4.4 Vermogensrechtelijke aspecten van gemeentevorming

In ord. 2-19-1 wordt een aantal besluiten genoemd met betrekking tot gemeentevorming, waaraan rechtsgevolgen verbonden zijn. In al deze gevallen moeten voor de rechtsgevolgen specifieke voorzieningen worden getroffen.

De tekst van ord. 2-19 is grotendeels ontleend aan het ‘Rapport van de commissie voor Civielrechtelijke vraagstukken betreffende de ontwerp-ordinanties behorende bij de ontwerp-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland’ (februari 2000). De commissie stelde in het hoofdstuk ‘Fusie, splitsing en

|109|

kerkgenootschappen’ voor in ord. 2-19 op te nemen de mogelijkheid van juridische fusie en splitsing met als rechtsgevolg overgang van vermogen onder algemene titel. De commissie achtte het nodig dat deze regeling gepaard zou gaan met waarborgen die ontleend zijn aan het algemene burgerlijke recht ter zake. Daarbij werden genoemd een procedure die de belangen van derden (met name crediteuren) beschermt en het opmaken van een notariële akte.

In ord. 2-19 is de fusie van rechtspersonen geregeld in lid 3, de overgang van vermogen onder algemene titel in lid 4. De regeling voor een splitsing van gemeenten is te vinden in lid 5, in lid 6 vindt men de procedure die de belangen van derden beschermt, terwijl in lid 7 de notariële akte wordt voorgeschreven.

Het gaat in ord. 2-19 om de volgende besluiten met betrekking tot gemeentevorming.
- Ze hebben allereerst betrekking op de vereniging en samenvoeging van gemeenten, waarbij telkens een nieuwe gemeente met rechtspersoonlijkheid ontstaat. De oorspronkelijke gemeenten die zich verenigd hebben of samengevoegd zijn, blijven daarbij als zodanig niet langer bestaan, waarmee ze ook als rechtspersonen ophouden te bestaan. De rechtsgevolgen die hierbij nader geregeld moeten worden, zijn te vinden in de G.R. fusie en splitsing, art. 2.
- Bij de vorming van een nieuwe gemeente of de splitsing van een gemeente bezit zowel de oorspronkelijke gemeente als de nieuw gevormde (of de afgesplitste) gemeente rechtspersoonlijkheid. Wat er in deze situatie ten aanzien van de rechtsgevolgen geregeld moet worden, is te vinden in de G.R. fusie en splitsing, art. 3.
- Daarnaast is er de vorming van een samenwerkingsverband als een combinatie en een streekgemeente. In dit geval blijven de oorspronkelijke gemeenten (en daarmee de rechtspersonen) bestaan; de streekgemeente bezit bovendien ook zelf rechtspersoonlijkheid. Ook bij het vormen van een federatie (zie § 4.3.1) is het van belang de rechtsgevolgen en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het gemeentelijk leven te regelen, al wordt de federatie in ord. 2-19-1 niet met zoveel woorden genoemd.
- Bij het vormen van een gemeente met wijkgemeenten behoudt de gemeente als geheel haar rechtspersoonlijkheid. Toch zullen er voorzieningen moeten worden getroffen: de predikanten worden elk aan een wijkgemeente verbonden en zowel de algemene kerkenraad als de colleges van kerkrentmeesters en van diakenen moeten op een nieuwe wijze worden samengesteld.
- Bij de vorming van een huisgemeente verliest deze haar rechtspersoonlijkheid, waarbij het vermogen onder algemene titel overgaat op de streekgemeente.
- Tenslotte noemt ord. 2-19-1 het beëindigen van een combinatie of het opheffen van een streekgemeente.

Behalve bij het vormen van een gemeente met wijkgemeenten en bij de vorming van een huisgemeente op eigen verzoek is steeds de classicale vergadering bij deze besluitvorming betrokken. Op de classicale vergadering rust daarom bij deze

|110|

procedures een bijzondere verantwoordelijkheid. Voor de hulp die de classicale vergadering daarbij kan ontvangen, zie ovb. 199 en § 6.3.2.