Particuliere Vraghen

Hoe men in den openbaren ghemeynten handelen sal, ten eersten met den ghenen, die na de vrijheyt van den iare 66 het pardoen ghehaelt hebbende de religie met een eedt verloochent hebben?56
Ten tweeden met den ghenen die de religie met eedt niet verloochent nochtans het pardoen ghenoten hebben.
Ten derden met den ghenen die hen sonder dit pardoen tot de afgoderye des pausdoms begheven hebben?
Ende ten IIIIen met den ghenen de welcke hen soo verre niet verlopen hebbende nochtans van de oeffeninghe der religie in der ghemeynte sick afghesondert hebben.
Antdw. Soo vele de eerste aengaet, die sullen met teghenwoordicheyt hares persoons opentlick hare schult bekennen. Aengaende de tweede de welcke sonder versweeringhe der religie het pardoen ghebruyckt hebben, die en sullen opentlick voor der ghemeynte niet verschijnen, maer met hen sal na het oordeel des kerckenraets ghehandelt worden, hetwelcke oock in de sake der derden gheschieden sal.
Maer soo vele de laetste belanght, sullen alleene van den dienaren ende ouderlinghen van hare nalaticheyt ende onachtsaemheyt vermaent worden.


56 Een eerste algemeen pardon dateert van juli 1570 onder Alva, het tweede is van 6 juni 1574 onder Requesens, zie Brandt, a.w., blz. 515, 553 en Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Deel V, Utrecht 1952, blz. 21v., 64. Op vele classicale vergaderingen was de vraag aan de orde geweest hoe men diende te handelen met hen ‛die het pardon gehaald hadden’.