Revisieverzoek GS Leusden Acta art. 36
(agenda 3.9)
26-09-02
Commissie: deputaatschap Kerkrecht en kerkorde
Materiaal:
1. Acta GS Leusden 1999, art. 36, besluit 2: ‘uit te spreken
dat aan buitenlandse kinderen die in Nederland door gelovige
ouders in hun gezin worden opgenomen ter adoptie, na hun aankomst
in Nederland het recht op de doop toekomt’;
2. brief van br. D.J. Bolt te Apeldoorn d.d. 16 februari 2002,
waarin hij vraagt het besluit van de Generale Synode Leusden
1999, Acta art.36, “te herredigeren zodat het gevaar van een
gevolgtrekking als zou Leusden het dopen van niet
wettig-geadopteerde kinderen hebben toegestaan wordt
weggenomen”. Br. Bolt stelt dat het besluit voor meerdere uitleg
vatbaar is, maar zo moet worden gelezen dat het alleen gaat om
buitenlandse kinderen die daar geadopteerd zijn, volgens de
regels van de wet en het Haagse Adoptieverdrag in het Nederlandse
gezin zijn opgenomen, en wier adoptie door de Nederlandse
overheid wordt erkend.
Br. Bolt stelt dat in de bespreking ten onrechte is opgemerkt dat
de rechtspositie voor alle vanuit het buitenland afkomstige
adoptiekinderen gelijk is, omdat juist de rechtspositie van een
kind dat naar Nederland komt, in zijn algemeenheid aanzienlijk
verschilt.
Besluit 1:
uit te spreken:
1. dat het besluit inderdaad voor meerdere uitleg en voor
misverstand vatbaar is;
2. dat de lijn van besluiten over de doop van geadopteerde
kinderen tot aan 1999 was, dat alleen aan kinderen die door
middel van de definitieve adoptie-uitspraak door de Nederlandse
autoriteiten een wettelijk gegarandeerde vaste plaats in het
gezin van de adoptanten hebben gekregen, het recht op doop
toekwam en niet ook aan die kinderen die nog niet wettig
geadopteerd zijn, hoewel er nauwelijks nog redenen zijn om te
twijfelen aan hun vaste en blijvende plaats in het gezin van de
adoptanten;
3. dat uit de gronden bij het besluit van de Generale Synode
Leusden 1999 en uit een verklaring van de rapporterende commissie
die in de Acta (art. 36) is opgenomen, ten onrechte de suggestie
zou kunnen voortkomen dat het voorgestelde geen feitelijke
wijziging betekende van het eerder door de kerken gevoerde
beleid, maar alleen een aanpassing van het beleid aan nieuwere
wetgeving; de doorgevoerde wijziging was wel van verderstrek-
kende betekenis dan het woord ‘aanpassing’ deed vermoeden;
4. dat de Generale Synode Leusden 1999 er goed aan had gedaan
vast te stellen dat er – mede gezien de ontwikkelingen in de wet-
en regelgeving van overheidswege – een breed kerkelijk draagvlak
was ontstaan om tot een gewijzigde bepaling te komen inzake het
moment waarop een buitenlands kind dat met het oog op een adoptie
in een gezin van gelovige ouders is opgenomen, gedoopt mag
worden;
5. dat er thans door geen enkele kerkenraad revisie van het
besluit van de Generale Synode Leusden 1999 in dezen is gevraagd
en er daarom geen gronden zijn voor de huidige synode om de in
1999 ingeslagen koers inhoudelijk te corrigeren; dat het echter
wel gewenst is de toen gemaakte bepaling te herformuleren.
Gronden:
1. in de besluittekst van de Generale Synode Leusden 1999 (Acta
art. 36) wordt onvoldoende onderscheiden tussen kinderen die
wettig geadopteerd zijn omdat de adoptie is uitgesproken in een
land dat het Haags Adoptieverdrag heeft geratificeerd, en
kinderen die niet uit een verdragsland komen en waarvan de
adoptie mogelijkerwijs alsnog in Nederland moet worden
uitgesproken;
2. de Generale Synode Heemse 1984-1985 (Acta art.60 besluit II
grond 2) merkte op dat, hoewel de gerechtelijke adoptiebeslissing
aan het einde van de gehele procedure “in geen enkel opzicht iets
fundamenteels toevoegt aan de definitieve wettelijk gegarandeerde
vaste plaats” in het gezin, de synode instemde met het oordeel
van haar voorgangster, de Generale Synode Hattem 1972, die aan
die gerechtelijke eindbeslissing juist zo grote waarde hechtte
(Acta art.251) als de afsluiting en de bekroning van de gehele
procedure. Dit oordeel was door de Generale Synode Groningen-Zuid
1978 met kracht gehandhaafd (Acta 389,VII,3). Verder sprak de
Generale Synode Heemse 1984-1985 uit dat pas wanneer een kind via
de rechterlijke uitspraak aan het einde van de adoptie-procedure
het wettige kind van zijn adoptief-ouders is geworden, het moment
is bereikt waarop de doop kan worden aangevraagd voor en bediend
aan dit kind van de gemeente (Acta art.60, besluit II grond
3). Het beleid van de kerken in dezen werd nog eens bevestigd
door de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art.
39).
Hieruit blijkt dat synodes tot aan 1999 ook wel degelijk de
mogelijkheid hebben overwogen om tot bediening van de doop over
te gaan, nadat een kind een wettige vaste plaats in een gezin had
gekregen, en niet pas wanneer die plaatsing ook gevolgd was door
een rechterlijke adoptieuitspraak.
Besluit 2:
de bepaling van de Generale Synode Leusden 1999, Acta art. 36, in haar besluit 2 met de desbetreffende gronden vervallen te verklaren en de regel voor de doop van adoptief-kinderen uit het buitenland als volgt te herformuleren:
Een buitenlands kind dat volgens de daarvoor door de Nederlandse overheid wettelijk voorgeschreven procedure in verband met of met het oog op adoptie in een gezin van gelovige ouders is opgenomen, heeft na aankomst in Nederland een vaste plaats in dat gezin gekregen; daarom heeft het vanaf dat moment het recht op de doop.
Gronden:
1. door zowel Nederlandse als internationale juridische
bepalingen over adoptie zijn in het kader van de rechten van het
kind de belangen en de door het recht beschermde positie van de
bedoelde adoptief-kinderen steeds beter gewaarborgd;
2. de door Nederland geratificeerde internationale verdragen met
betrekking tot erkenning van adoptie-uitspraken en de regelgeving
zoals in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie bieden
aan de kerken ten aanzien van adoptief-kinderen uit het
buitenland voldoende zekerheid inzake hun plaats en opvoeding in
het desbetreffende gezin.
Als deputaten zijn aanwezig ds. H. Pathuis, ds. J.B. de Rijke en
prof. dr. M. te Velde.
Ds. De Rijke schetst de achtergrond van dit besluit. Tot Leusden
1999 was voor de kerken de beslissing van de Nederlandse rechter
doorslaggevend om een geadopteerd kind te kunnen laten dopen.
Onder invloed van veranderende wetgeving en een ander denken over
het moment waarop gedoopt mag worden, deed de Generale Synode
Leusden een nieuwe uitspraak. Maar door niet met zoveel woorden
uit te spreken dat er een koerswijziging was gekomen op het punt
van het tijdstip van de doop aan geadopteerde kinderen kon het
besluit van de Generale Synode Leusden hieromtrent ook anders
geïnterpreteerd worden. Het nieuwe voorstel, geheel in de lijn
van Leusden 1999, moet elk misverstand voor de toekomst
uitsluiten. Het wordt aangenomen met 2 onthoudingen. Twee leden
van de synode blijven buiten stemming.