Koersbepaling inzake de effectuering van de artikelen 65 en
67 KO
(agenda 3.13)
13.25-04;25-05;14-06;6.26-09-02
Commissie: moderamen
Materiaal:
1. aanvullend rapport van deputaten voor kerkrecht en kerkorde
met betrekking tot art. 65 en 67 KO, geschreven ter beantwoording
van de vraag van de Generale Synode Leusden 1999 “zijn nadere
regelingen in het kader van artikel 65 en 67 KO gewenst en, zo
ja, hoe?” (Acta, art. 43, besluit 1.d.8), en het besluit van de
Generale Synode Leusden dat “de verzoeken om minder stringente
regels voor het gebruik van gezangen in onze erediensten, moeten
worden overwogen door het deputaatschap kerkrecht en kerkorde, in
aansluiting bij de al gegeven opdracht met betrekking tot artikel
67 KO” (Acta art. 62, besluit 3.1).
2. bij de generale synode ingekomen brieven voorzover die
betrekking hebben op deze materie;
3. brief van zr. L. Bosma-Louwerse te Soest d.d. 8 maart 2002
waarin zij het voorstel van deputaten Eredienst om zich te
verdiepen in de onderlinge verschillen tussen kerken in ons
kerkverband ondersteunt;
4. brief van de Gereformeerde Kerk te Mussel d.d. 12 maart 2002,
waarin gevraagd wordt om duidelijke regels die niet te veel
vrijheid geven.
Besluit:
de koersbepaling met betrekking tot de effectuering van art. 65 en 67 KO, waarin met name de verhouding tussen landelijk en plaatselijk beleid inzake eredienst en kerkmuziek wordt aangegeven, zoals de synode die voorlopig heeft aangenomen in haar besluit van 14 juni 2002, definitief vast te stellen.
Gronden:
1. gezien de discussies in de voorbije jaren is er de noodzaak
van nadere afbakening van wat behoort tot landelijk en
plaatselijk beleid, waarvan de kerken in de toekomst kunnen
uitgaan;
2. de koersbepaling zoals die op 14 juni voorlopig was
vastgesteld, heeft goede diensten bewezen bij de behandeling
van en de eenduidigheid in de besluitvorming over de
deputatenrapporten en ingekomen stukken inzake eredienst en
kerkmuziek; in de aan de synode gezonden stukken vanuit de kerken
die nadien behandeld werden, zijn geen argumenten gevonden die
tot herziening noopten;
3. in de voorbije jaren hebben de kerken, zowel plaatselijk als
in generaal-synodale samenwerking, via bezinning en
besluitvorming gestalte gegeven aan vernieuwing en verrijking in
de vormgeving van de kerkdiensten en aan uitbreiding van de
gezangenbundel. Voor een belangrijk deel vonden deze vernieuwing
en uitbreiding een goede ontvangst in de gemeenten en droegen ze
bij aan de versterking van de band met de HERE God en met
elkaar;
4. het hierboven genoemde proces heeft niet alleen en niet overal
positieve gevolgen gehad. De ontwikkelingen rondom liturgie en
kerklied hebben ook geleid tot bezwaard-zijn over de koers die de
kerken hierin gaan. Veel tijd en aandacht hebben diverse
gemeenten en kerkelijke vergaderingen moeten besteden aan
meningsverschillen rondom de aanvaardbaarheid van gezangen en
liturgische veranderingen. Gods eer en de onderlinge gemeenschap
hebben daardoor schade geleden.
1. De kerken beperken zich in haar generale synode tot het
uitzetten van algemene kaders die op basis van de
eenheid in het geloof maatgevend moeten zijn voor de
vormgeving en invulling van de erediensten in alle kerken. De
synode legt deze vast in desbetreffende kerkorde-artikelen en in
eventuele generaal-synodale bepalingen.
Verder creëert de generale synode voor de bezinning op en de
praktijk van de eredienst en van de kerkmuziek
voorzieningen zoals een bundel en een lijst van
liederen, orden van dienst, liturgische formulieren, een
liturgisch katern en ander materiaal. De kerken kunnen daarvan
binnen de algemene kaders naar eigen keus gebruikmaken. In de
besluitvorming zal de indruk worden vermeden dat een synode op
liturgisch gebied de plaatselijke kerken ‘van bovenaf’
aanstuurt.
2. De synode is ten aanzien van artikel 65 KO van oordeel dat in
de kerkorde geen directe binding moet worden vastgelegd aan
complete en precieze orden van dienst. De hoofdregel moet zijn,
dat de kerkenraden er binnen het algemeen geldend kader
verantwoordelijk voor zijn dat op verantwoorde wijze aan de
kerkdiensten invulling wordt gegeven. In generaal-synodaal
verband ontwikkelen en aanvaarden de kerken diverse orden van
dienst bij wijze van voorbeeld en als aanbevolen orden, waarvan
de kerken gebruik kunnen maken.
3. De synode keurt naar art. 67 KO die gezangen goed die
beantwoorden aan de generaal-synodaal vastgestelde criteria en
die aansluiten bij de wensen die in de breedte van de kerken
leven. De effecten op de vrede in de kerken worden in de
besluitvorming meegewogen. Het investeren in lange discussies
over de aanvaardbaarheid van een gezang zal voor de kerken geen
prioriteit hebben. Bij omstreden gezangen worden relationele
effecten naast inhoudelijke argumenten in het oog gehouden.
4. De synode blijft ten aanzien van de gezangen onderscheiden
tussen een bundel en een lijst. De bundel is de officiële uitgave
van aanvaarde gezangen in boekvorm. De lijst bevat gezangen die
wel in de kerken mogen worden gezongen, maar niet in de bundel
zijn opgenomen. De lijst kan op elke generale synode worden
aangevuld. Bundel en lijst worden door de synodes zo ingevuld,
dat daaruit een ruime keus is te maken in alle plaatselijke
kerken en ook voor bijzondere kerkdiensten. De kerken maken door
deze selectie de gezamenlijke afspraak om voor de kerk- diensten
hun keuze uit deze liederen te maken. Afwijking van deze afspraak
dient een kerkenraad te verantwoorden en behoort een uitzondering
te zijn.
5. Wanneer een kerkenraad de hierboven omschreven
verantwoordelijkheid en vrijheid onverhoopt zo gebruikt dat het
karakter van de gereformeerde kerkdienst geweld wordt aangedaan,
dan zijn er de normale kerkelijke wegen om eventuele bezwaren van
kerkleden te behandelen en om als zusterkerken op elkaar toe te
zien.
Toelichting bij enkele onderdelen
Ad 1:
Liturgie, zoals hieronder in meer engere zin opgevat, kan
omschreven worden als “orde van dienst”, dat wil zeggen de
zinvolle, inhoudrijke ordeningsstructuur van een aantal
liturgische elementen en de uitvoering van die elementen. In het
Nederlandse gereformeerde protestantisme is dit (gezien als) een
zaak van de plaatselijke kerken. Daarom is iedere kerk bevoegd en
geroepen zélf de kerkdiensten op verantwoorde wijze in te
richten.
‘Verantwoord’ betekent hier dat de invulling gebeurt
• in gehoorzaamheid aan de Schrift;
• in verbondenheid met (de liturgie van) al de heiligen in hemel
en op aarde; in de liturgie komt immers de heilige, algemene
en apostolische kerk samen;
• in overeenstemming met de gereformeerde belijdenis, waarbij ook
bedacht moet worden dat liturgie de leer van de kerk
weerspiegelt;
• met inachtneming van eigentijdse levensvormen, van plaatselijke
contexten en van het karakter van de plaatselijke kerk.
De onderlinge herkenbaarheid en eenheid van de gereformeerde
kerken zijn in de kerkhistorie nooit een zaak geweest van strakke
uniformiteit in liturgicis. De verbondenheid en de geestelijke
eenheid van de kerken op liturgisch gebied kwam vooral tot uiting
in het gezamenlijk ontwikkelen van bezinningsmateriaal,
liturgische liedbundels, orden van dienst (als terminus technicus
een verschijnsel van de laatste eeuw), formulieren en gebeden.
Gezamenlijke arbeid is wenselijk, aangezien veel liturgische
onderwerpen voor alle plaatselijke kerken relevantie bezitten en
het inefficiënt zou zijn dat kerken onafhankelijk van elkaar
hetzelfde wiel moeten uitvinden. Ook bestaan er omvangrijke of
complexe liturgische zaken die het best in handen gegeven kunnen
worden van een team van terzake kundigen, die deze zaken op
verzoek van de kerken bestuderen en de kerken van advies dienen.
Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het ontwerpen van
formulieren, of aan de doopliturgie. De resultaten van deze
gemeenschappelijke arbeid worden van synodewege niet dwingend aan
de kerken voorgeschreven. Ze worden als verantwoorde
mogelijkheden aanbevolen, tenzij de kerken voor bepaalde
liturgische zaken expliciet hebben afgesproken dat ze
prescriptief zijn. Te denken is aan de geldende afspraken die in
KO art. 59, 61 en 70 zijn vastgelegd over het verplichtend
gebruik van formulieren, of aan het liturgisch te gebruiken
liedcorpus.
Uit deze gezamenlijke arbeid blijkt ook concreet dat de kerken
inzake hun liturgische taak naar elkaar om willen zien en elkaar
terzijde willen staan. Immers, hetgeen de kerken gezamenlijk
ontwikkelen, beoogt ook hulp te bieden aan kerken die niet de
mogelijkheid hebben (vanwege gebrek aan tijd of mankracht of
andere prioriteiten) om liturgische zaken voldoende te kunnen
doordenken, maar die toch op een verantwoorde wijze de
kerkdiensten willen inrichten tot eer van God en opbouw van de
gemeente.
Ad 2:
Deze orden van dienst zijn mogelijkheden om een gereformeerde
kerkdienst in te vullen op een manier die bijbels-theologisch,
confessioneel en oecumenisch verantwoord is. De orden zijn dus
niet op te vatten als een soort proces-verbaal of draaiboek van
wat allemaal hooguit in een kerkdienst kan plaats vinden en hoe
dat uitgevoerd moet worden. Hoe die invulling verder wel en niet
zou mogen zijn, wordt geen voorwerp van regelgeving.
Het huidige artikel 65 KO dient in de hier aangegeven zin te
worden uitgelegd en gehanteerd.
Aan nieuw te benoemen deputaten kerkrecht en kerkorde kan
opdracht gegeven worden om de kerken in de volgende generale
synode te dienen met een herziene formulering van de
kerkorde-artikelen met betrekking tot liturgie in de geest van
deze koersbepaling.
Op 13 april maakt de synode een begin met de behandeling van de vragen rond art. 65 en 67 KO. Vanuit de ontwikkelingen binnen de liturgie komt de vraag op, wat deze artikelen daar nu precies voorschrijven. Bij de presentatie van het aanvullend rapport wijst prof. M. te Velde erop, dat het hier om een kerkrechtelijke benadering gaat, die van belang kan zijn voor de behandeling van de voorstellen rond de liturgie in een later stadium. In eerste opzet stond deputaten een tekst voor ogen die puntsgewijs bepaalde dingen aan de orde stelt.
De bespreking wordt voortgezet op 25 april. Als deputaten zijn
aanwezig ds. T.S. Huttenga (kerkmuziek), ds. H. Pathuis, prof.
dr. C.J. de Ruijter (adviseur), ds. J.B. de Rijke, dr. J. Smelik
(eredienst) en prof. dr. M. te Velde.
Prof. Te Velde wijst erop, ter introductie, dat het hier gaat om
het klimaat binnen de kerken. Er gaat veel energie zitten in
bespreking van gezangen. Het aspect van de goede relatie moet
echter vanuit Romeinen 14 goede aandacht hebben. Het stuk wil een
basis uiteenzetten voor de behandeling van de talloze
bezwaarschriften over de liturgie.
Prof. De Ruijter wijst erop, dat de kerken, wanneer ze een
bandbreedte voor liturgische verschillen aanwijzen, wel een
wissel overgaan. Terwijl in het verleden de zelfstandigheid van
de plaatselijke kerken een remmende factor was in de ontwikkeling
van liturgisch besef, krijgen die kerken nu weer meer vrijheid
daarin. Hoe zit het dan met de goede besluitvorming?
De bespreking wordt begonnen in kleine groepjes en vervolgens
plenair voortgezet.
Dat het stuk insteekt bij verootmoediging, vinden velen
belangrijk. Sprekers zijn onder de indruk van de onrust die er in
de kerken lijkt te bestaan op het punt van de liturgie, met name
dat van de gezangen. Deputaten Kerkmuziek vragen bij monde van
ds. Huttenga aparte aandacht voor het feit dat er nu gelet
wordt op het relationele aspect: graag bespreken zij dit met de
deputaten kerkrecht en kerkorde. Is de eerste vraag niet: hebben
deputaten hun opdracht uitgevoerd?
Het stuk zet voor wat betreft de gezangen de lijn uit dat er een
brede lijst komt waaruit gezongen kan worden, maar een veel
dunnere bundel. Het is met deze koersbepaling ook niet de
bedoeling dat kerkenraden vrijgegeven gezangen nog toetsen op
schriftuurlijkheid, maar dat ze met het oog op de plaatselijke
situatie nagaan wat wijs is om al in te voeren.
Diverse sprekers wijzen erop, dat angst voor wildgroei in de
jaren zeventig zonder brede discussie tot de formulering van art.
65 geleid heeft.
Op 25 april zijn er nog geen besluiten genomen, omdat men vond
dat de zaak daarvoor nog niet goed genoeg uitgesproken was.
De bespreking wordt voortgezet op 25 mei. Als deputaten zijn
aanwezig zr. A. de Heer-de Jong, ds. T.S. Huttenga, mr. F.T.
Oldenhuis, ds. H. Pathuis en prof. dr. M. te Velde. Inmiddels is
er een tegenvoorstel van de kant van ds. P. Houtman. Hij kiest de
insteek bij de liturgie. De strekking ervan is dat de invoering
van nieuwe zaken in een verantwoord tempo moet plaatsvinden.
Diverse sprekers vragen aandacht voor de verontrusting die leeft
binnen de kerken. Dat is het klimaat waarin over liturgische
veranderingen gesproken wordt. Anderen wijzen erop, dat niet alle
verontrusting heilig is. Velen wijzen op de kern van de
kerkdienst in de ontmoeting met God. Laat dat bij alle mogelijke
verschillen het samenbindende argument zijn. Dan is er ook ruimte
voor een zekere vrijheid om de dienst in te vullen. Dit heeft ook
te maken met de opdracht die de synode van Leusden meegaf aan de
deputaten kerkrecht en kerkorde om na te denken over de
verhouding landelijk kerkverband – plaatselijke kerken.
Op 14 juni komt het onderwerp weer aan de orde De volgende
deputaten zijn dan aanwezig: ds. T. Dijkema, zr. A. de Heer-de
Jong, br. T. Hoekstra, ds. T.S. Huttenga, ds H. Pathuis, ds. J.J.
Poutsma, ds. J.B. de Rijke, dr. J. Smelik en prof. dr. M. te
Velde. Het tegenvoorstel van ds. Houtman is nu officieel
ingediend en is er een nieuwe tekst van deputaten kerkrecht en
kerkorde. Minder nadruk valt daarin op het element van
verootmoediging: dat moet spontaan gebeuren en niet na drie
synodezittingen. In plaats van een puntsgewijze behandeling wordt
nu de gebruikelijke structuur van een besluit- tekst gevolgd. De
eerst smalle rivier van de liturgie gaat zich verbreden, maar
sommige afgevaardigden, o.a. ds. P. Houtman, willen ervoor waken,
dat die niet uitloopt in een delta.
Aparte plaats in de bespreking krijgt de vraag, of de psalmen
niet altijd voorrang moeten blijven houden boven de gezangen. Ds.
E.A. de Boer dient daarover een amendement in. Andere
afgevaardigden stellen vanuit de traditie van de oude kerk
hierbij vragen.
Een aantal amendementen komt eerst in stemming. Eerst die van ds.
Jt. Janssen. Zijn eerste wordt aangenomen met 20 stemmen voor, 9
tegen en 5 onthoudingen. Zijn tweede is overgenomen. Een derde
wordt verworpen met 8 stemmen voor en 2 onthoudingen. Nummer vier
wordt aangenomen met negen stemmen tegen en 3 onthoudingen. Het
vijfde wordt verworpen met 12 stemmen voor, 6 onthoudingen en 17
tegen wordt verworpen.
Een amendement van ds. E.A. de Boer om de psalmen de eerste
plaats te blijven geven wordt aangenomen met 6 stemmen tegen. Het
wordt later ingevoegd in het besluit over de gezangen.
Een amendement van ds. K. de Vries wordt verworpen met 6 stemmen
voor en 5 onthoudingen.
Het complete voorstel met de van ds. Janssen overgenomen
amendementen komt in stemming. Het wordt aangenomen met 2 stemmen
tegen en 1 onthouding. In afwachting van de besluitvorming over
eredienst en kerkmuziek zal deze koersbepaling een voorlopige
genoemd worden.
De vergadering zingt, dankbaar voor de grote eenparigheid, Psalm 122:3.
Op 6 september en 26 september wordt de tot nu toe voorlopige
koersbepaling omgezet in een definitieve. Met dankbaarheid
constateert de synode, dat de koersbepaling ook als zodanig heeft
gewerkt. Door deze bepaling kwam er samenhang. Het voorstel wordt
aangenomen met 4 onthoudingen.
De tekst van het besluit van 14 juni was voorbereid door
deputaten Kerkrecht en kerkorde. Ze wijkt van die van het besluit
van 26 september alleen af in de formulering van het besluit zelf
en van de Gronden 1 en 2. Die luidden bij het besluit over de
voorlopige koersbepaling als volgt:
Besluit:
onderstaande voorlopige koersbepaling met betrekking tot de effectuering van art. 65 en 67 KO vast te stellen, waarin met name de verhouding tussen landelijk en plaatselijk beleid inzake eredienst en kerkmuziek wordt aangegeven.
Gronden:
1. gezien de discussie in de kerken in de voorbije jaren is er de
noodzaak van nadere afbakening van wat behoort tot landelijk en
plaatselijk beleid;
2. een voorlopige koersbepaling in dezen dient de aanstaande
behandeling van en de eenduidigheid in de besluitvorming over de
deputatenrapporten en ingekomen stukken inzake eredienst en
kerkmuziek.