Hoofdstuk III

De bediening des Woords

 

In dezelfde tijd, waarin de apostel Paulus zijn zendingsreizen maakt en daarbij Athene aandoet om op de Areopagus zijn beroemde rede over de onbekende God te houden, bereist ook de heidense wijsgeer Apollonius van Tyana de wereld om zijn opvatting over de ware kennis Gods te verkondigen, en ook hij bezoekt Athene en houdt er zijn diskussies over de zelfgenoegzaamheid Gods, de dwaasheid der godenbeelden en de overbodigheid van offers en wijdingen. Beiden, de apostel en de wijsgeer, treden op tegen de heidense eredienst: Paulus ergert zich over de afgoderij der stad, Apollonius raakt in konflikt met de hogepriester van de Eleusinische mysteriën 1).

De overeenkomst strekt zich echter nog verder uit en betreft ook de vorm waarin deze beide predikers hun boodschap verkondigen; het is dezelfde wijze, waarop Apollonius, de vriend der hoogste godheid, en Paulus de dienstknecht van Jezus Christus, hun evangelie brengen: de vorm der diatribe, de prediking in de pakkende taal van het dagelijks leven.

Nadat Sokrates met ieder welwillend voorbijganger zijn filosofische gesprekken had aangeknoopt, had de wijsbegeerte begrepen dat zij de wereld er geen dienst mee bewees, in duistere orakeltaal te spreken. De filosofie werd in populaire vorm, als levenswijsheid aan de man gebracht; het ging de mensen immers persoonlijk aan.

Zo nu heeft ook de bekende Diogenes zijn gesprekken gehouden,


1) E. Norden, Agnostos Theos, P.ln 1913, bl. 35 enz., 337 enz.

|25|

berekend op het ogenblik; maar op dat ogenblik sloegen ze dan ook in, en men hield er wat van vast. Toen kwam Bio, de eigenlijke schepper der diatribe. Hij preekte wel, maar levendig. Hij sprak in korte zinnen die gemakkelijk te overzien waren. Hij legde zijn toehoorders vragen en tegenwerpingen in de mond. Gebruikte beelden die insloegen en anekdoten die men onthield. Citeerde versregels van bekende dichters; slagwoorden, die zich in het geheugen vastzetten; spreuken, ontleend aan oude wijsheidsliteratuur.

En het was in navolging van Bio dat voortaan aan de mensen van de Hellenistische wereld, levensmoe als ze vaak geworden waren, de moraal werd gepredikt, goede moraal en zedelijk houvast. En deze moraal stond waarlijk niet los van de religie. Men sprak over Gods goedheid, wijsheid en mildheid. Juist daarom, zo ging de prediking dan voort, was een mens verantwoordelijk voor zijn doen en laten. Men moest in de navolging Gods de waarde van de menselijke natuur vinden. Wat immers kan ons werkelijke schade berokkenen, wanneer wij Gods vrienden zijn? Ziehier de grondtoon van de diatribe: naar inhoud was zij zielzorg, en naar de vorm een pakkend betoog 2).

Wanneer wij in deze zelfde tijd de apostel Paulus zien optreden, herinnert hij toch — althans wat de wijze van zijn prediking betreft — zeer sterk aan de bovengenoemde wijsgeren. Helaas bezitten we van zijn prediking tot de heidenwereld slechts onafgewerkte voorbeelden. In Lystre kwam Paulus waarschijnlijk, te Athene zéker niet tot het einde van zijn betoog. Niettemin geven beide redevoeringen ons een indruk van zijn zendingsprediking 3).

Wij zien vooreerst hoe Paulus zowel te Athene als de Lystre zeer aktueel begint. Hij spreekt niet over de hoofden van zijn gehoor heen, maar grijpt zijn hoorders in hun bijgeloof aan. Wij kunnen en mogen slechts de enig-ware God vereren, die schepper is van hemel en aarde en alle ding onderhoudt. Hij is de goedertieren God; mildheid is zijn openbaring. Hij verkwikt en verblijdt ons. De bekende dichter Aratus heeft dat reeds gezegd: Wij zijn van zijn geslacht; God is vader en weldoener der mensen.

Dan komt de apostel tot de moraal. Hij aarzelt niet, van zonden te spreken. God liet die zonden tot dusver toe; men wist ook niet, waarom het ging. Nù echter kan men horen en begrijpen waarom het gaat: men bekere zich van zijn boze werken, want straks


2) P. Wendland, Die hellenistisch-römische Kultur, Tüb. 2/3 1912, bl. 75 enz. U. v. Wilamowitz, Antigonos von Karystos, Bln 1881.
3) Hand. 14: 15-19. 17: 22-32, vgl. J.H. Bavinck, Christusprediking in de volkerenwereld, Kampen 1929, bl. 6 enz.

|26|

komt het oordeel. En in dit verband spreekt Paulus dan over Jezus.

Op deze wijze heeft de apostel niet slechts te Athene en te Lystre gepredikt, doch allerwege; dat bewijst de overeenkomst tussen beide redevoeringen. In zijn zendingsprediking beroept hij zich op de algemene openbaring en de gemene gratie. Maar dan volgt steeds de oproep tot bekering. Dit is de zakelijke inhoud. Wat echter de vorm van Paulus’ prediking betreft, valt ongetwijfeld een sterke verwantschap in uitwerking en stijl met de bovengenoemde diatribe op te merken. Het is waar, de weergave in de Handelingen is slechts summier, indien de apostel niet meer had gezegd dan wat van zijn rede telkens bewaard gebleven is, had deze op zijn hoogst vijf minuten geduurd. In werkelijkheid heeft hij veel langer gesproken, en daarbij de hulpmiddelen van de oratorie zijner dagen, de diatribe gebruikt 4).

Dit bewijzen Paulus’ brieven. Hoe bezigt de apostel daar allerlei beelden, ontleend aan natuur en kultuur; slagwoorden als „Alle dingen zijn mij geoorloofd”; versregels, van heidense dichters overgenomen; menigvuldige tegenwerpingen die de toehoorders in de mond gelegd worden; rhetorische vragen; losse zinsbouw, die zich beter laat horen dan lezen; en eindelijk de sterk-ethische inslag zijner gehele prediking. Trouwens, wanneer Lukas telkens zegt dat Paulus „besprekingen hield”, dan bedient hij zich in het oorspronkelijk van dezelfde term, die ook van de heidense predikers met hun diatribe werd gebruikt 5).

Doch, hoezeer de Grieks-Romeinse diatribe haar stempel ook gedrukt heeft op de oud-christelijke prediking, meer nog stond deze onder invloed van de Joodse synagoge. Tussen de godsdienstoefening der synagoge en der Kerk loopt menigmaal, zoals we straks nog nader zullen zien, een bijna rechte lijn; we bemerken deze lijn ook bij de bediening des Woords. Thans daarom een kort overzicht van de prediking in het Jodendom.

In de tempel heeft de prediking geen rol van betekenis gespeeld. Daar werd geofferd. Dienst des Woords was er in de synagoge; daarom kon de synagoge terecht „leerhuis” worden genoemd 6).

Dit komt reeds in de bouwtrant der synagoge uit. Zij is een gehoorzaal, gericht op de plaats (meestal de nis), waar de heilige boeken worden bewaard, en het platvorm, vanwaar de Schriften


4) Norden a.w., bl. 3 enz. 13 enz. A. Sahy, Les discours de Paul dans le livre des Actes, Montauban 1899.
5) Hand. 17: 2, 17. 18: 4, 19. 19: 8 v. 20: 7, 9. 24: 25.
6) Josephus contra Apion. II 17. antt. XVI 43. Philo vita Mosis III 27. Vgl. ook Matth. 4: 23 enz.

|27|

worden voorgelezen en verklaard. Dit laatste kan in beginsel door ieder gemeentelid geschieden. De oudsten bezitten een voornamelijk administratieve functie; de voorzitter der synagoge houdt toezicht en nodigt lezers en sprekers uit 7).

Denken wij ons het verloop van de godsdienstoefening in de synagoge van Nazareth, waarbij Jezus is opgetreden, in 8).

Men vangt aan met het reciteren van het Sjema, Israëls geloofsbelijdenis: „Hoor Israël, de Here onze God is een enig God!” Dan volgt het gebed en de priesterlijke zegen, en daarna vangt de eigenlijke dienst des Woords aan. De wetsrol wordt tevoorschijn gehaald en op de lessenaar neergelegd; één (bij langere gedeelten zijn er meer voorlezers) gemeentelid beklimt het spreekgestoelte en begint te lezen, naar alle waarschijnlijkheid bij dat Schriftgedeelte, waar men de vorige maal is gebleven. Naast de voorlezer staat de tolk, die het gelezen van vers tot vers in het Aramees overbrengt, wat noodzakelijk is omdat het Hebreeuws reeds in die dagen geen levende taal meer is.

Wanneer dan het voorgeschreven gedeelte uit de boeken van Mozes beëindigd is en met een zegenspreuk is afgesloten, begint de lezing van het andere stuk van het Oude Testament, de „profeten”, waartoe ook worden gerekend de dichterlijke en historische boeken. Nu zien wij Jezus van zijn plaats oprijzen en naar de lessenaar schrijden; de bediende geeft Hem de rol Jesaja en Hij „vindt” daar hoofdstuk 61. Terwijl Hij leest, vertaalt de tolk, doch minder woordelijk dan bij een gedeelte uit de wet, er worden nu ook meer verzen achter elkander gelezen en dan pas overgezet. Besloten wordt met de lofprijzing: „Gelooft zijt Gij, Here onze God, Koning der wereld, Rots der eeuwen, Rechtvaardige in alle geslachten, trouwe God, die spreekt en doet, die zegt en het houdt; want al uw woorden zijn waarheid en gerechtigheid!”

Dan komt de prediking. Als voorlezer staat men, als prediker houdt men zittend een eenvoudige toespraak, die het gelezene nader uitwerkt, met beelden verduidelijkt en inscherpt. De aangename vorm speelt hierbij natuurlijk een grote rol en we lezen dan ook dat men Jezus bewondert. Toch is bij Jezus de vorm de hoofdzaak niet; bij Hem is het de inhoud: Hij „leert” 9).


7) Zie Hoofdstuk I aant. 13.
8) Luk. 4: 16-21.
9) Billerbeck in zijn Komm. IV 1 bl. 1553 enz. geeft over de Schriftlezing en prediking in de synagoge uitvoerige inlichtingen. Vgl. verder Schürer a.w. bl. 531 enz. Dalman a.w. bl. 35 enz. Elbogen a.w. bl. 155 enz. W.O.E. Oesterley, Jewish background of the christian Liturgy, Oxf. 1925, bl. 38 v.v., 41 v.

|28|

Deze aansluiting van de preek aan de Schrift is kenmerkend voor de synagogale prediking; het gaat om verklaring en toepassing. Wel moeten wij ons niet voorstellen dat men zich even nauwkeurig, als dit later wordt verlangd, aan een bepaalde, wel omschreven en vaak korte tekst bindt; ook Jezus heeft zich niet slaafs aan een bepaalde tekst gehouden; maar wat anders is zijn prediking geweest dan de meest heerlijke prediking des Woords!

En zo heeft Jezus niet alleen in Nazareth gepredikt. Het is zeer wel mogelijk, dat Johannes 6 eveneens een synagoge-preek is geweest; daar was de tekst Psalm 78: „Hij gaf hun brood uit de hemel te eten”. En ook hier treft ons weer het sterk toepasselijk element: Heden is dit vervuld! Ik ben het, waarvan Jesaja 61 en Psalm 78 spreken! En dat is voor u, hoorders van het allergrootste belang; gij in Nazareth, past op voor eigenwaan! gij in Kapernaum: Neemt dat hemels brood! Tenslotte lette men er nog op, hoe de Here in Johannes 6 de tekst, Psalm 78, met andere schriftplaatsen verbindt; Jezus spreekt niet over een geïsoleerde tekst maar over de Schrift in haar geheel 10).

Jezus heeft in de synagoge gepredikt; zo doen later ook de apostelen. Levendig wordt het verloop van de godsdienstoefening in Antiochië Pisidiae getekend, waarbij de apostel Paulus optreedt. Bij de aanvang van de dienst hebben Paulus en Barnabas zich eenvoudig temidden der anderen neergezet. De dienst verloopt volgens de gewone orde; eerst wordt de wet gelezen, daarna de profeten. Dan nodigen de oversten der synagoge de gasten uit om voor te gaan. Paulus heeft daarop gewacht en begint met zijn prediking, die hij, in afwijking van de gewoonte in Palestina, staande houdt; hij begint met het karakteristieke handgebaar, waarmee de apostel steeds aanvangt. Bij welk voorgelezen Schriftgedeelte Paulus zich aansluit, is niet geheel duidelijk; misschien is het een episode uit het leven van David, wellicht ook een plaats uit Habakuk, waarmee hij eindigt. In elk geval is er ook bij hem een nauwe aansluiting bij de Schrift in haar geheel; vooraf gaat een schets van de heilsgeschiedenis tot op Johannes de Doper, dan komt de eigenlijke verkondiging van Jezus, met bewijsplaatsen voor zijn dood en opstanding uit het Oude Testament. En aan het slot weer de toepassing. Bij geloof wordt vergeving van zonden verkondigd, maar over alle ongelovigen komt de vloek. De sleutelbediening komt krachtig uit 11).


10) Vgl. nog de andere redevoeringen van Jezus in Joh. 5: 38-47. 8: 43-47. Matth. 5-7.
11) Hand. 13: 16-41.

|29|

Nu behoort dit alles nog niettot de eigenlijke bediening des Woords in het midden der gemeente; het waren alle min of meer zendings- en evangelisatietoespraken. Daar ons echter in het gehele Nieuwe Testament geen enkele eigenlijke preek beschreven is, zijn we wel op de vorige aangewezen.

Vooreerst mag aangenomen worden, dat de eigenlijke bediening des Woords zich evenals in de synagoge niet alleen aan de Schrift heeft aangesloten, maar ook door de Schriftlezing is voorafgegaan. Van dit lezen uit de Schrift is reeds spoedig uitdrukkelijk sprake 12).

Deze Schrift is aanvankelijk het Oude Testament. Terwijl echter de synagoge op de wet alle nadruk heeft gelegd, staat in de kerk de profetie voorop. In het Nieuwe Testament wordt veel meer uit de profeten geciteerd dan uit de boeken van Mozes.

De Schriftlezing vindt plaats in vrij grote gedeelten. Een eigen Bijbel te bezitten gaat in deze tijd, waarin boeken nog niet gedrukt maar geschreven worden, de financiële krachten van deze kleine burgers, handwerkslieden en slaven ver te boven. Niettemin blijkt dat de gemeente het Oude Testament kent; zonder kennis van het Oude Testament zijn Paulus’ brieven met hun vele aanhalingen eenvoudig onbegrijpelijk geweest. Deze kennis nu is uitsluitend uit geregelde voorlezing in de godsdienstoefening te verklaren, en dat in behoorlijk lange gedeelten: van enkele verzen heeft men Jesaja niet leren kennen. De Schriftlezing zal soms zelfs langer dan de prediking geduurd hebben 13).

Werd behalve uit het Oude Testament ook uit het Nieuwe gelezen? Wij weten niet, wanneer de evangeliën zijn ontstaan, maar indien (wat mogelijk is) Lukas hierom het boek Handelingen zo eigenaardig afbreekt, omdat hij het misschien geschreven heeft tijdens de gevangenschap van Paulus, waarmee het eindigt, kan Lucas’ evangelie reeds in de vijftiger jaren zijn ontstaan, en zou de oorsprong ook van de andere evangeliën aanmerkelijk vroeger gesteld moeten worden dan men gewoonlijk doet. Daarmee is natuurlijk nog geen antwoord gegeven op de vraag, wanneer de Kerk begonnen is, de evangeliën als een even Heilige Schrift als het Oude Testament te beschouwen; en dat is voorlopig nog wel niet het geval. Waar de Kerk het evangelie van meetaf gekend heeft,


12) Bauer, a.w. bl. 40 enz. Nielen, Gebet bl. 178 enz. P. Glaue, Die Vorlesung heiliger Schriften im Gottesdienste I Bln 1907. Van „lezen” is in het Nieuwe Testament sprake in 2 Kor. 3: 14. 1 Thess. 5: 27. Kol. 4: 15 v. 1 Tim. 4: 13. Openb. 1: 3, vgl. 2 Tim. 3: 15 v.v.
13) Rietschel, a.w. bl. 224. Oesterley a.w. bl. 111 enz. L. Brun, Segen und Fluch im Urchristentum (Skrifter Norske videnskaps-akademi 2 Hist. filos. Kl. 1932 no. 1), Oslo 1932, bl. 58 enz.

|30|

zal het aan de prediking te danken zijn; pas later zal de levende prediking in de gefixeerde lezing overgaan en maakt het woord plaats voor het boek.

Iets anders staat het met de apostolische brieven. Deze werden voorgelezen terstond na de ontvangst en later nog evengoed. Ongeveer 40 jaar na hun ontstaan schrijft Clemens van Rome naar Korinthe: „Gij hebt de brieven van Paulus voor u.” Ook zijn de afzonderlijke Kerken spoedig begonnen, haar brieven te copiëren en te ruilen; althans voorzover ze niet al te pijnlijke dingen bevatten. Wij weten dat Paulus zeker nog één brief aan de gemeente van Korinthe geschreven heeft, die niet bewaard gebleven is; dit kan hiermee saamhangen dat er een en ander in stond, dat men liever niet ter kennis van andere Kerken bracht. Zo kan het ook met de verloren brief aan Laodicea zijn geweest 14).

Op deze wijze nu ontstond reeds spoedig een verzameling van apostolische brieven, de z.g. „apostolus”. Doch thans nader over de bediening des Woords.

Zij sloot zich nauw aan bij de Schrift. Deze aansluiting was het wezen van de preek. De voorbeelden van Jezus in de synagoge te Nazareth en van Paulus te Antiochië bewijzen dat; ook in de gewone godsdienstoefeningen was dat zo.

Nu zagen wij daareven reeds, hoe Jezus’ prediking in de synagoge minder van een bepaalde „tekst” uitging, dan wel Schrift met Schrift vergeleek. Het zal ongetwijfeld ook bij de prediking in de oude Kerk zo geweest zijn. Daarvoor kan men, behalve op het voorbeeld van de synagoge, ook op andere omstandigheden wijzen. Nauwkeurige uitlegging van een omschreven Schriftgedeelte vraagt veel tijd van voorbereiding en scholing, die de meeste predikers zullen hebben gemist. Ook heeft de „vrijheid des Geestes” in die dagen veel meer speelruimte gehad dan later. Tenslotte is de brief aan de Hebreeën vermoedelijk een soort neergeschreven preek geweest, en men ziet hier hoe weinig „exegese” (in de thans gebruikelijke zin des woords) geboden wordt.

Verder heeft de prediking steeds een aktueel karakter gedragen. Dit bewijzen alle redevoeringen, die ons van de apostelen bewaard gebleven zijn. Niet, alsof de prediker zich daarom in oppervlakkigheden te buiten zou moeten gaan; zie slechts, hoe de apostel Paulus de kunst verstaat, schijnbaar vrij onbelangrijke dingen toch principiëel te behandelen; hoe komt hij b.v. in zijn brieven aan Korinthe, waar zoveel afzonderlijke kwesties zijn gerezen, telkens van het toevallige tot de eigenlijke kern van de zaak.


14) Kol. 4: 16.

|31|

Ook de toepassing ontbreekt niet; men denke aan de genoemde redevoeringen en aan de brieven. Nergens is daar de toepassing in het gedrang geraakt; altijd — hetzij terloops, als in Hebreeën, hetzij meer in een tweede deel, als in de brieven van Paulus — loopt de dogmatiek uit in de ethiek. Wij kunnen ons in de apostolische kerk geen preek zonder toepassing denken.

Ongetwijfeld is deze toepassing in de samenkomst der gelovigen anders geweest dan in de redevoeringen, die Petrus tot de Joden en Paulus tot de heidenen gehouden heeft. Hier moest gewoonlijk de eerste oproep tot geloof en bekering worden gedaan. En nu moge de nodiging tot geloof vooral in die tijd, toen dikwijls heidenen de godsdienstoefeningen bijwoonden nimmer achterwege zijn gebleven, toch richt zich de prediking uitdrukkelijk tot hen, die het heil reeds deelachtig zijn. Men denke slechts aan de wijze, waarop de apostelen de gemeente in het begin van hun brieven aanspreken! De drieërlei toepassing, waarmee preken uit een vorige eeuw gaarne eindigen, is in de apostolische tijd ondenkbaar.

De inhoud der prediking was naar Paulus’ eigen woord: Christus en die gekruist; zijn lijden, sterven en opstanding. Van deze dingen waren de apostelen getuigen, zij hebben de lijdende en verheerlijkte Christus met eigen ogen gezien. Daarom kon Paulus naar aanleiding van de kwestie van de opstanding der doden de Korinthiërs erop wijzen dat hij hun „overgegeven” d.w.z. gepredikt had: „dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften, en dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derde dage, naar de Schriften, en dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven ...” Bij deze woorden valt nog op, welk een grote betekenis het Schriftbewijs bij de prediking van de heilsfeiten heeft gehad. Deze indruk wordt versterkt door de redevoeringen uit het boek der Handelingen 15).

Is deze stof nog in een min of meer vaststaande homiletische vorm geboden? Naar alle waarschijnlijkheid wel. Het kan niet toevallig zijn, dat de redevoeringen uit Handelingen, hetzij ze door Petrus, hetzij ze door Paulus zijn gehouden, alle naar een bepaald schema zijn opgebouwd. Dit schema verloopt als volgt: Na een plechtige aanspraak gaat men uit van iets, dat bij allen als bekend wordt verondersteld — de inleiding. Daarop volgt de hoofdzaak, het getuigenis aangaande Christus’ lijden, sterven en opstanding, met bewijs van de schriftuurlijkheid daarvan. Het slot, de toepassing, bestaat in een opwekking tot geloof en bekering


15) 1 Kor. 15: 1 enz. Men denke verder aan de rede van Paulus te Antiochië Pisidiae en de bouw van het evangelie naar Markus.

|32|

en de belofte van de schuldvergiffenis. Deze orde is zo konstant, dat zij waarschijnlijk ook in de gewone gemeente-prediking zal gevolgd zijn; natuurlijk zal men over de betekenis van Christus’ sterven en opstanding breder hebben uitgeweid, en zal de toepassing zich meer gericht hebben op verdieping en standvastigheid in het geloof en op de voortgaande bekering. Doch desondanks is de overeenkomst tussen deze redevoeringen zó merkwaardig, dat men zal moeten denken aan een vast schema, dat Lukas ook uit de dienst des Woords zelf kende 16).

In Handelingen 20 wordt ons een kerkdienst te Troas beschreven. Het is de eerste dag der week; men is saamgekomen op de bovenverdieping van een partikuliere woning. Reeds is de avond gevallen, de lampen branden. Paulus gaat in de bediening des Woords voor. Lang duurt zijn preek, tot na middernacht. Eutychus, die op de vensterbank van een open raam heeft plaatsgenomen (men zit blijkbaar dicht op elkaar), wordt door de walm der olielampen, die het raam uittrekt, bedwelmd en stort omlaag. Het wonder gebeurt, dat Paulus hem opnieuw tot leven brengt, en nadat gezamenlijk Avondmaal gehouden is, wordt de preek tot aan de morgen voortgezet. Deze dienst heeft dan ook vanwege Paulus’ afscheid een bizonder karakter; niet altijd heeft een kerkdienst te Troas zolang geduurd of heeft Paulus zelf zolang gepreekt.

Doch, ook al kunnen, mee in verband met de uitvoerige Schriftlezing, de kerkdiensten langer geduurd hebben dan heden ten dage, zeker zijn zij levendiger geweest; het was diatribe, waarbij Paulus „in gesprek is”, „converseert”. Zijn gedachten zijn niet in starre vorm gedrongen, hij spreekt levendig en konkreet, hij blijft in kontakt met de gemeente; het is heel goed denkbaar, dat er vragen en tegenwerpingen door de hoorders gedaan zijn — bij de lange duur van de dienst is dit zelfs waarschijnlijk 17).

Maar bovenal is het geheim van de eerste christelijke prediking geweest, dat de gemeente gevoeld heeft dat het begonnen was om haar opbouw: men heeft er iets aan gehad 18).


16) Sahy a.w. bl. 51 v.v. H.N. Ridderbos in Geref. Theol. Tijdschr. XXXV (1934), bl. 49 enz. 225 enz.
17) Bauer a.w. bl. 61 v.v. In dit verband komt voor het eerst het woord „homilie” voor als naam voor de prediking. Wendt verklaart het als „vertrouwelijk onderhoud”, Zahn als „prediking temidden der gemeente, zonder dat gesprekken tussen prediker en toehoorders uitgesloten geacht moeten worden.”
18) F. Rendtorff, Geschichte des christlichen Gottesdienstes, in Studien z. prakt. Theol. VII 1, bl. 6 v.v.