Hoofdstuk V

Het Avondmaal

 

Het Avondmaal betekent gemeenschap onderling en gemeenschap met Christus. Daarom toornde Paulus over de Korinthiërs, die juist bij het Avondmaal zo weinig ernst met de broederlijke liefde maakten, en legde de schrijver der Handelingen er nadruk op, door welk een eensgezindheid de viering van het Avondmaal te Jeruzalem gekenmerkt werd. Immers is het Avondmaal herdenking van Christus’ lijden en sterven, beleving van de eenheid met de Verhoogde, en verwachting van zijn wederkomst 1).

Nu zijn er van oude tijden af in allerlei godsdiensten kultusmaaltijden geweest. Romeinse historici beschrijven ons Lectisterniën op het Kapitool, en in Klein Azië horen wij van offermaaltijden, waarbij de goden zelf aanzaten, op rustbedden gevlijd in


1) Hand. 2: 46. 1 Kor. 11: 18. Verder 1 Kor. 11: 25 v. 10: 16 v. 11: 26.

|41|

de schaduw van een baldakijn. Op een Egyptische papyrus lezen we: „Antonius Ptolemaei nodigt u uit, met hem het Avondmaal te gebruiken aan de dis van de Heer Sarapis in het Sarapeion van Claudius op de 16e dezer om 3 uur”; Sarapis is een God. Het gaat dan ook om gemeenschapsoefening met de godheid; overduidelijk komt dat uit in de feestmalen waar Bacchus, de Thracische mysterie-godheid, als gastheer optreedt: Terwijl de Bacchanten de geofferde stier verorberen en de klimopranken verslinden waarin Bacchus woont, vaart de god lichamelijk tot de zijnen in, hen opzwepend tot heilige waanzin. Dit noemt Paulus „de tafel der duivelen” 2).

Ook het Jodendom heeft godsdienstige maaltijden gekend. Niet slechts, dat elke gewone maaltijd met dankzegging en lofprijs begon en eindigde; daar waren bijvoorbeeld ter voorbereiding van de Sabbat de Kiddoesj-maaltijden, waarbij men verwanten en vrienden uitnodigde tot een intiem feestmaal en men zich gaarne bezighield met allerlei onderwerpen van godsdienstige aard 3).

En dan was daar natuurlijk het jaarlijks terugkerend Paasmaal, waarvan wij ons een vrij duidelijke voorstelling kunnen vormen. Nadat men het paaslam gekocht, de feestzaal in orde gemaakt en al het gezuurde uit huis weggedaan had, en het lam in de tempel naar vereist ceremonieel had laten slachten, kwam men ter bestemder tijd samen. Dan nam de huisvader, of degene die was aangezocht om voor te gaan, de beker op en sprak hij de dankzegging uit: „Geloofd zijt Gij, Here onze God, Koning der wereld, die de vrucht van de wijnstok hebt geschapen!”, waarop de aanwezigen met „Amen!” antwoordden. Het eerste gedeelte van de maaltijd, dat nu volgde, bestond uit rauwkost, ingedoopt in bouillon of iets anders. Na deze voorgerechten nam de huisvader of voorganger de tweede beker en stelde de oudste zoon des huizes naar vaste gewoonte de vraag, wat de bedoeling van deze feestelijkheid was. Dan deed de vader het verhaal van de uittocht uit Egypte, en aan het eind van deze Paasvertelling hief men het eerste gedeelte van het Hallel aan, Psalm 113 en 114.

Nadat men zich de handen even verfrist had, begon de eigenlijke maaltijd, het Paaslam en de ongezuurde broden. De broden werden in stukken gebroken en in een schotel moes gedoopt, terwijl men sprak: „Geloofd zijt Gij, Here onze God, Koning der wereld,


2) De berichten over de heidense offermaaltijden en vooral over de feestmalen der mysteriën zijn schaars. Het voornaamste vindt men bij Lietzmann in Komm. 1 Kor. bl. 49.
3) Oesterley a.w. bl. 156 enz. Vgl. echter ook J. Jeremias in Theol. Lit.-ztg 1939, 6 kol. 211-3.

|42|

die ons door uw geboden geheiligd hebt en ons hebt geboden ongezuurd brood en bittere kruiden te eten!” En bij het vlees van het Paaslam: „Geloofd zijt Gij, Here onze God, Koning der wereld, die ons door uw geboden geheiligd hebt en ons hebt bevolen het pascha te eten!” Intussen genoot men de tweede beker, die waarschijnlijk van tijd tot tijd werd bijgevuld.

Na het beëindigen van de maaltijd bleef men nog enige tijd aan tafel. Het ceremonieel verlangde, dat dan de derde beker werd ingeschonken. Deze derde beker heeft bizondere betekenis; hij is de „drinkbeker der dankzeggen”; naar een Joodse zegswijze is hij meer dan veertig goudstukken waard. Dit kwam onder meer hierin uit, dat bij deze gelegenheid één enkele beker rondging, waaruit allen dronken. De naam is wel ontleend aan de bijzondere dankzeggingen, die bij het drinken van deze derde beker plachten uitgesproken te worden. Eindelijk volgde dan nog het tweede deel van het Hallel, Psalm 115 tot 118, en met een vierde beker werd het samenzijn besloten 4).

De kwestie is oud en veelbesproken, of Jezus het Avondmaal bij de Paasmaaltijd of bij gelegenheid van een andere maaltijd, bijvoorbeeld het eerder genoemde Kiddoesj-maal, heeft ingesteld. De beantwoording van deze vraag hangt hiermee samen dat de eerste drie evangeliën de indruk geven dat de Heiland op 15 Nisan is gestorven, terwijl Johannes schijnt te zeggen dat het op 14 Nisan was; en het Paasmaal werd juist in de avond van 14 op 15 Nisan gevierd. Het zou te ver voeren, de verschillende gronden hier te bespreken; men neigt er steeds meer toe, de 14de Nisan als Goede Vrijdag aan te nemen, zodat het Avondmaal niet tijdens het gewone Paasmaal is ingesteld 5).

Waarop het echter aankomt, is, dat Jezus het Avondmaal metterdaad heeft ingesteld en gewild heeft, dat men het bleef vieren. Alles wat aan deze maaltijd is geschied, wijst in deze richting. Toen Jezus zeide, dat Hij zelf die wijn niet meer drinken zou, lag daarin opgesloten, dat de jongeren dat wel moesten doen, en het, bij dit Avondmaal, ook zouden blijven doen. Wanneer de Heiland verder van een „testament” spreekt, is duidelijk, dat zijn dood eerst nog tussenbeide moet komen. Zo is aan de echtheid van de


4) Voor het Joodse Paasfeest vgl. Billerbeck Komm. IV 1 bl. 41 enz. Dalman a.w. bl. 98 enz.
5) E. Lohmeyer geeft in Theol. Rundschau N.F. IX (1937) een breedvoerig overzicht van de algemene stand van zaken, bl. 168 enz. 195 enz. 273 enz. Vgl. verder A. Arnold, Ursprung des christl. Abendmahls = Freib. Theol. Studiën 45 (1937). K.G. Goetz, Zur Lösung der Abendmahlsfrage, in Theol. Studiën u. Krit. CVIII (1937/8) bl. 81 enz. J.H. Strawley, The early history of the Liturgy Cambr.2 1947, bl. XIII v. en elders.

|43|

gedachte „zo dikwijls als gij zult drinken”, niet te tornen; Jezus wil, dat men Hem gedenken zal bij brood en beker.

Reeds in de verschillende wijze, waarop de evangelisten de inzetting van het Avondmaal verhalen, ligt een bewijs, dat het van meet af aan een stuk van de apostolische prediking vormde; Paulus gaat er in zijn brief aan Korinthe alleen hierom nog op in, omdat daar ter plaatse misbruiken ingeslopen zijn. Duidelijk is, dat het Avondmaal reeds spoedig een vrij centrale plaats in de eredienst heeft ingenomen 6).

Nu is vooreerst de vraag, waar het Nieuwe Testament over het Avondmaal spreekt. Wij lezen enkele malen de uitdrukkingen: „des Heren Avondmaaltijd”, en „brood breken” 7).

De benaming „des Heren Avondmaaltijd” gebruikt Paulus in het volgende verband. Te Korinthe is men gewoon een gemeenschappelijk maal te houden, dat als „des Heren Avondmaal” wordt aangeduid, maar, gezien de wijze, waarop men het houdt, deze naam allesbehalve verdient. Men komt, en doet zichzelf te goed doch laat een ander honger lijden. Men denkt niet aan elkander, men denkt nog minder aan de Here Christus, men denkt alleen aan zichzelf.

Nu is duidelijk, dat deze maaltijd met het sakrament van het


6) Hier volgen overeenkomstig de meest betrouwbare lezing de instellingswoorden naar de vier verschillende berichten, die tot ons gekomen zijn.

Matth.

Mark.

Luk.

1 Kor.

Neemt, eet, dat is mijn lichaam

Neemt . . . dat is mijn lichaam

. . . . dat is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt.

. . . . dat is mijn lichaam dat voor u . . (is)

. . .

. . .

Doet (of: gij doet) dat tot mijn gedachtenis.

. . .

Drinkt allen daaruit.

(En zij dronken allen daaruit)

. . .

. . .

Want dit (of: deze) . . . is mijn bloed des verbonds

. . . dit (of: deze) . . . is mijn bloed des verbonds

. . . deze beker (is) het nieuwe verbond in mijn bloed

. . . deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed

dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. En

dat uitgegoten wordt voor velen . . .
 

dat voor u vergoten wordt . . .
 

. . .

Ik zeg u

Voorwaar zeg Ik u

. . .

. . .

. . .

. . .

. . .

Doet (of: gij doet) dit, zo dikwijls . . .

7) Zie voor deze kwestie het reeds vermelde artikel van Lohmeyer. Harnack a.w. bl. 85 enz. De plaatsen zijn: Des Heren avondmaaltijd 1 Kor. 11: 20. Brood breken 1 Kor. 10: 16. 11: 24. Hand. 2: 42. 20: 7-11. Vgl. ook Luk. 5: 16. 24: 30, 35.

|44|

Avondmaal in verband staat. Dit blijkt uit de instellingswoorden, die de apostel even verder aanhaalt. Toch zijn de maaltijd en het Avondmaal niet identiek; een tafel, waaraan de een eet en drinkt en de ander niets ontvangt, kan als zodanig geen Avondmaal geweest zijn. Hier is sprake van een gewone gemeenschappelijke maaltijd, waarmee de Avondmaalsviering in verband staat. Het sakrament kan òf aan de maaltijd vooraf gaan, òf erop volgen. En de éne naam: „des Heren Avondmaaltijd” sluit zowel het sakrament in als de maaltijd — die wij wel met het woord agape mogen aanduiden.

Wanneer de apostel Paulus zich van de andere uitdrukking „brood breken” bedient, is duidelijk, dat hij in elk geval spreekt over iets, dat met het Avondmaal in nauw verband staat. „Brood breken” wordt in één adem met de „drinkbeker der dankzegging” genoemd, en komt ook voor bij Paulus’ weergave van de instelling van het Avondmaal. Lukas gebruikt de uitdrukking „brood breken” in zijn evangelie, bij het bericht van de instelling van het Avondmaal en bij de maaltijd te Emmaüs. Bij de wonderbare spijziging, waar Mattheus ook van „breken” spreekt, vermijdt Lukas het woord echter en spreekt bij van „stukbreken”. Blijkbaar kan, in Lukas’ spraakgebruik, een gewone maaltijd zo niet heten; „brood breken” blijft gereserveerd voor een heilige maaltijd. Zo ook in Handelingen; daar volhardt de gemeente in de leer, in de gebeden, en ook in de „breking des broods”. De leer en de gebeden moeten in dit verband liturgische elementen zijn; dan is dit ook met het „brood breken” het geval.

Nog duidelijker blijkt dit in Handelingen 20, waar Lukas ons uitdrukkelijk het „brood breken” tijdens een godsdienstoefening vermeldt. Op de eerste dag der week, de „dag des Heren”, preekt Paulus te Troas. Dit is, zegt Lukas, echter niet het enige doel, waartoe men is saamgekomen; het is ook om „brood te breken”. Vooreerst horen wij in het verhaal daarvan nog niets. Het begint met de preek. Wanneer de lang aanhoudt, vindt het ongeval met Eutychus plaats. Paulus breekt zijn rede af, spoedt zich naar de binnenplaats, keert naar de opperzaal terug, en nu „breekt hij brood” en eet. Dit betekent wel, dat men een volledige maaltijd houdt; dat wordt na een zo lange dienst, ook wel nodig. Maar, indien het hier alleen over een gewone maaltijd gaat, waarom wordt dan gezegd, dat Paulus „brood brak”, ja wordt dit „brood breken” reeds in het begin als doel der samenkomst beschreven? Wij hebben hier weer een samengaan van het sakrament met een maaltijd. En dat de maaltijd op het sakrament volgt en er niet aan voorafgaat, wordt dan wel nergens met zoveel woorden gezegd, maar is waarschijnlijk. Psychologisch bezien ligt het in

|45|

de aard der zaak; na de uitreiking van het sakrament kan men zich gemakkelijker tot ongedwongen onderling gesprek zetten, dan wanneer deze nog moet volgen. Ook heeft Jezus bij de instelling het brood voor het begin van het eigenlijke maal gegeven.

Deze maaltijd, die dus met het eigenlijke sakrament van het Avondmaal verbonden is geweest, heeft de gemeenschapsoefening ten doen gehad; samen eten brengt dichter bij elkander dan samen spreken. Maar bovendien waren deze maaltijden ook armverzorging, doordat ieder naar vermogen zijn gaven, waarschijnlijk goeddeels in natura, meebracht. Dat dit doel uit het oog verloren werd — en hoe gemakkelijk er ontevredenheid kon rijzen, toont het voorbeeld van Handelingen 6 — neemt de apostel de Korinthiërs ernstig kwalijk; met reden vraagt hij, wat er van een „Avondmaaltijd des Heren” bij hen nog terecht komt. Dit misbruik is ook de oorzaak geweest, dat de agape allengs van het Avondmaal werd losgemaakt en in later jaren geheel verdween 8).

Wij hebben hiermee in grote trekken getekend, hoe de Avondmaalsviering in de apostolische kerk verliep. Thans rest nog, een en ander nader uit te werken. Hoe heeft men over de voorbereiding gedacht?

Te Korinthe werd daarvan bitter weinig werk gemaakt. Daarom zegt Paulus nu, hoe men niet en hoe men wel Avondmaal moet vieren. Het moet niet „onwaardig” geschieden, d.w.z. niet anders dan in overeenstemming met de heilige betekenis van het Avondmaal. Wie alleen aan zichzelf denkt, doet dat niet. Laat de gemeente zich er toch ernstig rekenschap van geven, dat het bij het Avondmaal begonnen is om de gemeenschap met Christus en daarom met elkander. Weg met alle liefdeloosheid; had de Heiland niet gezegd dat een offer geen betekenis had, tenzij men eerst verzoend was met zijn broeder?

Zo moet de voorbereiding tot het Avondmaal in zelfbeproeving bestaan. Beproeving is, in het algemeen, dat het kwade wordt weggedaan en het goede gelouterd naar voren komt. Zo beproeft God de zijnen; zo moeten de gelovigen zichzelf beproeven, omdat er nog zoveel zondigs in hun levenswandel en in hun hart is. Zelfbeproeving is dus zelf-reiniging. En, vervolgt Paulus dan, wanneer deze zelfreiniging nagelaten wordt, zendt de Here zijn oordelen; oordelen die wel tijdelijk van aard zijn, maar ernstig genoeg om de gelovigen tot inkeer te brengen, opdat ze niet met de wereld omkomen 9).


8) Over de agape zie 2 Petrus 2: 13. Judas : 12. Verder Oesterley a.w. bl. 194 enz.
9) 1 Kor. 11: 20-32.

|46|

Met dit alles hangt de vraag samen, wie Avondmaal vieren mogen. Jezus heeft ongetwijfeld gewild dat de gehele gemeente van het Avondmaal gebruik zou maken. Nergens klaagt de apostel dan ook over wegblijvers; zijn bezwaar is niet, dat men geen Avondmaal viert, doch dat men het niet op de rechte wijze doet.

Natuurlijk houdt dit niet in, dat men in de apostolische tijd de z.g. open communie kende, waaraan iedereen zou kunnen deelnemen. Hoe zouden immers ongelovigen het lichaam des Heren kunnen onderscheiden en waardig Avondmaal vieren? En dit is toch juist de voorwaarde. Maar was er dan, omdat immers ook belangstellende ongelovigen in de samenkomst der gemeente tegenwoordig waren, een soort tafelwacht? 10).

De mogelijkheid bestaat, dat men ten behoeve van de viering van het sakrament bizondere godsdienstoefeningen hield, die een besloten karakter hadden. In later jaren is dit inderdaad gebeurd en bij gevolgtrekking zou men het ook voor de dagen der apostelen kunnen aannemen. Zekerheid daaromtrent bezitten wij echter niet. De gedachte van een tafelwacht is in elk geval niet onmogelijk.

Van een openbare geloofsbelijdenis, waardoor men toegang tot het Avondmaal verkreeg, lezen wij niets.

We zullen de gedachte van een kindercommunie niet geheel van ons kunnen afzetten. Aan de heidense offermaaltijden hebben evengoed kinderen als volwassenen deelgenomen; kerkvaders schrijven, dat kinderen op de arm van hun voedsters de godenbeelden reeds leerden kussen. Ook aan het Joodse Paasmaal hebben kinderen deelgenomen. Er pleit dus veel voor, dat men in de apostolische Kerk veel zeer jeugdige personen aan het Avondmaal heeft gezien.

Men overdrijve dit echter niet. De analogie met de heidense offermaaltijden gaat niet op, omdat de Kerk van een magische werking, gelijk men zich deze in het heidendom voorstelde, niets wilde weten. Als eis voor de rechte Avondmaalsviering wordt bewust geloof gesteld; men moet het lichaam des Heren kunnen onderscheiden om waardig Avondmaal te vieren. Aan deze vereiste hebben jonge kinderen niet kunnen voldoen. Bovendien zullen reeds om praktische redenen bij dit deel der godsdienstoefening, dat niet zelden ’s avonds laat plaats gevonden heeft, kleine kinderen afwezig zijn geweest 11).

Dan nog iets over de Avondmaalsviering zelf. Op de bedienaar wordt in het Nieuwe Testament niet meer nadruk gelegd dan bij de doop. De gedachte aan een priesterlijke handeling, die het


10) 1 Kor. 11: 20. 14: 26. Rietschel a.w. bl. 236.
11) 1 Kor. 11: 27 v.v. Bauer, Wortgottesdienst bl. 12.

|47|

sakrament tot sakrament maakt, ligt nog geheel en al buiten de gezichtskring van de apostolische Kerk. De gelovigen vieren onderling Avondmaal 12).

Aangaande de tijd waarop het Avondmaal gevierd werd, laat zich slechts vaststellen, dat het steeds des avonds zal zijn geweest. Jezus heeft het als Avondmaal ingesteld, en de naam Avond-maal zegt genoeg. Verder zal het bij voorkeur op de dag des Heren zijn gevierd.

Wel waren de liefdemaaltijden als armverzorging iedere dag op hun plaats; zij zijn in Jeruzalem inderdaad dagelijks gehouden. Maar de enige maal, waarop wij van een bepaalde Avondmaalsviering horen, valt op Zondag; ook bij de Emmaüsgangers heeft Jezus op Zondag „brood gebroken”. En Paulus wacht, nadat hij een week te Troas heeft vertoefd, op de Zondag om dan Avondmaal te vieren. Dat het sakrament op elke Zondag van het jaar gevierd werd, is waarschijnlijk; wij hebben daarvoor bewijzen uit latere tijd 13).

De liturgie van het Avondmaal is sober geweest. Aan de dankgebeden, die erbij uitgesproken werden, heeft men de naam „eucharistie” d.w.z. dankzegging ontleend. Deze dankzeggingen voor natuurlijke en geestelijke weldaden hebben zich, wat hun vorm betreft, ongetwijfeld nauw aangesloten bij het Oude Testament.

Naast deze gebeden stonden de instellingswoorden. Aan een vaste formule heeft men zich daarbij niet gebonden; daarom konden de evangelisten en Paulus ze in zo verschillende vorm overleveren. Deze overleveringen, hoezeer in onderdelen verschillend, stemmen echter daarin met elkaar overeen, dat de uitdrukkingen „Dit is mijn lichaam” en ,,Dit is mijn bloed” geregeld terugkeren: Hier lag de kern 14).

Merkwaardig is tenslotte nog, dat men het Avondmaal in sommige ascetische kringen zonder wijn gebruikt heeft. Dat de evangelisten deze Avondmaalsviering onder één gestalte gekend, maar uitdrukkelijk verworpen hebben, blijkt nog daaruit, dat zij met zoveel woorden zeggen: „Drinkt allen daaruit” en „Zij dronken allen”. De uitdrukking „brood breken” is niet aan een Avondmaal zonder wijn ontleend; wij zelf spreken nog altijd over onze „maaltijden”, ook al drinken wij daarbij 15).


12) Hand. 2: 42, 46. 20: 11.
13) Hand. 6: 1. Luk. 24: 13 enz. Hand. 20: 11.
14) Grosheide in Komm. bij Matth. 26: 26 en 1 Kor. 11.
15) Vgl. Lohmeyer t.a.p. Wendt in Komm. op Hand. 2: 42. Tenslotte is de vraag nog gesteld, of de „heilige kus”, waarvan Rom. 16: 16, 1 Kor. ➝

|48|

16: 20, 2 Kor. 13: 12, 1 Thess. 5: 26 en 1 Petr. 5: 14 spreken, bij het Avondmaal behoort; zie daarover K.M. Hoffmann, Philema Hagion = Beitr. z. Förd. christl. Theol. II 38, 1930 en de bespreking daarvan door R. Hoffmann in Theol. Lit.-ztg. 1931, kol. 412.