|104|
Een gemeente met drie of meer predikanten voor gewone werkzaamheden wordt ingedeeld in wijkgemeenten. De gemeente wordt immers in de eerste plaats gezien als een geestelijke gemeenschap, vergaderd rondom Woord en sacramenten. Daarvoor is in een grotere gemeente de wijkgemeente de bij uitstek geschikte vorm. De wijkgemeente wordt in de kerkorde als de eigenlijke gemeente gezien (ord. 2-11-8). Ze heeft haar eigen ambtsdragers, meestal heeft de wijkgemeente haar eigen kerkdiensten en op deze wijze kan er nog sprake zijn van een goede wisselwerking tussen ambtsdragers en gemeenteleden. Zo wordt voorkomen dat de afstanden in het pastoraat en diaconaat te groot worden en blijft het mogelijk om in het verband van de wijkgemeente gestalte te geven aan ‘de roeping die op alle leden van de gemeente rust om naar elkaar om te zien, elkaar op te bouwen, elkaar de vergeving Gods aan te zeggen’ (ord. 10-1-2).
De indeling van een gemeente in wijkgemeenten maakt het tegelijk mogelijk de voorwaardenscheppende zaken gemeenschappelijk te behartigen. De vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente en van de diaconie worden altijd op ‘centraal niveau’ uitgeoefend (zie ord. 4-9-4 en § 6.2.3).
Als in een gemeente met een groter aantal predikanten geen wijkgemeenten met eigen wijkkerkenraden zouden worden gevormd, wordt de afstand tussen de kerkenraad en de gemeente te groot en bestaat de kans dat de kerkenraad niet meer toekomt aan zijn primaire roeping om geestelijk leiding te geven aan de gemeente. Dan is het gevaar dat eenzijdig de nadruk gelegd wordt op zijn taak om het bestuursorgaan van de gemeente te zijn, niet denkbeeldig.
Het is de kerkenraad die tot indeling in wijkgemeenten besluit
(ord. 2-16-3). Latere wijzigingen in de indeling worden
aangebracht door de (inmiddels gevormde) algemene kerkenraad
(ord. 2-16-4 t/m 7). De bepalingen geven aan dat steeds de
betrokken wijkkerkenraden moeten worden gehoord en dat de
betrokken gemeenteleden op de hoogte moeten worden gesteld,
waardoor ze in de gelegenheid zijn hun oordeel kenbaar te maken.
Die wijziging kan inhouden
- het vormen van een nieuwe wijkgemeente op verzoek (ord.
2-16-4);
- het vormen van een nieuwe wijkgemeente op eigen initiatief
(ord. 2-16-5);
- het vormen van een combinatie van wijkgemeenten (ord. 2-16-7),
vergelijkbaar met de combinatie van gemeenten (zie § 4.3.5);
- het samenvoegen van wijkgemeenten of het maken van een geheel
nieuwe wijk-indeling (ord. 2-16-6).
De indeling van de gemeente en alles wat daarmee samenhangt, wordt vastgelegd in de plaatselijke regeling. Bij het vaststellen daarvan pleegt de algemene kerkenraad overleg met de wijkkerkenraden (ord. 2-16-10). De betrokkenheid van de classicale vergadering bij het vormen van een gemeente met wijkgemeenten is beperkt tot het medewerken en goedvinden bij het vaststellen en wijzigen van het
|105|
aantal wijkgemeenten (ord. 2-16-6). Daarnaast moet de plaatselijke regeling aan het breed moderamen van de classicale vergadering worden toegezonden (ord. 4-7-2).
De algemene kerkenraad is ook bevoegd tot het vormen van een wijkgemeente van bijzondere aard. Daarvoor is goedkeuring van de classicale vergadering nodig; deze laatste vraagt advies aan het regionale college voor de visitatie (ord. 2-16-8). Bij een wijkgemeente van bijzondere aard kan men alleen op eigen verzoek worden ingeschreven en niet door ‘automatische’ inschrijving bij verhuizing. Voor het overige gelden voor de wijkgemeente van bijzondere aard de regels voor een gewone wijkgemeente. De wijkkerkenraad van deze gemeente wijst dus op dezelfde wijze als de andere wijkgemeenten een of meer leden van de algemene kerkenraad aan, neemt deel aan de arbeid van de algemene kerkenraad, beroept samen met de algemene kerkenraad de predikant, participeert in de gemeenschappelijke beheersaangelegenheden, vaardigt af naar de classicale vergadering enzovoorts. Zie verder § 4.3.4.
Ord. 2-16-9 sub b onderstreept dat het geografisch uitgangspunt ook geldt voor de wijkgemeente. De leden van de gemeente worden ingeschreven in het register van de wijkgemeente waarbinnen ze wonen. Dit geldt ook voor gastleden, voor niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden en anderen die met de gemeente verbonden zijn. Overschrijving naar een andere wijkgemeente is mogelijk, maar alleen op schriftelijk en gemotiveerd verzoek en als beide wijkkerkenraden ermee instemmen. Als een van beide wijkkerkenraden weigert, kan het verzoek worden voorgelegd aan de algemene kerkenraad, die een beslissing neemt (zie § 4.1.4).
Ord. 2-16-9 sub e laat zien dat bij verhuizing de inschrijving in een wijkgemeente verloopt volgens de procedure die vergelijkbaar is met die bij verhuizing uit een gewone gemeente (zie § 4.1.3). Wie uit een hervormde (wijk)gemeente afkomstig is, wordt dus ingeschreven in de hervormde wijkgemeente waarbinnen men is komen wonen of in de protestantse (wijk)gemeente waarin deze zich verenigd heeft. Datzelfde geldt voor wie uit een gereformeerde kerk of wijkgemeente afkomstig is: die wordt ingeschreven in de gereformeerde wijkgemeente waarbinnen men is komen wonen of in de protestantse (wijk)gemeente waarin deze zich verenigd heeft. Als er op het grondgebied waar men woont meer dan een wijkgemeente van de Protestantse Kerk in Nederland is, kan men zich zonder meer op verzoek naar die andere wijkgemeente laten overschrijven.
Dit alles laat onverlet dat men — op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek — ook kan worden overgeschreven naar een andere gemeente van de kerk, buiten de eigen woonplaats. Daarvoor gelden de bepalingen van ord. 2-5-3 (zie § 4.1.4).