Als ernstige zonden die grond zijn voor schorsing of afzetting van ambtsdragers, moeten in het bijzonder genoemd worden: het aanhangen van valse leer, openlijke scheurmakerij, godslastering, simonie, trouweloze dienstverlating of het zich indringen in het dienstwerk van een ander, meineed, echtbreuk, ontucht, diefstal, gewelddadig optreden, regelmatige dronkenschap en onrechtmatige verrijking van zichzelf; verder moeten hiertoe gerekend worden alle zonden en ernstige vergrijpen die bij andere kerkleden als grond voor excommunicatie gelden.