Op grond van de Schrift gaan wij bij de organisatie van het kerkverband uit van de plaatselijke kerken. De leden der plaatselijke kerken zijn de geloovigen. Paulus schrijft aan de heiligen die te Efeze zijn, en geloovigen in Christus Jezus, Ef. 1: 1; en aan de heiligen en geloovige broederen in Christus, die te Kolosse zijn, Col. 1: 1, enz.
De geloovigen mogen zich niet „op zich zelf houden”, maar zijn „schuldig zich bij de kerk te voegen en daarmede te vereenigen”, zie art. 28 der Geloofsbelijdenis. Zij zijn een lichaam met vele leden, zie 1 Cor. 12: 12-31. „Het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet van noode; of wederom het hoofd tot de voeten: ik heb u niet van noode”, vs. 21.
De Apostelen hebben geen wereldkerk gesticht, zooals de Roomschen, geen landskerk zooals de Lutherschen, geen congregaties (willekeurige groepen), zooals de Independenten, geen genootschappen (vereenigingen) zooals de Collegialisten zeggen, maar zij hebben plaatselijke kerken te Rome, te Corinthe, in Galatië, te Efeze enz. gesticht.
Elke plaatselijke kerk is een zelfstandige en complete kerk met eigen leden en ambtsdragers, eigen samenkomsten voor de bediening van Woord en Sacramenten, Hand. 2: 42; 1 Cor. 11: 28, 33; Hebr. 10: 25.
Maar zoo min de geloovigen plaatselijk op zich zelf mogen blijven staan, zoo min mogen ook de plaatselijke kerken op zich zelf blijven staan. Het geestelijk lichaam van Christus is één, en daaruit volgt krachtens Goddelijk recht de verplichting der plaatselijke kerken, die op den bodem der
|36|
Schrift, derzelfde Geloofsbelijdenis en derzelfde Kerkenordening staan om zich in confoederatief kerkverband aaneen te sluiten tot openbaring van het ééne lichaam van Christus. Ten opzichte van elkander is het kerkverband een vrijwillige verbintenis. De eene kerk kan er de andere niet toe dwingen. Dit tegen de hiërarchie van Rome. Maar van Godswege is het niet vrijwillig, want zij zijn er krachtens haar eenheid in Christus toe verplicht. Dit tegen de autonomie der Independenten, die leeren, dat het aan de vrijheid der kerken is overgelaten.
Deze vinden wij reeds in het N.T.
Naast de gewone samenkomsten voor de bediening des Woords en der Sacramenten, Hebr. 10: 25, zijn er ook voorbeelden van tweeërlei kerkelijke vergaderingen.
1º Drie vergaderingen van de plaatselijke kerk te Jeruzalem. De eerste in Hand. 1: 15-26 onder leiding van Petrus, vs 15, ter verkiezing van een Apostel in plaats van Judas. De tweede in Hand. 6: 1-7 ter verkiezing van 7 Diakenen. De derde in Hand. 21: 17 v.v., een vergadering van de Ouderlingen te Jeruzalem, waarin Paulus van zijn derde zendingsreis verslag deed.
2º Van twee meerdere vergaderingen:
a. de zoogenaamde synode te Jeruzalem in Hand. 15, waar Paulus en Barnabas als afgevaardigden van de kerk te Antiochië en de Apostelen en Ouderlingen te Jeruzalem besloten, dat de heiden-christenen niet aan de besnijdenis en de ceremonieele wet van Mozes gebonden waren;
en b. in 2 Cor. 8: 18, 19, waar sprake is van een „broeder”, die door „de gemeenten verkoren” is om een collecte, die volgens Rom. 15: 26 door de kerken van Macedonië en Achaje gehouden werd voor de arme kerken in Judea, met Paulus en Titus over te brengen.
Uit deze gegevens blijkt, dat de beginselen van het kerkverband in de Schrift geopenbaard zijn. De plaatselijke kerken zijn er krachtens haar eenheid in Christus toe verplicht.
Vooral de zoogenaamde synode te Jeruzalem, Hand. 15, is voor het synodaal verband van belang. De kwestie ontstond in de gemeente te Antiochië. Deze bestond uit Joden-Christenen, die besneden, en Heiden-christenen, die niet
|37|
besneden waren. Nu kwamen daar Joden-Christenen, Oud-Farizeën, uit Judea, die de leer verkondigden: „Indien gij u niet laat besnijden naar de wet van Mozes, kunt gij niet zalig worden”. Zoolang God zelf het niet anders beval moesten ook de heiden-christenen besneden worden om zalig te worden. Paulus en Barnabas kwamen daartegen heftig in verzet. Heel hun zendingswerk werd er door veroordeeld. Vandaar het besluit om Paulus en Barnabas en eenige anderen (volgens Gal. 2: 1 ook Titus) als afgevaardigden naar de kerk van Jeruzalem te zenden om daar de kwestie met de Apostelen en Ouderlingen te behandelen. Zie voor de behandeling der kwestie door de synode te Jeruzalem de Korte Verklaring van Prof. Dr F.W. Grosheide over Hand. 15, dl. II.
Schier alle Gereformeerde theologen en exegeten uit de 16e en 17e eeuw betoogden, dat wij in Hand. 15 met een beginsel van een synode te doen hebben. Een paar voorbeelden ten bewijze.
Calvijn zegt in zijn Commentaar op Hand. 15: 6 letterlijk: „Wij moeten weten, dat hier van Godswege wordt voorgeschreven de vorm en de orde, die gehouden moet worden, in het samenroepen der synode, wanneer eenig geschil is ontstaan, dat op andere wijze niet bijgelegd kan worden”.
Voetius’ verklaring is ook zeer duidelijk: „Het jus divinum positivum, d.i. het positief Goddelijk recht der synoden, blijkt zeer duidelijk uit de practijk en het voorbeeld der Apostolische regeering in Hand. 15: 1-34, welk voorbeeld door den Heiligen Geest is goedgekeurd en daarmede ons ter navolging is voorgeschreven, waarmede dan ook alle christelijke theologen het wettig gebruik en het gezag der synoden plegen te bewijzen”.
In de Schrift vinden wij geen bepaalde voorschriften inzake het aantal kerkelijke vergaderingen, hoe vaak zij moeten vergaderen, de afvaardiging naar de vergaderingen enz. God heeft de bepalingen daarvan aan de vrijheid der kerken zelf overgelaten.
Volgens Art. 29 K.O. hebben wij vier kerkelijke samenkomsten: de Kerkeraad, Classis, Particuliere synode en de Generale of Nationale synode. De Gereformeerde kerken in Zuid-Afrika hebben er slechts tee: de Kerkeraad en de Generale synode.
|38|
Inzake de afvaardiging hebben wij de trapsgewijze verkiezing: van de kerkeraden naar de classes, van de classes naar de Particuliere synoden en van de Particuliere synoden naar de Generale synoden. In Zuid-Afrika vaardigt elke kerkeraad één predikant met een Ouderling en in geval zij vacant is, alleen een Ouderling af naar de Synode. Dit is alleen mogelijk bij een kleine kerkengroep. Een groep van 700 à 800 kerken, zou reeds een Synode van 700 à 800 leden geven, veel te groot en te kostbaar om enkele weken te vergaderen. Vandaar, dat wij tusschen de Kerkeraden en de Generale Synode nog Classes en Particuliere Synoden instelden.
Vandaar ook het verschil inzake de afvaardiging naar de Classes en de Synoden. Het meest gewenschte zou zijn dat alle predikanten en ouderlingen van alle plaatselijke kerken naar de Classes en Synoden gingen. Maar dat is ten eenenmale onmogelijk. Vandaar dat het representatieve stelsel is ingevoerd en dit door de trapsgewijze verkiezing van de plaatselijke kerken naar de Classes, van de Classes naar de Particuliere Synoden en van de Particuliere Synoden naar de Generale Synoden nog is verscherpt.
Bronnen: Dr H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, II, blzz. 1-17. — Dr F.L. Rutgers, Het Kerkverband. — Ds Joh. Jansen, Korte Verklaring der K.O., 2e druk, blzz. 126-130, 224, en Oud of Nieuw Kerkrecht, uitgave R.W. Heutink, Wierden.
———