Artikel 19.
Zittingstijd.
De zittingstijd van hen, die deel uitmaken van een kerkelijk lichaam duurt, zo ten aanzien van zulk een lichaam in de ordinanties der Kerk niet anders is bepaald, evenzoveel jaren als dat lichaam leden telt, doch ten hoogste vijf jaren, terwijl de periodieke aftreding zó wordt geregeld, dat er aftreden:
bij een aantal leden van | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | meer dan 10 |
in het eerste jaar | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | elk |
in het tweede jaar | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | jaar |
in het derde jaar | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | een |
in het vierde jaar | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | 2 | vijfde |
in het vijfde jaar | 1 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | deel |