In ord. 3-9 t/m 11 wordt uitgewerkt wat tot de roeping van de drie onderscheiden ambten behoort. Deze artikelen geven een nadere concretisering van art. V-3, maar zijn niet bedoeld als een uitputtende taakomschrijving. Evenmin kan worden gesteld dat de taken die worden genoemd tot de exclusieve bevoegdheid van deze ambtsdragers behoren. Als bijvoorbeeld bij de predikanten de catechese en de toerusting worden genoemd, is daarmee niet gezegd dat het een ouderling of een gemeentelid verboden zou zijn aan deze arbeid een bijdrage te leveren (zie ord. 9-3-5). Maar de predikant is wel de eerstverantwoordelijke voor deze arbeid en kan zich niet zomaar aan deze taak onttrekken.
Voordat de drie ambten afzonderlijk worden besproken, wordt in ord. 3-8-1 iets gezegd over de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de kerkenraad en de andere ambtelijke vergaderingen enerzijds en de eigen verantwoordelijkheid van de drie ambten anderzijds. In art. V-2 is de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voorop gezet. Een grondregel van het presbyteriaal-synodale kerkrecht is dat de leiding in de kerk is toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen, waarin men gezamenlijk beslist (art. VI-1).
Het accent op de gezamenlijkheid mag er echter niet toe leiden dat er voor de specifieke verantwoordelijkheid van elk ambt afzonderlijk geen plaats meer zou
|135|
zijn. Als in een kerkenraad diaconale vragen aan de orde zijn, behoort daarbij in het bijzonder aan de eigen inbreng van de diakenen gewicht te worden toegekend. Dat geldt precies zo als het gaat over de financiële deskundigheid van de kerk-rentmeesters of de theologische inbreng van de predikanten. Hun specifieke bijdrage in het beraad weegt zwaar mee, waarna de ambtelijke vergadering uiteindelijk met afweging van alle aspecten een gemeenschappelijk besluit kan nemen. Om de integriteit van elk ambt te benadrukken is bepaald dat niemand binnen de gemeente meer dan één ambt kan dragen (ord. 3-8-3). Men kan dus niet tegelijk diaken en ouderling-kerkrentmeester zijn (of kerkrentmeester zonder ambt, zie ord. 11-2-3). Het is evenmin mogelijk het ambt van predikant te combineren met bijvoorbeeld dat van ouderling. Een predikant in algemene dienst kan niet tegelijk ouderling of diaken zijn in de gemeente waartoe hij behoort. Voor de volledigheid: op grond van ord. 4-6-7 is het wel mogelijk dat zo iemand door de kerkenraad als predikant tot lid van de kerkenraad wordt benoemd. Een emeritus predikant kan wel door de gemeente waar hij als lid is ingeschreven, verkozen worden tot ouderling of diaken, omdat met het emeritaat de ambtsbediening als predikant is beëindigd.
Ord. 3-8-2 maakt de ambtsdrager met bepaalde taak mogelijk. Deze wordt op de gewone manier door de gemeente tot ambtsdrager verkozen (voor de ambtsdrager met bepaalde opdracht zie ord. 3-6-7 in § 5.3.2). De kerkenraad vertrouwt aan deze ambtsdrager vervolgens een bepaalde taak toe, bijvoorbeeld om als jeugdouderling of als werelddiaken werkzaam te zijn. Om zich geheel aan deze opdracht te kunnen wijden, kan deze ambtsdrager van een aantal van de gewone taken die tot dit ambt behoren, worden vrijgesteld. Van de verantwoordelijkheid die de ambtsdrager als lid van de kerkenraad heeft, kan men overigens niet worden vrijgesteld. De vrijstelling heeft dan ook geen betrekking op de kerken-raadsvergaderingen en op de ambtelijke tegenwoordigheid in de eredienst.
Een afzonderlijke vrijstellingsregeling voor ouderlingen-kerkrentmeester is opgenomen in ord. 11-2-7 (zie § 12.3.1).
Bij alle drie ambten luidt de aanhef dat het ambt ten dienste staat van de opbouw van de gemeente. Alleen bij de predikanten wordt het meervoud ‘gemeenten’ gebruikt, omdat zij ook bevoegd zijn — op verzoek — buiten de eigen gemeente ambtelijk werk te verrichten. In die zin kan van de predikanten worden gezegd dat ze ambtsdragers van de kerk zijn. Ze worden immers na hun opleiding bij het colloquium toegelaten ‘tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Nederland’ (ord. 13-17-1). De andere ambtsdragers oefenen hun ambt uit in de eigen gemeente of in het kader van een (opdracht van een) meerdere vergadering. Het zou echter onjuist zijn de uitdrukking ‘tot opbouw van de gemeente’ uitsluitend binnenkerkelijk te verstaan. Het gaat er meer om dat de gemeente zo wordt toegerust dat ze haar roeping, die in art. IV-3 wordt aangeduid als ‘de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst in de wereld’, kan vervullen. In art.
|136|
V-2 wordt daarom gesproken van ‘de opbouw van de gemeente in de wereld’ (zie § 1.2.2). In ord. 3-9 t/m 11 zijn bij de verschillende ambten deze accenten ook terug te vinden.
Bij alle drie de ambten wordt gezegd dat deze ambtsdragers kunnen worden geroepen om de kerk te dienen in een meerdere vergadering als de classicale vergadering, de algemene classicale vergadering of de generale synode.