Artikel 19.
Zittingstijd.
De zittingstijd van ambtsdragers in de ambtelijke vergaderingen vangt, tenzij voor de kerkeraad bij plaatselijke regeling voor het zittingsjaar een andere regeling is getroffen, aan op de eerste en loopt ten einde op de laatste dag van een kalenderjaar, terwijl aftredende ambtsdragers in de kerkeraad zo mogelijk zitting houden, tot hun opvolgers zijn bevestigd.