|28|

VI. Het ambt der Diakenen.

1. De instelling van het Diakenambt.

Wij lezer er ’t eerst van in Hand. 6: 1-7. Aanleiding was de snelle uitbreiding der gemeenten, na den Pinksterdag 3000 zielen, Hand. 2: 41, kort daarna reeds omtrent 5000, Hand. 4: 4. Th. Zahn schat het getal volgens Hand. 4: 4; 5: 14, 16; 6: 1-7 zelfs op 20-25000 zielen. En voorts de klacht der Griekschen (Hellenisten d.i. Griesch sprekende Joden) tegen de Hebreën, (de Hebreeuwsch sprekende Joden) dat hun weduwen in de dagelijksche bediening verzuimd werden.

De Apostelen erkenden, dat de klacht gegrond was. Zij riepen de discipelen (de gemeente) samen, verkozen zeven Diakenen, en stelden hen met oplegging der handen in het ambt, Hand. 6: 1-7. Dit Apostolisch voorbeeld van Hand. 6 is een Goddelijk voorschrift voor de kerken tot het instellen van het diakenambt.

Zie inzake de vereischten van het diakenambt 1 Tim. 3: 8-10.

2. Het ambt (taak) der Diakenen.

Hun taak is de verzorging der armen volgens de opdracht van Christus in Matth. 26: 11: „Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd”, zie Mark. 14: 8, Joh. 12: 8.

Calvijn nam op grond van Rom. 12: 8: „die uitdeelt in eenvoudigheid” (de zorg voor de armen) en „die barmhartigheid doet in blijmoedigheid” (de zorg voor de zieken) twee soorten van Diakenen aan, nl. voor de armen en voor de zieken. Maar de kerken namen de diaconale ziekenzorg niet van hem over. Hun ambt is alleen de armenzorg.

De Diakenen moeten ook trachten armoede te voorkomen. Dit rust op Lev. 25: 35. Voetius zegt: Het is beter een val te voorkomen, dan den gevallene uit den val op te richten. Op grond van Gal. 6: 10: „laat ons goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs”, zie ook Matth. 5: 44-45; Rom. 12: 20 mogen de Diakenen, indien zij er toe in staat zijn ook niet-leden der kerk ondersteunen, maar op grond van Hand. 6: 1-6, allereerst de weduwen, armen, bedrukten en behoeftigen der gemeente, die gebrek hebben; voorts ook de kinder- en meerderjarige doopleden.

Volgens 1 Tim. 5: 4 is er een verplichte wedervergelding,

|29|

die aan de diaconale verzorging voorafgaat: „Maar zoo eenige weduwe kinderen heeft of kindskinderen, dat die leeren eerst aan hun eigen huis godzaligheid te oefenen en den voorouderen wedervergelding te doen, want dat is goed en aangenaam voor God”.

Voorts moet zoo mogelijk ook de particuliere barmhartigheid aan de diaconale zorg voorafgaan, „opdat de gemeente niet bezwaard worde”, zie 1 Tim. 5: 16.

3. Het verzamelen der gaven.

Diakenen moeten „de aalmoezen en andere armengoederen naarstig verzamelen”, art. 25 K.O. Aalmoezen zijn de liefdegaven uit collecten en giften. Dat „andere armengoederen” ziet op legaten, schenkingen, huur van landerijen enz.

Verkeerde middelen zijn: het heffen van hoofdelijken omslag, het houden van schaalcollecte, het aanvaarden van staatssubsidie; de opbrengst van concerten, bazaars enz.

De inzameling geschiedde aanvankelijk op een tafel, Hand. 6: 2: „tafelen dienen”; later in een offerbus; sinds de 16e eeuw tot nu toe door collecten, die in Zeeland gewoonlijk aan het einde van den dienst, maar in de andere provinciën in den regel onder den dienst gehouden worden.

4. Het uitdeelen der gaven.

Volgens Hand. 6: 1 moeten de weduwen en andere behoeftigen verzorgd worden. Volgens art. 30 der Geloofsbelijdenis is de taak der Diakenen dat „de armen en bedrukten geholpen en getroost worden, naardat zij van noode hebben”. En art. 25 K.O. zegt, dat de behoeftigen van eigen gemeenten en de vreemden, d.i. de vluchtelingen op hun doortocht, moeten ondersteund worden.

Voorts ook de behoeftige doopleden voor zoover zij niet in eigen onderhoud kunnen voorzien.

De ondersteuning moet op discrete wijze worden meegedeeld: „uw linkerhand mag niet weten wat uw rechter doet” d.i. de een mag niet weten wat de ander geeft, Matth. 6: 3-4. Een vaste zitdag voor de uitdeeling is verkeerd. De gaven moeten door de Diakenen aan huis bezorgd worden.

De Diakenen moeten volgens art. 25 K.O. de benauwden bezoeken en vertroosten en wel toezien dat de aalmoezen niet misbruikt worden. Een diaconaal huisbezoek, dat een

|30|

ander karakter draagt dan het gewone huisbezoek, nl. om de behoeftigen te vertroosten en ook met hen te bidden.

Van al hun arbeid moeten de Diakenen rekening en verantwoording doen aan den Kerkeraad.

Bronnen: Dr H. Bouwman: Het ambt der Diakenen. — P. Biesterveld en Dr J. van Lonkhuyzen en ds R.W.J. Rudolph, Handboek voor het Diaconaat. — Mr A.J.L. van Beeck Calkoen e.a., Diaconaal Handboek. — Verder: Dr H. Bouwman, Geref. Kerkrecht, I, blz. 565 v.v. — Ds Joh. Jansen, Korte Verklaring der K.O., 2e dr., blz. 104 v.v. — Prof. Dr F.L. Rutgers, Kerkelijke Adviezen, I, blzz. 203-219.

———