|252|

§ 12. Het avondmaalssacrament.

 

Het is naast het fundamentele kerkorde-artikel XVIII vooral ordinantie 10, die over de bediening van het Heilig Avondmaal handelt. In de synodezitting van 17 Mei 1949, waar deze ordinantie uit het ontwerp-Kerkorde voor de eerste maal besproken werd, maakte een der leden de opmerking, dat er in de ordinanties 8 en 10 eigenlijk veel te weinig over het wezen van Doop en Avondmaal gezegd werd, zodat nauwelijks kon verwacht worden, dat deze bepalingen, die zo zeer aan de buitenkant bleven, er toe zouden kunnen bijdragen, dat er verbetering komen zou in de nood van onze doopspraktijk en van onze avondmaalsviering.

Daartegen werd door de rapporteur voor de subcommissie, die O. 10 van naderbij bezien had, heel terecht opgemerkt, dat de kerkordelijke bepalingen steeds uitermate sober moeten zijn en men geen beschouwingen moet zoeken over het wezen van het sacrament en over de plaats en betekenis van de liturgische viering er van, welke in een geloofsbelijdenis en een dienstboek der Kerk thuishoren. Zowel de confessie als het dienstboek zijn in de grond der zaak vooronderstellingen van de kerkordelijke regelingen (Handel., 1949, blz. 245-246).

Men verwachte in deze paragraaf dan ook geen dogmatische of liturgische uiteenzettingen over het Heilig Avondmaal. Er is een zee van litteratuur over dit onderwerp. Ik moge in dit verband volstaan met een enkele aanhaling uit Art. 10 van Fundamenten en Perspectieven, dat over de heilsmiddelen handelt en aan het slot bijzonder inhoudrijk over het wezen van het Heilig Avondmaal het volgende zegt: „In het Heilig Avondmaal wordt ons door het breken en vergieten, het rondreiken en nuttigen van brood en wijn de offerdood van Jezus Christus betekend en verzegeld als de grond van ons waarachtige leven. Hierin is Christus met de verzoenende kracht van zijn offer door de Heilige Geest tegenwoordig, verbindt Hij ons tot de waarachtige gemeenschap met Zich en met elkander en doet Hij ons met vreugdevolle verwachting uitzien naar het Feest van het Koninkrijk Gods” (a.w., blz. 27).

„Fundamenten en Perspectieven” is natuurlijk geen confessie

|253|

van onze Kerk. Maar het is wel een „proeve van belijden”, welke ongeveer in dezelfde tijd in de synode doorsproken is, waarin ook O. 10 van de nieuwe kerkorde voor de eerste lezing behandeld werd. En daarom is er wel enige reden, deze korte en rijke wezensomschrijving van het Heilig Avondmaal de achtergrond te achten van de bijna sober-zakelijke artikelen van ordinantie 10.

 

Dat vóór de omschrijving van de eigenlijke bediening van het Heilig Avondmaal, die in één artikel (O. 10-5) besproken wordt, daarmede de „regulatieve” uitwerking gevende van K. XVIII in zijn geheel, in een viertal artikelen gehandeld wordt over de voorbereidende zorgen, die een kerkeraad (= consistorie) vóór iedere avondmaalsbediening heeft, moge op zich zelf reeds een bewijs zijn van de betekenis, die de avondmaalsviering als hoogtij in het geestelijk leven der Hervormde gemeenten heeft. Opdat ieder lidmaat met dit hoogtij in het plaatselijk-kerkelijk leven ten volle ernst make, geschiedt er een nodiging tot iedere avondmaalsviering in de prediking en bij de herderlijke zorg (O. 10-1-1 en 2).

Een bepaalde verplichting tot een afzonderlijke voorbereidingspredikatie heeft de synode niet willen geven, deels omdat toch eigenlijk iedere prediking „voorbereiding” tot de avondmaalsviering behoort te zijn, deels ook omdat het praktisch niet altijd mogelijk is vooraf een aparte voorbereidingsdienst te houden (b.v. op Palmzondag en Goede Vrijdag). Wel kan gezegd worden, dat de afzonderlijke voorbereidingsdiensten in de lijn van O. 10-1-1 tot 3 liggen (Handel., 1949, blz. 246-247). Men zie ook O. 10-5-3.

In O. 10-2-1 wordt nadrukkelijk gesteld, dat men lidmaat (= belijdend lid) der gemeente moet zijn, om tot het Heilig Avondmaal te kunnen worden toegelaten. De kerkelijke mondigheid, welke met de aflegging van de openbare belijdenis des geloofs verkregen werd, wil en moet zich allereerst manifesteren in het verkondigen van de dood des Heren aan de Dis des nieuwen Verbonds.

Juist als dit geloof in al zijn zwakheid beleden wordt, zal de noodzaak der geloofsversterking uitdrijven naar de Tafel des Heren. Er kan in de Hervormde Kerk dus geen sprake zijn van een kinder-avondmaal, zoals dat bij sommige secten

|254|

bestaat. Het gaat ook niet aan, daar iets zinvols in te willen vinden op grond van het feit, dat God in de sacramenten van Zijn kant bezegelt en bevestigt, dat Zijn verlossingsdaad en Zijn verlossend woord ons genade en eeuwig leven schenken wil, en dat onze bekentenis van ons geloof daarbij van geen betekenis is. In de paragraaf over het doopssacrament heb ik mij reeds tegen deze eenzijdige overschatting van het souverein-monopleurisch karakter der heilsmiddelen moeten verzetten (zie blz. 237-238).

Behalve de lidmaten der eigen plaatselijke gemeente, die aan het geregelde opzicht en de herderlijke zorg van hun kerkeraad toevertrouwd zijn — uitgezonderd natuurlijk degenen, die door toepassing van een bijzondere maatregel van tucht van deelneming aan het Heilig Avondmaal zijn uitgesloten — worden ook lidmaten, die een reisattestatie overleggen, en lidmaten uit een andere Hervormde gemeente, die een verzoek tot deelneming aan de avondmaalsviering deden, tot de viering toegelaten, de laatsten als gast (O. 10-2-1). Belijdende leden van andere Kerken worden tot het Avondmaal toegelaten naar de regelen, daarvoor in ordinantie 20 gesteld (O. 10-2-2; zie ook § 1 van het „Beschrijvend Gedeelte”, blz. 120-122).

Een reisattestatie kan door de kerkeraad van de gemeente zijner woonplaats aan een lidmaat op diens verzoek worden uitgereikt, wanneer hij gedurende langere tijd van zijn woonplaats afwezig zal zijn. De reisattestatie wordt ingericht naar een model, door het breed moderamen der synode vastgesteld (O. 10-3-10). Ook een reisattestatie bevat natuurlijk een verklaring van de kerkeraad, waaronder de betrokkene ressorteert, over zijn belijdenis en wandel, gelijk dat ook met een gewone attestatie het geval is. Alleen wordt de reisattestatie uiteraard niet naar een met name genoemde Hervormde gemeente afgegeven.
Een bewijs van lidmaatschap behelst niet meer dan een verklaring van de kerkeraad, waaronder men ressorteerde, dat men ingeschreven stond in het lidmatenregister der gemeente (O. 10-3-6).

Niet het bewijs van lidmaatschap zonder meer, doch een volledige attestatie over belijdenis en wandel kan een nieuw ingekomen lidmaat in de gemeente zijner woonplaats slechts toegang geven tot het Heilig Avondmaal. Daarom zal de kerkeraad bij het huisbezoek, vooral wanneer een avondmaalsviering aanstaande is, de nieuw ingekomen lidmaten hebben op te wekken, hun attestatie uit hun vorige gemeente

|255|

op te vragen en daarna in te dienen bij de kerkeraad van de nieuwe woonplaats (O. 10-3-1 tot 3).

Een nieuw ingekomene, die nog geen attestatie indiende, kan ingevolge O. 10-3-4 éénmaal als gast tot de avondmaalsviering worden toegelaten, mits hij toezegt, de attestatie onverwijld te zullen aanvragen.
Een attestatie, die zes maanden na het tijdstip der afgifte door de kerkeraad der vorige woonplaats nog niet is ingediend, wordt waardeloos vanwege het vacuüm ener zo lange periode in het pastorale opzicht (O. 10-3-5).

Een attestatie over belijdenis en wandel is derhalve iets anders en veel meer dan een kerkelijk verhuisbiljet. Zij kan daarom ook nooit automatisch worden afgegeven, doch moet worden aangevraagd door het belijdend lid, dat naar een andere gemeente verhuist (O. 10-3-4).

Iedere aanvrage van een attestatie wordt door de kerkeraad aan de gemeente medegedeeld, opdat deze gelegenheid krijge eventuele bezwaren tegen belijdenis of wandel in te dienen (O. 10-3-8). Ook van nieuw ingekomenen met attestatie wordt aan de gemeente mededeling gedaan, opdat K. XX-2 volledig kunne functionneren ten opzichte van de herderlijke zorg der gemeenteleden onder elkander.
Eerst acht dagen na de afkondiging mag de aangevraagde attestatie worden afgegeven (O. 10-3-9).
Zie voorts nog Handel., 1949, blz. 252-253.

Ten slotte behoort ook de censura morum vóór elke viering van het Heilig Avondmaal nog tot de noodzakelijke voorbereiding van de gemeente op haar hoogtij in de avondmaalsgemeenschap. Het is noodzakelijk van de vergadering voor de „censura morum” aan de gemeente mededeling te doen, opdat ook lidmaten der gemeente de gelegenheid krijgen bezwaren in te brengen tegen de toelating tot de Tafel des Heren van die lidmaten, die openlijk ergernis gegeven hebben door hun zedelijke wandel of door hun in-openbare-strijd-komen met de belijdenis der Kerk op aanstoot gevende wijze (O. 10-4-1).

Het openlijk ergernis en aanstoot geven in belijdenis of wandel blijve bij deze avondmaalscensuur van de kerkeraad het kriterium. Op een opmerking uit de classis Nijmegen over het „wettische” van deze censura morum, die het nodig zou maken liever een „censura poenitentiae”, d.i. een censuur over de boetvaardigheid van de aanstaande avondmaalsgangers

|256|

toe te passen, is de commissie van rapport over de consideratiën der Kerk op de kerkorde in eerste lezing gelukkig niet ingegaan. Zij antwoordde terecht: de intimis non judicat ecclesia (= over het innerlijk spreekt de Kerk geen oordeel uit), en voegde er bij, dat lidmaten, die over onboetvaardigheid van medelidmaten klachten hadden in te brengen, stellig verdienden zelf het allereerst van de Tafel des Heren geweerd te worden (Rapporten, blz. 123-124). Omdat het bij de avondmaalscensuur gaat om de heilig-houding van de Verbondsgemeente, die gesteld werd midden in de wereld, moet hier de openbare ergernis, die lidmaten onverhoopt geven, kriterium zijn bij een niet-toelaten tot de bediening van het Avondmaal in de gemeente, die voor de kritiek der wereld zozeer openstaat.

Het is een fijn trekje in O. 10-4-2, wanneer bij de uitoefening van de „censura morum” zoveel nadruk gelegd wordt op de censuur, die de ambtsdragers der gemeente vóór de avondmaalsviering op zichzelf en elkander hebben uit te oefenen, en op de ernst, waarmede dezen hebben te trachten uit eigen midden weg te nemen, wat een beletsel voor de rechte viering van het Avondmaal zou kunnen zijn.

De viering van het Heilig Avondmaal moet in iedere gemeente tenminste viermaal per jaar plaatshebben. Minder dan viermaal per jaar gelegenheid geven tot viering van het Avondmaal is aan een kerkeraad slechts geoorloofd na overleg met kerkvisitatoren-provinciaal (O. 10-5-1).

Slechts zij, die daartoe in de orde der Kerk zijn aangewezen, mogen de tekenen van brood en wijn als bedienaar der sacramenten uitreiken. Twee ouderlingen zijn daarbij als ouderlingen van dienst aanwezig, en hebben toe te zien, „dat niet tot de dis des Heren toegaat, die daarvan geweerd moet worden”. Twee diakenen dienen aan de tafel (O. 10-5-2).

Dit dienen kan in bepaalde omstandigheden ook daarin bestaan, dat deze diakenen brood en beker uitreiken aan de avondmaalsgangers. Natuurlijk is dit niet een dienst aan het sacrament, die op één lijn zou staan met de „bediening”, die door de predikant geleid wordt krachtens zijn ambtelijke bevoegdheid. Wel zal het een Gereformeerd gemoed goed doen, als deze leiding bij de avondmaalsviering zo weinig mogelijk priesterlijk-clericale allures aanneemt.

Natuurlijk wordt bij de avondmaalsbediening, zo goed als bij de doopsbediening, de bevestiging van nieuwe lidmaten

|257|

der gemeente, als ook bij de bevestiging van ambtsdragers de gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier uit het dienstboek der Kerk voorgeschreven. Het dienstboek in ontwerp geeft voor de avondmaalsviering aan de kerkeraden (niet aan de predikanten, zoals vroeger volgens Art. 22 van het Reglement voor de kerkeraden!) de keuze uit meerdere avondmaalsformulieren.

Ook hierbij dient, zolang het dienstboek nog niet officieel door de Kerk aanvaard is, vooral aandacht te worden geschonken aan O.v.b. 188. Men lette voorts ook op het verschil van binding aan het oordeel van de kerkeraad, dat in O.v.b. 188 ten aanzien van de eigen predikant èn ten aanzien van de ringpredikant van buiten de gemeente geformuleerd is.

Het Avondmaal bij ziekbedden (dus „buiten een kerkdienst”) wordt kerkelijk gewettigd door de slotbepaling van O. 10-5-4. Maar het huidige kerkrecht wil deze vorm van avondmaalsbediening toch alleen in bijzondere omstandigheden, en dan toch liefst in tegenwoordigheid van een stukje „gemeente” naast de vertegenwoordigers van de kerkeraad. Bovendien zal er naar gestreefd moeten worden, dat zulk een bijzondere avondmaalsviering toch altijd plaatsvindt „in aansluiting aan de regelmatige viering van het Avondmaal door de gemeente”.

Al deze restricties hebben uiteraard de bedoeling, niet-reformatorische drijfveren en „paapse stoutigheden” bij deze avondmaalsbediening aan zieken te weren.

Enkele classes wilden blijkens hun ingezonden consideraties dit lid 4 van artikel 5 van ordinantie 10 geschrapt hebben uit vrees voor bijgelovige misbruiken bij deze vorm van avondmaalsviering. De commissie van rapport over de consideratiën merkte daartegen met reden op: „Het misbruik heffe het gebruik niet op .... De bediening van het Avondmaal aan zieken is een reformatorische traditie” (Rapporten, blz. 125).