I. Algemeene Bepalingen.

Geen kerkelijk Bestuur neemt eenig besluit in bestuurszaken, noch eenige beslissing in zake van kerkelijk geschil, noch doet eenige uitspraak in zake van tucht 1), dan bij tegenwoordigheid van minstens twee derden 2) der leden, waaruit het bestaan moet 3), tenzij de vergadering wegens ongenoegzaam getal van leden, reeds eenmaal was uiteengegaan en ten tweeden male tot behandeling der zaak wettiglijk was opgeroepen.
Vergaderingen van een kiescollege in een gemeente, waar het Classicaal Bestuur (of het Provinciaal Kerkbestuur) doet wat des Kerkeraads is, bestaan uit de overgebleven kerkeraadsleden, uit den consulent, zoo de gemeente vacant is, uit de gemachtigden en uit de leden des Classicalen Bestuurs (of des Provincialen Kerkbestuurs).


1) Men lette op de wettige kerkelijke terminologie: besluit in bestuurszaken, beslissing in kerkelijke geschillen, uitspraak in tuchtzaken.
2) Een voorstel „om voor colleges, wier ledental dertig of meer bedraagt, de tegenwoordigheid van de grootste helft der leden, als tot het dadelijk nemen van een besluit genoegzaam, vast te stellen”, heeft de Synode afgewezen. (Hand. 1867 bl. 86-88).
3) Waaruit het bestaan moet, dat is dus het volledig getal zonder aftrek van vacante plaatsen. (Bijl. B. 1869 bl. 165-169). Wel erkende de Synode, dat dit „in sommige gevallen eenig bezwaar kan opleveren, b.v. voor kleine Kerkeraden van vijf leden, in welke bij eene enkele vacature reeds de afwezigheid van één lid het nemen van een besluit verhindert: maar dit bezwaar ware licht verholpen als de voorzitter de leden der vergadering terstond na de scheiding ten tweeden male oproept”. De Synode besliste, dat een oproeping voor twee vergaderingen te gelijk op één convocatiekaart niet geoorloofd is. Hand. 1930 bl. 372.
De Synode van 1871 oordeelde, dat, in geval van vacature, en, bij gevolg, ook in gevallen daarmede gelijk staande, de consulent niet tot het getal der Kerkeraadsleden moet worden gerekend. Hand. 1870 bl. 168-170; 1871 bl. 175-182, 286, 287.