5.5.5 De geestelijk verzorger

In ord. 3-13 wordt een regeling getroffen voor degene die als geestelijk verzorger in een instelling werkzaam is. Deze kan als kerkelijk werker met bijzondere opdracht worden aangesteld en wordt daarbij in de bediening ingeleid. Het spreekt vanzelf dat hij of zij daarbij moet voldoen aan de voorwaarden die in ord. 3-12-8 t/m 10 zijn genoemd om in een bediening gesteld te worden.

In dit geval is het de instelling die de arbeidsovereenkomst afsluit. De rol van de kerk is beperkt tot het verlenen van een 'kerkelijke zending'. Ze draagt

|141|

verantwoordelijkheid voor het werk dat de geestelijk verzorger uit hoofde van zijn bediening verricht en daarom wordt een begeleidingscommissie ingesteld. De bijzondere opdracht wordt verleend door een kerkenraad of classicale vergadering in het gebied waarin iemand werkzaam is. De regeling is vergelijkbaar met die van de predikanten met een bijzondere opdracht (ord. 3-23). De bijzondere opdracht en de bediening gelden voor de duur van de aanstelling. Als iemand wordt ontslagen of een andere functie aanvaardt, vervallen daarmee ook de opdracht en de bediening (ord. 3-13-5). De generale regeling preekconsent schept de mogelijkheid voor een geestelijk verzorger preekconsent aan te vragen. Daarbij gelden vergelijkbare voorwaarden als voor de kerkelijk werkers in het pastoraat (G.R. preekconsent, art. 7; zie ook § 5.5.4). Het Theologisch Seminarium is bij de opleiding en nascholing van deze geestelijk verzorgers betrokken (G.R. opleiding predikanten, art. 9-6). Enkele nadere bepalingen met betrekking tot de aanstelling zijn te vinden in de G.R. kerkelijk werkers, art. 8.