Aan de bediening als zodanig is geen preekbevoegdheid verbonden. Alleen in uitzonderingsgevallen en onder bepaalde voorwaarden kan aan iemand die in de bediening is gesteld een preekconsent worden verleend. De kerkordelijke bepalingen die daarop betrekking hebben, zijn te vinden in de generale regeling preekconsent.
Het preekconsent kan alleen verleend worden als men als kerkelijk
werker in de bediening werkzaam is (G.R.. preekconsent, art.
6)
- in een combinatie van gemeenten of een streekgemeente,
- in een gemeente die niet kan beroepen en waar op grond daarvan
een kerkelijk werker is aangesteld (zie G.R.. kerkelijk werkers,
art. 7-4), of
- in een gemeente die een gemeenschappelijke regeling heeft
getroffen (bijvoorbeeld gemeenten die in een regionaal verband
samenwerken, zie § 6.2.5).
Het preekconsent geldt alleen in de betreffende gemeente(n) en eventueel andere door het breed moderamen van de classicale vergadering aangewezen gemeenten van de classis. Het wordt alleen verstrekt als gebleken is dat men niet op een andere wijze voldoende kan voorzien in het voorgaan in de kerkdiensten.
Het consent is ook beperkt in tijd: de bevoegdheid om kerkdiensten te leiden wordt verleend voor de duur van de aanstelling met een maximum van vier jaar, maar kan — zolang de aanstelling duurt — worden verlengd. De eerste keer wordt het preekconsent afgegeven voor de duur van één jaar (G.R. preekconsent, art. 6-5). Zie voor de toekenning van een preekconsent verder § 7.6.
Wie een preekconsent heeft ontvangen, is verplicht supervisie of begeleiding te aanvaarden (G.R.. preekconsent, art. 2). Er moet binnen de classis voorzien zijn in de supervisie door een predikant of een andere vorm van begeleiding (G.R.. preekconsent, art. 6-3).