De kerkelijke rechtspraak, voorzover die niet betreft het opzicht of enkele andere bijzondere aangelegenheden (zie § 11.8 en 11.9), is opgedragen — zo is reeds bepaald in art. XIV-1 — aan specifiek daartoe aangewezen colleges, te weten de colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen. Dit zijn — evenals de eerdergenoemde colleges voor het opzicht — onafhankelijk rechtsprekende colleges.
In § 11.5 is aangegeven dat de behandeling van deze ‘bezwaren en geschillen’ het bestuurlijk functioneren van kerkelijke vergaderingen en organen betreft. Hiermee
|245|
is bedoeld dat het bij bezwaren en geschillen gaat over vragen die op dit bestuurlijk functioneren betrekking hebben, zoals de vraag of de kerkordelijke voorschriften in acht genomen zijn, of de vereiste zorgvuldigheid is betracht, of bevoegdheden overeenkomstig hun bedoelingen zijn gebruikt, of alle betrokken belangen zijn afgewogen, en dergelijke. In het niet-kerkelijke bestuursrecht zou men zeggen dat bij de behandeling van bezwaren en geschillen getoetst wordt of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen zijn (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 23). Hierbij wordt het beleid van kerkelijke lichamen dus niet inhoudelijk beoordeeld: het bepalen van de inhoud van het beleid behoort tot de beleidsvrijheid van de betreffende vergaderingen.
Voordat in ord. 12 regelingen worden gegeven voor de samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen, wordt gewezen op het kerkelijk karakter van deze vorm van kerkelijke rechtspraak: de behandeling van bezwaren en geschillen geschiedt ter onderhouding van het recht, en wel met inachtneming van de rechtvaardigheid en de liefde in de gemeenschap van de kerk (ord. 12-1-1).
Ook bij deze vorm van kerkelijke rechtspraak is de systematiek aangehouden dat de basisregels in ord. 12 zijn neergelegd en de nadere uitwerking is gegeven in de generale regeling kerkelijke rechtspraak, en wel in hoofdstuk I (de algemene bepalingen, die in § 11.5 al aan de orde zijn geweest) en hoofdstuk V, betreffende de procedure bij de colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen. In ord. 12-1-2 wordt naar deze generale regeling verwezen.
In de kerk heeft men het recht bezwaren tegen besluiten van een kerkelijk lichaam in te dienen bij de kerkelijke rechter (zie voor kerkelijk lichaam § 6.1.3), maar er is ook de mogelijkheid bij de vergadering die het desbetreffende besluit heeft genomen revisie te vragen. Ord. 12-1-3 volstaat met het vermelden van deze mogelijkheid; regels daarvoor en voor de relatie tot de procedure bij bezwaren en geschillen worden gegeven in ord. 12-12 (zie § 11.7.11).