|V|
[1] Dit boek is aangekondigd
in het voorbericht van den zesden druk van het Personenrecht. Het
dient om de Inleiding, die aanvankelijk aan de behandeling van
het personenrecht voorafging, te vervangen. Het is echter wel een
werk van anderen aard geworden.
Het doel van dit boek is niet om den beginner in de stof te
oriënteeren. Niet in te leiden in de studie beoogt het,
wel bij de studie te begeleiden. De student — en ook de
oudere jurist — moet naar mijn meening leeren zich rekenschap te
geven van de methode, die de wetenschap van het privaatrecht
volgt, zich duidelijk te maken waaròm hij zoo en niet anders
beslist, wat de factoren zijn, welke die beslissing bepalen.
Het is duidelijk, dat zulk een rekenschap alleen mogelijk is als
men met het werk zelf bezig is — niet er voor, ook niet er na.
Daarom moest het woord „Inleiding” uit den titel vervallen en
werd de titel „Algemeen deel” gekozen.
[2] Het boek is gedacht als
deel van Asser’s Handleiding, doch het behandelt niet een
speciaal stuk van het burgerlijk recht, maar bespreekt het aan al
de deelen, personen-, zaken-, verbintenissen-, erfrecht gemeene:
de methode. Bij algemeen deel denke men dus niet aan het algemeen
deel van het Duitsche Wetboek, dat sommige algemeene begrippen
als wilsverklaring. rechtspersoon en dergelijke uit de stof licht
en daarvoor regels geeft. Niet zulk een abstractie behoort tot de
taak, die ik mij voorstelde, wel de vraag òf en in hoeverre zij
geoorloofd en geboden is.
Ten slotte geloof ik, wordt alleen door bezinning op de methode
den jurist het inzicht nader gebracht wat recht eigenlijk is.
Een nadere uiteenzetting van mijn bedoelingen laat ik liever
achterwege; het boek moge voor zich zelf spreken.
[3] Hier nog slechts enkele
opmerkingen.
Vooreerst over den opzet van het boek. De algemeenheid van dit
deel sluit in zich, dat het alleen als een geheel kan worden
begrepen. De verschillende paragrafen van het eerste hoofdstuk
moeten achter elkaar aan één stuk worden gelezen, de
verschillende beschouwingen staan met elkaar in verband en vullen
elkaar aan, zij kunnen niet uit dat verband worden los gemaakt
zonder de kans, dat zij worden misverstaan. Niettemin heb ik aan
het werk een register toegevoegd om de raadpleging van het boek
in bepaalde gevallen te
|VI|
vergemakkelijken. Ik hoop, dat wie het boek zòò gebruikt de waarschuwing omtrent het verband, die ik zooeven neerschreef, niet uit het oog zal verliezen.
[4] Dan over de aanhalingen. Wie een boek als dit schrijft, stuit voortdurend op van de zijne afwijkende meeningen — ik heb mijn standpunt daartegenover aangegeven, zoo dikwijls ik dit voor het duidelijk maken van eigen gedachtengang noodig oordeelde. Van polemiek echter, zoowel als van een breedvoerige uiteenzetting van de verschillende opvattingen, heb ik mij onthouden. Ik kon niet tegelijk in een zoo moeilijke, voor een deel nog niet bewerkte, materie zoo duidelijk mogelijk eigen oordeel uiteenzetten èn dat van anderen systematiseeren en critiseeren. Dit heeft tengevolge gehad, dat de aanhalingen betrekkelijk willekeurig zijn — laat men daaruit niet opmaken, dat ik een of ander niet-aangehaald werk niet voldoende waardeer. De aard van het boek bracht dit nu eenmaal mee. Niettemin geloof ik, dat de belangrijke stroomingen in de wetenschap tot haar recht komen.
[5] Aan het eerste hoofdstuk
sluit zich het tweede dadelijk aan. Het kan als een noodzakelijke
aanvulling daarvan beschouwd worden. Dit geldt niet van het
derde. Hierover nog een kort woord.
Naast het aan de methode gewijde algemeen deel zou een
geschiedenis weder van het burgerlijk recht in het algemeen, niet
speciaal van verbintenissen- of zakenrecht, op haar plaats zijn.
De geschiedenis van het Burgerlijk Wetboek zou daarvan een
onderdeel vormen. Intusschen, een dergelijk boek ontbreekt,
gelijk het boek over de methode tot heden ontbrak. Het was mij om
vele redenen onmogelijk die leemte aan te vullen. Alleen al de
voorarbeid daarvoor noodig zou veel tijd vergen. Toch scheen het
mij van belang, dat de gebruikers van Asser’s Handleiding de
enkele meest noodzakelijke historische gegevens, althans over het
Burgerlijk Wetboek en wat daarna ligt, in het boek zelf konden
vinden — dit te meer, waar ook deze nergens anders zijn
samengevat. Deze biedt thans het derde hoofdstuk.
Ten slotte mijn dank aan Mevrouw Mr. B.J. Redeker-van Greven, die
mij bij de samenstelling der registers ook van dit deel en de
correctie der drukproeven behulpzaam was.
Amsterdam, September 1931.
P.S.