Onder de grove zonden die met schorsing of afzetting behoren gestraft te worden, zijn deze de voornaamste: het aanhangen en verbreiden van onschriftuurlijke leringen, openbare scheurmaking, openlijke godslastering, trouweloze verlating van de dienst of het indringen in het dienstwerk van een ander, meineed, echtbreuk, overspel, seksueel misbruik, diefstal, het plegen van lichamelijk en psychisch geweld, drankmisbruik, oneerlijk winstbejag. Kortom alle zonden en grove feiten, die voor ieder lid grond voor afsnijding zouden zijn en het getuigenis van de kerk naar de wereld toe schaden (1 Tim. 3: 7).