Artikel 8 KO
(agenda 3.5)
13-04;06-09-02
Commissie: deputaatschap Kerkrecht en kerkorde
Materiaal:
1. Acta GS Leusden art. 43, besluit 1d6 met bijbehorende
grond.
Hierin wordt van te benoemen deputaten Kerkrecht en kerkorde
gevraagd zich te bezinnen op de vraag “wat zijn de consequenties
van het besluit inzake kerkelijke examens art. 5 KO?”;
2. rapport van deputaten voor kerkrecht en kerkorde, hoofdstuk
7.3, 7.4 en 7.5.
Hierin behandelen zij de vraag of het nieuwe stelsel van
kerkelijke onderzoeken consequenties heeft voor de toelating tot
de dienst van het Woord zonder theologische opleiding (art. 8
KO);
3. brief van de kerk te Assen-Marsdijk d.d. 15 maart 2002, waarin
zij de synode ontraadt de door deputaten voorgestelde weg in te
slaan. De begrenzing in leeftijd en een te volgen studieroute aan
de Theologische Universiteit gaan naar haar inzicht te ver. Laat
het singuliere singulier! Kerkelijke vergaderingen zijn best in
staat te oordelen of het om een ‘sluiproute’ gaat of dat een
broeder echt bijzondere gaven van de Geest heeft ontvangen. Ook
zal men zelf in wijsheid kunnen bepalen of aanvullend onderwijs
nodig is.
Besluit 1:
de bepalingen voor de toelating tot de dienst van het Woord naar artikel 8 KO, zoals vastgelegd door de Generale Synode Dordrecht 1893, art. 175 (in combinatie met de regels voor het preparatoir examen, vastgesteld door de Generale Synode Rotterdam-Delfshaven 1964-1965, Acta art. 105c) vervallen te verklaren.
Grond:
de andere opzet en inhoud van de kerkelijke onderzoeken voor afgestudeerden aan de Theologische Universiteit waartoe de Generale Synode Leusden besloot (Acta art. 28) – van preparatoir en peremptoir examen naar Beroepbaarstellend Onderzoek (BSO) en Toelatend Onderzoek (TLO) – dienen ook consequenties te krijgen voor wie in de weg van art. 8 KO predikant wil worden.
Besluit 2:
de route naar het predikantschap via artikel 8 KO als volgt vast
te stellen:
1. Wanneer iemand naar art. 8 KO toelating wil verkrijgen tot het
ambt van predikant, dient hij zich daartoe aan te melden bij de
kerkenraad van de kerk waarvan hij lid is.
2. Op zijn verzoek zal de kerkenraad eerst beoordelen of de
broeder voldoet aan de voorschriften die de Heilige Schrift bevat
ten aanzien van de leer en de levenswandel van hen die staan naar
het ambt van dienaar van het Woord. Tevens zal de kerkenraad zich
uitspreken over de vraag of bij de broeder de bijzondere gaven
aanwezig zijn waarop art. 8 KO doelt.
3. De kerkenraad zal zijn bevindingen schriftelijk meedelen aan
de desbetreffende broeder, en daarbij tevens de gronden vermelden
en de manier waarop hij tot zijn oordeel is gekomen.
4. Wanneer de verklaring onder punt 3 positief is, kan de bewuste
broeder zich presenteren bij de Theologische Universiteit,
waarbij hij de verklaring van de kerkenraad overlegt en (kopieën
van) relevante diploma’s.
5. Na de nodige oriënterende gesprekken stelt de senaat van de
Theologische Universiteit voor hem een beperkt, relevant
studieprogramma vast, waarin ook een stage is opgenomen. Tevens
zal hij onder begeleiding van de Theologische Universiteit
gedurende ten minste een periode van een half jaar voorgaan in
erediensten binnen het ressort van de classis waar hij woont.
6. De aspirant kan ten behoeve van zijn studie aan de
Theologische Universiteit voorzover nodig op de normale wijze
financiële steun vragen bij deputaten ad art. 19 KO.
7. De senaat van de Theologische Universiteit zal na voltooiing
van dit studieprogramma aan de aspirant een getuigschrift
verlenen waarmee hij zich bij de classis kan presenteren voor een
beroepbaarstellend onderzoek.
8. De classis neemt het beroepbaarstellend onderzoek volgens de
geldende regels af, met uitzondering van het bepaalde over (een
kopie van) het doctoraal diploma van de Theologische
Universiteit.
Gronden:
1. dat de Heilige Geest sommigen op bijzondere wijze (singuliere
gaven) bekwaamheid tot het ambt schenkt, sluit niet uit dat
een beperkte aanvullende studie nodig en nuttig is;
2. de plaatselijke kerkenraad is de eerst aangewezen instantie om
een oordeel uit te spreken over iemands verhouding tot de
Here, roeping, bijzondere gaven en levenswandel;
3. in de Theologische Universiteit beschikken de kerken over een
instantie waar men met de nodige competentie en distantie volgens
objectieve maatstaven en in een reeks van toetsingsmomenten kan
beoordelen of iemand een startbekwaamheid heeft om te dienen in
het ambt van
predikant;
4. de kerken houden een belangrijk en beslissend aandeel in de
toetsing via de stage, het voorgaan in de erediensten in de
classiskerken, en de zelfstandige toetsing bij het BSO en het
TLO;
5. het singuliere blijft hierin uitkomen dat iemand zonder
volledige wetenschappelijke theologische opleiding na een
deugdelijke toetsing via een beperkte, op de persoon toegespitste
studie en stage zich kan presenteren bij de classis voor een
beroepbaarstellend onderzoek.
Besluit 3:
de laatste twee alinea’s van art. 8 KO buiten werking te stellen, en deputaten Kerkrecht en kerkorde opdracht te geven een wijziging van art. 8 KO op dit punt voor te bereiden, waarbij alleen de hoofdzaak en niet de procedure in de kerkorde wordt opgenomen.
Aanwezig zijn als deputaten mr. F.T. Oldenhuis, ds. H. Pathuis,
ds. J.B. de Rijke en prof. dr. M. te Velde.
Een aanpassing van de procedure rond artikel 8 KO is
noodzakelijk, omdat de synode van Leusden de gang van zaken rond
de beroepbaarstelling wijzigde. Een opvallend verschil met de
huidige regeling is, dat de classis in het beginstadium van de
procedure er niet meer rechtstreeks bij betrokken is.
Na de toetsing door de kerkenraad is er een traject waarbij de
Theologische Universiteit verantwoordelijkheid draagt. In dat
traject wordt de classis wel ingeschakeld door het beoordelen van
het voorgaan in de erediensten, en ten slotte natuurlijk in de
normale kerkelijke onderzoeken BSO en TLO.
Sommige broeders afgevaardigden dringen erop aan de classis ook
in het beginstadium een plaats te geven; een amendement daarvoor,
ingediend door ds. P.L. Voorberg en br. J.Th. Hendriks, wordt
verworpen met 7 stemmen voor en 2 onthoudingen.
Diverse sprekers spreken hun blijdschap uit over de nieuwe
procedure en hopen dat dit besluit mag stimuleren om de weg van
artikel 8 KO op te gaan.
Het voorstel wordt aangenomen met 4 onthoudingen. De
afgevaardigde ds. Pathuis blijft als deputaat buiten stemming.