Artikel 16.
Vereisten voor ambten, bedieningen en functies.
Met uitzondering van de predikanten, voor wie art. 27 van de ordinantie voor het pastoraat geldt, legt hij, die een ambt draagt of in een bediening is gesteld, waaraan inkomsten zijn verbonden, zijn ambt of bediening neer op de laatste dag van het kalenderjaar, waarin hij de leeftijd van vijf en zestig jaren heeft bereikt, terwijl voor ambten en bedieningen overigens de leeftijdsgrens van zeventig jaren geldt.