In ord. 2-18 zijn bepalingen opgenomen om gemeenteleven mogelijk te maken in bijzondere omstandigheden. Het gaat daarbij om een specifieke situatie waarin er zowel op missionair als op diaconaal en pastoraal gebied sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals die met name in grootstedelijke gebieden te vinden zijn. Daar vinden soms ontwikkelingen plaats die de kerkorde niet wil af-snoeren, maar waarvoor ruimte moet worden gemaakt. Te denken valt aan betrokkenheid bij drugspastoraat of AIDS-patiënten. Als voorbeeld kan ook worden genoemd een ‘buurtgemeente’ of ‘buurtkerk’ zoals die door dr. K.A. Schippers beschreven is.3
Juist omdat de situaties onderling sterk kunnen verschillen en men in de bijzondere omstandigheden waarin men verkeert, vaak een eigen weg moet zoeken, is er in ord. 2-18 niet al te veel geregeld. De enige concrete voorziening die met name wordt genoemd, is overigens een verstrekkende bepaling! Het betreft de mogelijkheid om aan een ouderling of diaken de bevoegdheid te verlenen om in deze gemeente in de dienst van Woord en sacramenten voor te gaan en andere
[118] 3. K.A. Schippers e.a., Kerkelijke presentie in een oude stadswijk: onderzoek naar buurtpastoraat vanuit behoeften en belangen van bewoners, Kampen 1990.
|108|
ambtswerkzaamheden van een predikant te verrichten. Voor het overige wordt slechts aangegeven dat andere maatregelen die wenselijk of noodzakelijk zijn, kunnen worden getroffen.
Deze bepalingen kunnen alleen worden toegepast wanneer aan een
aantal voorwaarden is voldaan.
- Een gemeente kan niet zelf het besluit daartoe nemen; de
beslissing is voorbehouden aan de classicale vergadering.
- Het regionale college voor de visitatie moet worden
gehoord.
- Er moet sprake zijn van een gericht beleid dat op de specifieke
missionaire, diaconale en pastorale situatie is afgestemd.
- De vraag of er inderdaad van bijzondere missionaire, diaconale
en pastorale omstandigheden sprake is, wordt getoetst door een
orgaan van bijstand van de generale synode.
- Dit orgaan van bijstand van de generale synode beslist tevens
of er andere maatregelen wenselijk of noodzakelijk zijn.
Deze voorwaarden maken duidelijk dat ord. 2-18 niet bedoeld is als een mogelijkheid om van gewone kerkordelijke bepalingen af te wijken (bijvoorbeeld als het lastig blijkt om voorgangers te vinden), maar als een instrument om nieuw beleid mogelijk te maken in specifieke situaties. Deze situaties zullen zich met name in de grootstedelijke gebieden voordoen, maar lid 4 maakt het mogelijk de bepaling ook toe te passen in andere gebieden als zich daar een vergelijkbare situatie voordoet. In dat geval behoeft het besluit van de classicale vergadering goedkeuring van de generale synode, die daarbij het generale college voor de visitatie hoort.
Het verzoek zal in de regel uitgaan van de kerkenraad van de betreffende (wijk)ge-meente, maar ook een verzoek van leden van de kerk, die in die bijzondere situatie verkeren, kan in behandeling worden genomen. Opvallend is in dit verband de uitdrukking ‘de leden van de kerk’: er zal veelal sprake zijn van categoriaal werk, waarbij het niet noodzakelijk is dat de betrokkenen tot deze gemeente behoren. Als het verzoek niet van de kerkenraad zelf uitgaat, wordt de betrokken kerkenraad (evenals de algemene kerkenraad) uiteraard wel gehoord voordat de classicale vergadering een beslissing neemt.