I. Algemeene Bepalingen.

Alle stemmingen in kerkelijke vergaderingen, ter vervulling van openstaande of openvallende plaatsen, geschieden door de tegenwoordig zijnde leden, en wel met gesloten briefjes.
Ter beslissing wordt gevorderd de volstrekte meerderheid der behoorlijk uitgebrachte stemmen. Wanneer deze, na twee vrije stemmingen, bij eene derde tusschen de twee, die de meeste stemmen op zich vereenigd hadden, blijkt niet verkregen te kunnen worden, zal het lot beslissen. 1)
Voor elk lid en voor iederen secundus zal steeds gestemd worden. 2)


1) De Synode verklaarde 4 Juli 1856, dat bij het opmaken van nominatiën de volstrekte meerderheid geen vereischte is, ofschoon kerkelijke colleges dit in hunne huishoudelijke bepalingen kunnen opnemen. (Hand. 1856, bl. 13).
Het in de 2e al. bepaalde, evenals het volgend art. 9 geldt niet voor de verkiezing van gemachtigden, als zijnde geen kerkelijke vergadering, maar wel voor de vergadering van stemgerechtigden of van het kiescollege tot de benoeming van ouderlingen en diakenen. Bijl. B. 1873 bl. 239: 1890 bl. 371.
Op welke wijze de loting geschiedt, moet geheel aan de prudentie van het kerkelijk college, dat daartoe overgaat, worden vrijgelaten, volgens het besluit in cassatie der Syn. Comm. 1868. (Bijl. B. 1868 bl. 100).
2) Wijziging in al. 3 heeft de Synode afgewezen (Hand. 1890 bl. 146, 367-371).