Het opzicht over de gemeente vindt plaats in de visitatie (ord. 10-2-1). Voordat daarvoor nadere regels worden gegeven, herinnert ord. 10-2-2 aan het doel van de visitatie: de opbouw van de gemeenten. De visitatie richt zich op het geestelijk leven van de gemeente, het gehoor geven aan de roeping van de gemeente en de vervulling van de ambten en de diensten. De formulering ‘het gehoor geven aan de roeping van de gemeente’ moet niet alleen binnenkerkelijk worden gelezen. Gemeenten hebben naast een pastorale, ook een missionaire en diaconale roeping; de kerkorde is daarover volstrekt duidelijk (zie ord. 8). In de visitatie kunnen dus in feite alle elementen van het gemeente-zijn aan de orde komen. De visitatie wordt dikwijls het ‘huisbezoek’ van de kerk aan de gemeenten genoemd. De visitatie gaat dan ook uit van de meerdere ambtelijke vergaderingen; deze wijzen daartoe een aantal ‘visitatoren’ aan (ord. 10-2-3).
De visitatie is — in de reformatorische kerken — vanouds een taak van de classicale vergaderingen. Met de bepaling dat de visitatoren worden benoemd door de classicale vergaderingen is daarbij aangesloten (ord. 10-3-1).
|227|
Maar de visitatie is — zoals we al in § 6.3.2 hebben gezien — niet een taak die elke classis afzonderlijk uitvoert: de classicale vergaderingen werken bij de kerkvisitatie met andere classicale vergaderingen samen in een algemene classicale vergadering (ord. 4-19-1). In het verlengde daarvan is in ord. 10-3-2 bepaald dat de door de classicale vergaderingen benoemde visitatoren samenwerken in een regionaal college voor de visitatie. Deze bepalingen hebben als achtergrond dat het wenselijk is dat er enige distantie is tussen de visitatoren en de betrokken gemeenten. Door te bepalen dat de visitatoren functioneren in het bredere verband van het regionale college kan voorkomen worden dat bij de visitatie onvoldoende afstand wordt bewaard.
Deze bepalingen betekenen overigens niet dat de classicale vergaderingen bij de visitatie helemaal geen rol hebben. Daarop komen we hieronder terug.