5.5.1 Diensten

Bij ‘diensten’ moet worden gedacht aan taken die in direct verband staan met de roeping van de gemeente. In ord. 3-12-2 worden met name genoemd:
- de kerkmuziek,
- de missionaire, pastorale en diaconale arbeid,
- het jeugd- en jongerenwerk,
- de vorming, toerusting en catechese, en
- de gemeenteopbouw.

Deze diensten staan dicht bij het ambt, al worden ze daarvan wel onderscheiden (art. V-1). Ze zijn mede betrokken op het openbare ambt van Woord en sacrament. Ze worden, aldus art. V-6, in samenwerking met de ambtsdragers uitgeoefend tot vervulling van de roeping van kerk en gemeenten. Als het over de benoeming gaat, zegt ord. 3-12-3 dan ook dat mensen in een dienst geroepen worden. De benoeming geschiedt door de kerkenraad of een andere ambtelijke vergadering, en ze verrichten hun werk onder verantwoordelijkheid van die ambtelijke vergadering (en daar ligt weer een verschil met het ambt). Daarom kunnen zij geen lid van de kerkenraad of van het college van kerkrentmeesters zijn, want dan zouden ze hun eigen opdrachtgever zijn.

Het is niet mogelijk als vrijwilliger in een dienst gesteld te worden.4 Bij de aanstelling tot kerkelijk werker ontvangt deze een arbeidsovereenkomst met bijbehorende instructie (G.R. kerkelijk werkers, art. 5-4). Bij een aanstelling tot kerkelijk werker gaat het altijd om leden van de kerk, die de daarvoor vereiste opleiding hebben voltooid (ord. 3-12-7). Daarbij moet worden gedacht aan een door de generale synode erkende HBO-opleiding op het gebied van de kerkmuziek, pastoraat et cetera. Wie de vereiste opleiding met goed gevolg heeft voltooid, kan in een landelijk register kerkelijk werkers worden opgenomen. Het Theologisch Seminarium is betrokken bij de opleiding en nascholing van kerkelijk werkers (G.R. kerkelijk werkers, art. 9-6). Voor de benoeming van iemand die geen lid is van de Protestantse Kerk in Nederland, is instemming van of vanwege de kleine synode vereist (G.R. kerkelijk werkers, art. 5-3).

Het is goed om op deze plaats te herinneren aan de verplichting tot geheimhouding die ook geldt voor degenen die in een dienst zijn gesteld (ord. 4-2). Ook al is niet voorgeschreven dat er bij de aanstelling in een dienst een belofte tot geheimhouding wordt afgelegd, de verplichting om zaken met een vertrouwelijk karakter geheim te houden is er niet minder om.

Wie in een dienst gesteld is, heeft geen preekbevoegdheid.


[157] 4. Alleen bij de kerkmusicus is een aanstelling op basis van vrijwilligheid mogelijk (G.R. kerkmusici, art. 9-3 t/m 5). Zie daarover § 7.7.