In ord. 2-19-1 wordt een aantal besluiten genoemd met betrekking tot gemeentevorming, waaraan rechtsgevolgen verbonden zijn. In al deze gevallen moeten voor de rechtsgevolgen specifieke voorzieningen worden getroffen.
De tekst van ord. 2-19 is grotendeels ontleend aan het ‘Rapport van de commissie voor Civielrechtelijke vraagstukken betreffende de ontwerp-ordinanties behorende bij de ontwerp-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland’ (februari 2000). De commissie stelde in het hoofdstuk ‘Fusie, splitsing en
|109|
kerkgenootschappen’ voor in ord. 2-19 op te nemen de mogelijkheid van juridische fusie en splitsing met als rechtsgevolg overgang van vermogen onder algemene titel. De commissie achtte het nodig dat deze regeling gepaard zou gaan met waarborgen die ontleend zijn aan het algemene burgerlijke recht ter zake. Daarbij werden genoemd een procedure die de belangen van derden (met name crediteuren) beschermt en het opmaken van een notariële akte.
In ord. 2-19 is de fusie van rechtspersonen geregeld in lid 3, de overgang van vermogen onder algemene titel in lid 4. De regeling voor een splitsing van gemeenten is te vinden in lid 5, in lid 6 vindt men de procedure die de belangen van derden beschermt, terwijl in lid 7 de notariële akte wordt voorgeschreven.
Het gaat in ord. 2-19 om de volgende besluiten met betrekking tot
gemeentevorming.
- Ze hebben allereerst betrekking op de vereniging en
samenvoeging van gemeenten, waarbij telkens een nieuwe gemeente
met rechtspersoonlijkheid ontstaat. De oorspronkelijke gemeenten
die zich verenigd hebben of samengevoegd zijn, blijven daarbij
als zodanig niet langer bestaan, waarmee ze ook als
rechtspersonen ophouden te bestaan. De rechtsgevolgen die hierbij
nader geregeld moeten worden, zijn te vinden in de G.R. fusie en
splitsing, art. 2.
- Bij de vorming van een nieuwe gemeente of de splitsing van een
gemeente bezit zowel de oorspronkelijke gemeente als de nieuw
gevormde (of de afgesplitste) gemeente rechtspersoonlijkheid. Wat
er in deze situatie ten aanzien van de rechtsgevolgen geregeld
moet worden, is te vinden in de G.R. fusie en splitsing, art.
3.
- Daarnaast is er de vorming van een samenwerkingsverband als een
combinatie en een streekgemeente. In dit geval blijven de
oorspronkelijke gemeenten (en daarmee de rechtspersonen) bestaan;
de streekgemeente bezit bovendien ook zelf rechtspersoonlijkheid.
Ook bij het vormen van een federatie (zie § 4.3.1) is het van
belang de rechtsgevolgen en de daaruit voortvloeiende gevolgen
voor het gemeentelijk leven te regelen, al wordt de federatie in
ord. 2-19-1 niet met zoveel woorden genoemd.
- Bij het vormen van een gemeente met wijkgemeenten behoudt de
gemeente als geheel haar rechtspersoonlijkheid. Toch zullen er
voorzieningen moeten worden getroffen: de predikanten worden elk
aan een wijkgemeente verbonden en zowel de algemene kerkenraad
als de colleges van kerkrentmeesters en van diakenen moeten op
een nieuwe wijze worden samengesteld.
- Bij de vorming van een huisgemeente verliest deze haar
rechtspersoonlijkheid, waarbij het vermogen onder algemene titel
overgaat op de streekgemeente.
- Tenslotte noemt ord. 2-19-1 het beëindigen van een combinatie
of het opheffen van een streekgemeente.
Behalve bij het vormen van een gemeente met wijkgemeenten en bij de vorming van een huisgemeente op eigen verzoek is steeds de classicale vergadering bij deze besluitvorming betrokken. Op de classicale vergadering rust daarom bij deze
|110|
procedures een bijzondere verantwoordelijkheid. Voor de hulp die de classicale vergadering daarbij kan ontvangen, zie ovb. 199 en § 6.3.2.