Bij ouderlingen en diakenen heeft eene geregelde aftreding
plaats, welke zich immer gelijktijdig slechts tot een deel van
hen bepaalt. Zij blijven hun ambt waarnemen tot de bevestiging
der nieuw benoemden. Deze waarneming duurt ten hoogste twee
maanden. 1)
In gemeenten van niet meer dan één predikant blijft tijdens de
vacature het personeel der kerkeraadsleden onveranderd
2), tenzij de vacature twee jaren geduurd hebbe.
De diensttijd, waarvoor zij worden benoemd, is hoogstens vier
jaren. Zij zijn terstond 3) herkiesbaar.
Overigens wordt de tijd van hunne benoeming en aftreding bepaald
en geregeld bij plaatselijke reglementen.
1) Herkozen kerkeraadsleden moeten ook worden
bevestigd. Hand. 1868 bl. 177, 178; Bijl. B. bl. 58 en Hand. 1890
bl. 128. In 1919 werd voorgesteld, die hernieuwde bevestiging te
doen vervallen. De rapp. commissie kon zich daarmede wel
vereenigen. Doch tot wijziging is het niet gekomen. (Hand. 1919
bl. 253-266). Evenmin in 1926 en 1927, toen weder dergelijke
voorstellen zijn ingediend. (Hand. 1926 bl. 183; 1927 bl.
150).
De laatste zinsnede van al. 1 is, na langdurig beraad, in de
plaats gekomen van de vroegere, welke aldus luidde: „Zij gaat
gepaard met de bevestiging der nieuw benoemden”. Deze woorden
lieten plaats voor de opvatting, dat de wettelijke
zittingstermijn der aftredenden automatisch kon worden verlengd
ten gevolge van het feit, dat nog geen voorziening voor een
opvolger was getroffen. Daarentegen zouden, volgens de beslissing
der Alg. Syn. Comm. de opvolgers zoo tijdig moeten worden
benoemd, dat hunne bevestiging kon gepaard gaan met de aftreding
der voorgangers. De nieuwe zinsnede wil dit verschil in
uitlegging doen ophouden. (Bijl. 1926 bl. 217 en 231 vv.; Hand.
1927, bl. 112-115; 1928 bl. 302-305; 1929 bl. 299 vv.; 1930 bl.
318-321, 353; 1931 bl. 187 vv. en 212; Bijl. 1932 bl. 163).
2) Periodieke aftreding en eventueele vervanging van
periodiek aftredenden door anderen heeft derhalve niet plaats.
Evenmin vermeerdering of vermindering van het aantal
kerkeraadsleden. Ontstaan er vacaturen, dan kan gehandeld worden
volgens art. 12. Vgl. Hand. 1858 bl. 48, 49; 1859 bl. 21; Bijl.
B. bl. 37 en 1862 Bijl. B. bl. 239-241.
3) Vóór 1 Januari 1876 was de herkiesbaarheid beperkt.
Ten gevolge van de invoering van het algemeen stemrecht is deze
beperking opgeheven. Hand. 1874 bl. 199-201; 1875 bl.
95-97.