|VII|
Voorwoord
HOOFDSTUK I. — DE METHODE VAN HET PRIVAATRECHT — 1-180
§ 1. Inleiding. Het probleem der rechtsvinding — 1
§ 2. Rechtsvinding, rechtsschepping, rechtstoepassing — 8
§ 3. De aard van den rechtsregel. Het bevel — 15
§ 4. De aard van den rechtsregel. Het verlof. Objectief en
subjectief recht — 17
§ 5. De aard van den rechtsregel. De belofte — 21
§ 6. De aard van den rechtsregel. Aanvullend recht. Waardeering
en ordening — 26
§ 7. Aanvullend en dwingend recht, vervolg. Openbare orde en
goede zeden, sanctie — 31
§ 8. Privaat en publiek recht — 34
§ 9. De wet. Factoren bij vaststelling van haar zin — 43
§ 10. Recht en taal. Interpretatie naar spraakgebruik — 48
§ 11. De wil van den wetgever. Wetshistorische interpretatie —
55
§ 12. De eenheid der wet. Systematische interpretatie.
Begripsjurisprudentie. Constructie — 59
§ 13. Constructie (vervolg). Fictie — 64
§ 14. Constructie (vervolg). Juiste en onjuiste constructie. De
constructie en de macht van den wetgever. Rechtsbegrip en
logische grondvorm van het recht (rechtscategorie) — 71
§ 15. Analogie. Rechtsverfijning. Rechtsbeginsel — 80
§ 16. Analogie, rechtsverfijning (vervolg). Argumentum a
contrario. Scheiding van analogie en interpretatie?
Wetenschappelijke ontleding en waardeering van beide — 92
§ 17. Het open systeem van het recht — 100
§ 18. Rechtshistorische interpretatie. Traditie. De instelling —
103
§ 19. Het gezag der rechtspraak — 114
§ 20. Het gezag der wetenschap — 124
§ 21. De beteekenis der feiten. Het gewoonterecht. Gewoonte en
wet in het algemeen — 129
§ 22. De beteekenis der feiten. Het gewoonterecht. Gewoonte in
het Nederlandsch privaatrecht, in het bijzonder tegenover
aanvullend recht — 133
|VIII|
§ 23. Gewoonte en aanvullend recht (vervolg). Vereischten.
Beteekenis van de formuleering. Bewijs — 141
§ 24. Gewoonte tegenover dwingend recht — 149
§ 25. Eischen van het verkeer. Aard der zaak. Sociologische en
teleologische interpretatie — 154
§ 26. De beteekenis der feiten. Het geval — 159
§ 27. Het rechtsbewustzijn — 164
§ 28. De beslissing — 171
HOOFDSTUK II. — DE GRENZEN VAN HET RECHT NAAR TIJD EN PLAATS —
180-219
§ 1. Inleiding — 180
§ 2. Overgangsrecht — 181
§ 3. Internationaal privaatrecht. Het vreemde recht als recht —
193
§ 4. Internationaal privaatrecht. De erkenning van den persoon
van den vreemdeling — 197
§ 5. Internationaal privaatrecht. De erkenning van het vreemde
vonnis — 201
§ 6. Internationaal privaatrecht. De erkenning van het vreemde
recht. Collisieregels — 204
§ 7. Rechtsvinding in het internationaal privaatrecht — 212
HOOFDSTUK III. — HET BURGERLIJK WETBOEK EN ZIJN GESCHIEDENIS —
219-247
§ 1. Inleiding — 219
§ 2. Het Fransche recht tot den Code — 220
§ 3. Het oud-Nederlandsch recht tot de invoering van den Code —
223
§ 4. Het tot stand komen van het Burgerlijk Wetboek — 227
§ 5. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en aanvulling door
bijzondere wetten na 1838 — 232
§ 6. Herziening van het Burgerlijk Wetboek — 235
§ 7. Wetenschap en rechtspraak — 237
Zakenregister — 247
Namenregister — 253
Wettenregister — 257
Register op geciteerde Arresten van den Hoogen Raad — 260