale Reglementen op de Kerkeraden (1), behoudens de uitzonderingen, die daarvan bestaan in de afzonderlijke Gemeenten. — Door deze kerkelijke wetgeving, zoowel als meer bijzondere huishoudelijke plaatselijke bepalingen, is het bestaan en de werking der Kerkeraden gevestigd.

Aan deze Kerkeraden toch is het bestuur der Gemeenten, die zij vertegenwoordigen, opgedragen. Zij


werkzaamheden der Kerkeraden bij de Hervormde Gemeenten in het Koningrijk der Nederlanden, zullen wij voortaan in deze aant. het Reglement op de Kerkeraden heeten, ter voorkoming van verwarring met het Algemeen Reglement op het Bestuur der Hervormde Kerk, (gewoonlijk aangehaald onder den naam van: Algemeen Reglement). — Hetzelve bevat vijf Afdeelingen:
1 Afd. Van de zamenstelling des Kerkeraads, Art. 1-6.
2 — Van de vereischten van Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, Art. 7-10.
3 — Van de werkzaamheden des Kerkeraads, Art. 11-16.
4 — Van de bijzondere pligten der Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, Art. 17-31.
5 — Bijzondere Bepalingen.
(1) Zie hierover boven bl. 24, n. 7. Ook deze bevatten vijf Afdeelingen, doch deels verscheiden, als:
1 Afd. Van de zamenstelling des Kerkeraads, Art. 1-8.
2 — Van de vereischten van Ouderlingen en Diakenen, Art. 9-11.
3 — Van de werkzaamheden des Kerkeraads, Art. 12-17.
4 — Van de werkzaamheden der breede (en groote) Kerkeraden, Art. 18-20.
5 — Van de bijzondere pligten der Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, Art. 21-37, met een artikel vermeerderd in Utrecht en Drenthe.
Algemeene Bepalingen.

|121|

behooren daarom uit de verschillende standen onder de Gemeenteleden te zijn zamengesteld, althans uit de achtenswaardigste, kundigste en voornaamste Leden (1). — Waar geene Kerkeraad bestaan kan, wegens gebrek aan voorraad van daartoe geschikte personen (gebrek aan stof, volgens onze Reglementen), daar wordt het gemeentelijk Kerkbestuur uitgeoefend door den Predikant en het klassikaal Bestuur (2).

De zamenstelling en inrigting der Kerkeraden is wettelijk geregeld. Zij bestaan uit opzieners der Gemeente, zijnde Predikanten en Ouderlingen, behoudens de betrekking van Diakenen tot de Kerkeraden, die nader bepaald zijn.

In Gemeenten, waar meer dan vier Ouderlingen fungeren, onderscheidt men dezelven dien ten gevolge in gewone en breede Kerkeraden. De eersten bestaan alleen uit Predikanten en Ouderlingen; bij de laatsten zijn ook de Diakenen gevoegd (3).

Terwijl vroeger groot verschil plaats vond in het getal van Ouderlingen en Diakenen in de verschillende Gemeenten, is het getal der Kerkeraadsleden thans door wettelijke bepalingen vastgesteld, behoudens de uitzondering, die van deze bepaling ingevolge de Reglementen mag verleend worden. — Als algemeen


(1) Alg. Regl., Art. 85. — Huishoudel. Reglementen op de Kerkeraden.
(2) Alg. Regl., Art. 84-86.
(3) Alg. Regl., Art. 85. — Regl. op de Kerkeraden, Art. 1, ➝

|122|

beginsel is vastgesteld, dat het getal van Ouderlingen en Diakenen in kleinere Gemeenten, niet minder mag zijn, dan twee Ouderlingen en twee Diakenen voor elke Gemeente. In gecombineerde Gemeenten zijn er zoovele Diakenen, als er onderscheidene administratiën bestaan (1). — In Noord-Braband echter behoeft in kleinere Gemeenten geen Kerkeraad te bestaan, maar worden de kerkelijke zaken alsdan bestuurd door het klassikaal Bestuur, nevens den Predikant en een Ouderling en Diaken (2).

In grootere Gemeenten is, als maximum van het getal Ouderlingen en Diakenen, de volgende regelmaat vastgesteld:
in Gemeenten van:
1 Predikant niet meer dan 4 Ouderl. en 4 Diak.
2 Predikanten niet meer dan 5 Ouderl. en 5 Diak. en van meer dan twee Predikanten mag het getal der Ouderlingen niet meer wezen, dan het dubbelde van dat der Predikanten; — en dat der Diakenen in geen geval grooter, dan dat der Predikanten en Ouderlingen zamen (3); — of in Zeeland niet grooter, dan dat der Ouderlingen, of het dubbeldtal der Predikanten, tenzij bij uitzonderingen, door het Provinciaal Bestuur te verleenen. — In Vriesland zal in Gemeenten van meer dan twee Predikanten, het getal der Diakenen niet grooter mogen zijn, dan dat der Ouderlingen of het


➝ bij v.d. Tuuk, III. 244. — Huishoudel. Reglem. op de Kerkeraden, 4e. Afd. — Synod. Verorden., t.a.p. bij v.d. Tuuk, I. 143.
(1) Huishoudel. Reglem., Art. 3.
(2) Huishoudel. Reglem. van Noord-Braband, Art. 3, n. 1.
(3) Huishoudel. Reglem., Art. 3, n. 2 en 3.

|123|

dubbeldtal der Predikanten, tenzij om gewigtige redenen, door het Provinciaal Bestuur te beoordeelen (1).

De benoeming der Ouderlingen en Diakenen geschiedt door den Kerkeraad, nevens de Diakenen (2), of door de fungerende Leden van den Kerkeraad (3);  terwijl in Gemeenten, waar Diakenen een afzonderlijk collegie uitmaken, zij mede tot het doen dezer keus worden opgeroepen; doch in dat geval geschiedt de keus der Ouderlingen uit een dubbeldtal, vooraf alleen door Predikanten en Ouderlingen geformeerd; en voor de Diakenen insgelijks uit een dubbeldtal, alleen door Diakenen opgemaakt (4). — Daarenboven geschiedt deze keus in Zeeland behoudens het regt van Ambachtsheeren (5). — In Utrecht moet voor de benoeming van elken Ouderling en Diaken eene afzonderlijke nominatie gemaakt worden, terwijl in Drenthe in groote Dorpsgemeenten dezelve gedeeltelijk uit de hoofdplaats der Gemeente en gedeeltelijk en bij afwisseling uit de onderscheidene Gehuchten, tot dezelve behoorende, gekozen worden (6).

De benoemde Kerkeraadsleden worden driemaal aan de Gemeente voorgedragen, ten einde aan ieder Ledemaat gelegenheid worde gegeven, om voor derzelver


(1) Huishoudel. Reglem. van Zeeland, Art. 3, n. 2, en van Vriesland, Art. 3, n. 2.
(2) Reglem. op de Kerkeraden, Art. 5.
(3) Volgens de bijzond. of huishoudel. Reglementen, Art. 4.
(4) Ald. Art. 5 en 6.
(5) Huishoudel. Regl. van Zeeland, Art. 4.
(6) Huishoudel. Regl. van Utrecht en van Drenthe, Art. 7.

|124|

bevestiging bezwaren tegen de benoemden in te brengen (1). Daarna geschiedt de bevestiging der nieuw verkozene Leden, en de Kerkeraad is gevestigd.

Aan de huishoudelijke bepalingen der Gemeenten is de tijd der aftreding van Ouderlingen en diakenen overgelaten. — Zonder nieuwe benoeming mag echter niemand langer, dan vier jaren aanblijven. — Zij zijn bij aftreding weder verkiesbaar, doch zonder één jaar buiten dienst geweest te zijn, kunnen zij althans niet meer dan tweemaal herkozen worden, anders dan met goedvinden van het klassikaal Bestuur (2). In Utrecht zijn de aftredenden niet weder verkiesbaar, maar is de continuatie onder zekere voorwaarden toegestaan. Alleen de Administrateur of Boekhouder is aldaar weder verkiesbaar (3). — Gewoonlijk treden Ouderlingen en Diakenen met den 1sten Januarij in dienst. In Noord-Holland is echter in grootere Gemeenten vrijheid van deze tijdbepaling gelaten (4), en in Gelderland wordt de Kerkeraad in Gemeenten van niet meer dan één Predikant gedurende den tijd der vacature niet veranderd (5).


(1) Reglem. op de Kerkeraden, Art. 5. — Huishoudel. Regl., Art. 7. — In Utrecht en Drenthe, Art. 8.
(2) Reglem. op de Kerkeraden, Art. 6; nader bepaald bij de Huishoudel. Regl., Art. 8. — Van Utrecht en Drenthe, Art. 9.
(3) Huish. Regl. van Utrecht, Art. 9, n. 2.
(4) Huish. Reglement, Art. 8. — Van Utrecht en Drenthe, Art. 9. — Van Noord-Holl., Art. 8, n. 2.
(5) Huish. Regl. van Gelderland, Art. 8, n. 4.

|125|

De gewone vergaderingen der Kerkeraden worden viermaal des jaars vóór de viering des Avondmaals gehouden; de buitengewone vergaderingen worden naar de omstandigheden belegd (1). In zeer kleine Gemeenten in Noord-Braband vergaderen de Kerkeraden niet bepaald viermaal des jaars, maar zo dikwijls de omstandigheden zulks vereischen (2). — Ook de orde der vergaderingen is bij de Provinciale Reglementen voorgeschreven (3).

Hoogstbelangrijk voor den bloei en den welstand der Gemeenten en ter bevordering van de zaak en den invloed des Christendoms op de zedelijk-godsdienstige vorming der Christenen, zijn de werkzaamheden aan de Kerkeraden opgedragen. — Immers (en dit geldt als algemeen beginsel) „aan den Kerkeraad behoort (in het algemeen) de zorg voor hetgeen de openbarre Godsdienst, — het christelijk onderwijs — en het opzigt over de Leden der Gemeenten betreft (4).” — In deze algemeene werkzaamheden zijn tevens meer bijzonder begrepen de werkzaamheden, tot de beroeping van Predikanten en de oefening der kerkelijke tucht betrekking hebbende.

De zorg voor de openbare Godsdienst bestaat in al die maatregelen, welke zich tot de leiding van de


(1) Huishoud. Regl., Art. 13 (14).
(2) Huish. Regl. van Noord-Braband, Art. 13.
(3) Huishoud. Regl., Art. 14 (15).
(4) Alg. Regl., Art. 87. — Reglem. op de Kerkeraden, Art. 11. — Huishoud. Regl., Art. 12 (13).

|126|

eerdienst, — van de waarneming der dienst in de Gemeenten, — vooral van de regeling der Predikbeurten en de verandering daarin te maken, en van alles, wat daarmede verbonden is, uitstrekken. Bij veranderingen in de bestaande orde der Predikbeurten zullen de Kerkvoogden worden gehoord, wier toestemming vereischt wordt tot veranderingen, welke nadeeligen invloed hebben op de inkomsten en uitgaven der Gemeente (1). — Meer bijzonder behoort aan den Kerkeraad het werk der beroepingen van Predikanten. Dit gemeentelijk regt daalt uit onzen Kerkvorm op de vertegenwoordigers der Gemeente af, en hierdoor onderscheidt zich onze vaderlandsche Hervormde Kerk van anderen. Het behoort dan ook als een belangrijk gedeelte tot de werkzaamheden van de vertegenwoordigers der Gemeente, behoudens hetgeen omtrent de Patronaat- en Collatieregten bepaald is. — Boven vermeldden wij hetgeen bij de benoeming van Ouderlingen en Diakenen aan den Kerkeraad is opgedragen.

De zorg voor het christelijk onderwijs strekt zich uit tot het algemeene onderwijs, zoowel bij de godsdienstige vergaderingen, als bij de catechisatiën; — tot het naauwkeurig waken op de handhaving van het Reglement op het godsdienstig onderwijs; — tot het weren van Oefeningen in vakante Gemeenten; — tot de benoeming van bevoegde personen als Catechiseermeesters en Catechiseermeesteressen bij hunne


(1) Regl. op de Kerkel. Administratie, Art. 59 en 60, bij v.d. Tuuk, Handb. t.a.p. III 34 en 103.

|127|

Gemeenten; — tot de bepaling der onderwijsboekjes, die door de Catechiseermeesters en Catechiseermeesteressen, bij de Gemeente aangesteld, zullen mogen gebruikt worden; — en in grootere Gemeenten tot het jaarlijks ontvangen van het verslag der Commissie tot het godsdienstig onderwijs. — Groot is vooral de invloed, dien de Kerkeraden daardoor kunnen uitoefenen op den kerkelijken toestand der Gemeente (1).

Ook de zorg voor de belangen der Gemeenten is aan dezelven opgedragen. — Daartoe regelen zij de algemeene belangen, en nemen schikkingen op de bijzondere voorkomende zaken, in overeenstemming met de kerkelijke wetgeving. — Daartoe bewaren en verzorgen zij de kerkelijke boeken en archiven, en houden aanteekeningen der kerkelijke handelingen (2). — Maar daartoe is vooral het zedelijk opzigt over de Leden der Gemeenten, als eene gewigtige werkzaamheid, aan de Kerkeraden aanbevolen. — Hetzelve was oorspronkelijk uitgestrekter in de Gemeenten, toen in overeenstemming met den Geneefschen Kerkvorm de Ouderlingen wekelijks de Gemeente rondgingen. De geest, waarin hetzelve thans wordt uitgeoefend, blijkt uitmuntend in ons Reglement van kerkelijk opzigt en tucht, daar ook de Leden des Kerkeraads zich meer als vaderlijke opzieners,


(1) Huishoud. Regl., Art. 16 en 17. — Regl. op het Godsd. Onderwijs, Art. 24, 37, 41, bij v.d. Tuuk, I. 321-324.
(2) Huishoud. Regl., Art. 15 (16).

|128|

dan als regters, beschouwen moeten (1), gelijk wij later in de ontwikkeling van het kerkelijk opzigt vollediger zien zullen. Dit opzigt wordt uitgeoefend door de huisbezoeking, — door de driemaandelijksche Censura morum, of de gewone Kerkeraadsvergadering voor elke Avondmaalsviering, in welke behoorlijk onderzoek wordt gedaan naar de zeden der Gemeenteleden (2), — door het aannemen van Ledematen (3) en door de oplettende uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht, volgens de bestaande bepalingen.

Zoodanig zijn de werkzaamheden aan de Kerkeraden in het algemeen opgedragen. In grootere Gemeenten nu, waar de gewone Kerkeraden van de breede Kerkeraden zijn onderscheiden (4), heeft men ook meer naauwkeurig de werkzaamheden, aan elk dezer Afdeelingen verbonden, bepaald.

Daar toch bestaan de werkzaamheden van den gewonen Kerkeraad in het aannemen van Lidmaten; — de regeling van (of in Utrecht het toezigt over) de openbare Godsdienst; — de bewaring der archieven, — het houden en nazien der kerkelijke aanteekeningen


(1) Regl. van Kerkel. Opzigt en Tucht, Art. 6, bij v.d. Tuuk, III. 204, 205.
(2) Regl. op de Kerkvisitatie, 1816, Art. 25, n. 2, doch uitgelaten in het gerevideerd Regl. van 1823. Zie v.d. Tuuk, I. 337; maar opgenomen in de Huish. Regl. op de Kerkeraden, Art. 14 (15), n. 9.
(3) Huishoud. Regl., Art. 18 (19), a.
(4) Regl. van Opzigt en Tucht, b.a. en Huishoud. Regl., Art. 18 (19), n. 2.

|129|

en notulen, — het aanstellen van Commisiën voor het godsdienstig onderwijs, en de beschikkingen daaromtrent te maken; — alsmede de uitoefening der kerkelijke tucht (1).

Daarentegen is aan den met Diakenen vereenigden of breeden Kerkeraad opgedragen de beroeping van Predikanten, en de benoeming van Ouderlingen en Diakenen en verdere kerkelijke beambten, ter keuze staande van den Kerkeraad; — de Kerkvisitatie, — het opnemen der Diakenierekening en van verdere finantiëele Gemeente-administratiën (2).

In de Provincie Utrecht is daarenboven bepaald, dat de beraadslagingen van den breeden Kerkeraad niet vooraf mogen behandeld worden, in afzonderlijke vergaderingen, hetzij van den Kerkeraad, hetzij van Collegiën der Diakenen, terwijl ieder Lid van den Kerkeraad persoonlijk zijne stem uitbrengt (3).

 

Binnen deze grenzen heeft onze kerkelijke wetgeving het gezag der Kerkeraden in de Gemeenten omschreven. Aan den loop der omstandigheden en den gang van zaken moest de toepassing van deze algemeene beginselen worden overgelaten. Één doel toch moest de Kerkeraden voor oogen zweven: de bevordering van het heil der Gemeente van Jezus, en van kennis, zedelijkheid en christelijke godsdienst in haar midden.


(1) Huishoud. Reglem., 4 Afdeeling, Art. 18 (19). — Van Utrecht, Art. 19. b.
(2) Huishoud. Reglem., Art. 19 (20).
(3) Huishoud. Regl. van Utrecht, Art. 20.


Royaards, H.J. (1834)