1. Der predikanten.
Aan den predikant of de predikanten is opgedragen 1):
1º. de openbare verkondiging van het Evangelie; 2º. het bedienen
van Doop en Avondmaal; 3º. de leiding van de openbare
godsdienstoefeningen 2); 4º. de huwelijksinzegening;
5º. het catechetisch onderwijs; 6º. het afnemen van belijdenis
des geloofs, in tegenwoordigheid van één of meer ouderlingen; 7º.
de bevestiging van predikanten, hulppredikers, ouderlingen,
diakenen en lidmaten; 8º. de herderlijke zorg; 9º. het besturen
van de vergaderingen zoo van den Kerkeraad als van het
kiescollege of van de stemgerechtigden. 3)
Predikanten kunnen voor de vervulling van eene of meer bijzondere
werkzaamheden worden beroepen en in verband daarmede geheel of
gedeeltelijk van de werkzaamheden, in het vorige lid genoemd,
worden vrijgesteld. 4)
Tot de in dit artikel 5), met uitzondering van het
onder 6º., 8º en 9º. genoemde, bedoelde werkzaamheden zijn mede
bevoegd emeriti-predikanten en zij, die de bevoegdheid van
emeriti hebben.
Aan dienstdoende zendelingen en eervol ontslagen oud-zendelingen,
aan wie op hun daartoe strekkend verzoek aan de Algemeene
Synodale Commissie door deze Commissie de bevoegdheid daartoe is
verleend, kan worden toevertrouwd de openbare verkondiging van
het Evangelie, het bedienen van Doop en Avondmaal, de leiding van
de openbare godsdienstoefeningen, de huwelijksinzegening en het
catechetisch onderwijs. 6)
1) D. en F.7 bl. 119 herinnert aan
het antwoord door de Synode van 1899 (bl. 118, 119) gegeven op de
vraag, of de ambtsplichten der predikanten zijn af te leiden,
behalve uit de kerkelijke Reglementen, ook uit de instructies
door den Kerkeraad vastgesteld. Naar het gevoelen van de Synode
zijn de predikanten evenals al de kerkeraadsleden verplicht mede
te werken aan de uitvoering van wettige kerkeraadsbesluiten,
genomen hetzij vóór of na hun optreden in den Kerkeraad.
2) Zie Regl. op het G. O. art. 11, en de
aanteekeningen aldaar en in D. en F.7 bl. 137. Zie ook
de aant. in D. en F.7 bl. 119. Zie voorts art. 2
al. 5 en art. 6 Regl. Hulppredikerschap.
3) De punten 7º.-9º. zijn aldus geredigeerd, tegelijk
met het opnemen van de 3e alinea (in werking getreden 15 Jan.
1917). Tevens is toen art. 20 al. 1 van het Alg. Regl. gewijzigd
en tot twee alinea’s uitgebreid. De bedoeling daarbij was,
nauwkeurig de werkzaamheden te onderscheiden, welke
emeriti-predikanten en zij, die de bevoegdheid van emeriti
hebben, al of niet mogen verrichten.
4) De tweede alinea is in werking getreden 15 Jan.
1918 en houdt verband met de op dat zelfde tijdstip in werking
getreden invoeging van eene nieuwe tweede alinea in art. 20 Alg.
Regl. en van de vierde afdeeling van het Regl. op de Vacaturen,
welke gewijd is aan de „Beroeping van predikanten voor de
vervulling van een of meer bijzondere werkzaamheden”.
5) „Tot de in dit artikel — bedoelde werkzaamheden”,
d.w.z. tot de in alinea 1 van dit artikel — bedoelde
werkzaamheden.
6) Zie noot 4 bij art. 20 van het Alg. Regl.