I. Algemeene Bepalingen.

Van iedere uitspraak in zaken van tucht, door een kerkelijk Bestuur gedaan, kan de bezwaarde in hooger beroep komen bij het in opklimmenden rang volgend Bestuur.
Van eene uitspraak, in hooger beroep gedaan, wordt geen nieuw beroep toegelaten, doch kan alleen vernietiging worden gevraagd, wegens schennis of verkeerde toepassing der Reglementen.
Het verzoek tot vernietiging van eene uitspraak van een Classicaal Bestuur of Provinciaal Kerkbestuur, alsmede van de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken, wordt gedaan bij de Algemeene Synodale Commissie, die in dezen uitspraak doet.
Indien eene uitspraak vernietigd wordt (wegens schennis of verkeerde toepassing van de Reglementen), doch de feiten en rechtspunten, waarvan de beslissing der zaak afhangt, door de vroegere behandeling, naar het oordeel der Algemeene Synodale Commissie, vaststaan, doet deze zelve uitspraak even en in dier voege als het Bestuur, dat de vernietigde uitspraak heeft gedaan, had behooren te doen.
Zijn echter feiten en rechtspunten, waarvan de beslissing der zaak afhangt, bij de vroegere behandeling onopgelost gelaten, of bestaat er aanleiding, ze, tengevolge van de vernietiging, anders te beoordeelen dan bij de vroegere behandeling, zoo wordt de zaak verwezen naar een ander Bestuur van gelijken rang als dat hetwelk de vernietigde uitspraak gedaan heeft. Dit Bestuur doet alsdan einduitspraak. 1)
De Synode, geroepen, om hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep uitspraak te doen, wordt bij uitloting verminderd op de helft harer leden 2); wanneer echter de Synode niet vergaderd is, geschiedt de uitloting in eene samenkomst van het Moderamen, bestaande uit den President, den Vice-President en den Secretaris. 3)
Indien van die utspraak herziening wordt gevraagd, dan wordt de zaak voor de geheele Synode gebracht, welke einduitspraak doet. 4)
Dezelfde regelen gelden voor het nemen van beslissingen in zaken van kerkelijke geschillen.


1) Art. 15 al. 4 en 5. Deze bepalingen zijn in werking getreden 15 Jan. 1916. Hand. 1915 bl. 217, 237-243, 736; Bijl. B. 1916 bl. 264-266.
2) Alle leden nemen aan deze uitloting deel. Maar zij, die, als lid van een kerkelijk Bestuur, in de zaak reeds hebben medegewerkt, mogen, al zijn zij door het lot tot lid der Synodus contracta aangewezen, daarin toch geen zitting nemen (art. 17 Regl. K. O. en T.).
3) Het tweede gedeelte van deze al. is, op voorstel van de Syn. Comm., aangenomen in 1891 en in werking getreden 15 Febr. 1893. Hand. 1891 bl. 98-100, 120-122, 383; Bijl. B. bl. 253-256; 1892 bl. 79-83, 100; Bijl. B. 1893 bl. 192.
4) Een voorstel om, teneinde „dit kostbaar en volstrekt onwettig privilege van dubbel appèl” (aldus het Prov. Kerkbestuur van N.-Holland in zijn bij de Synode van 1897 ingediend voorstel) weg te nemen, de wijziging aan te brengen: „Indien van die uitspraak in eersten aanleg door den bezwaarde herziening wordt gevraagd”, is afgewezen, o.a. op grond, dat daardoor het recht van verdediging geschaad en een bezwaarde in zijn belang gekrenkt wordt, dewijl hem een instantie in de rechtspleging wordt benomen. Hand. 1897 bl. 456-462.
Het voorstel om een Commissie van vijf leden uit de Synode met hunne secundi met een zittingtijd van één jaar te benoemen (Hand. 1911 bl. 519-523; Bijl. B. 1912 bl. 424) is in 1912 voorloopig aangenomen, doch, nadat ook gebleken was, dat de consideraties der Kerk niet onverdeeld gunstig waren, met 10 tegen 9 stemmen, in de Synode van het volgend jaar verworpen. (Hand. 1912 bl. 164-170, 539; Hand. 1913 bl. 511-527).
In de voorstellen tot wijziging van de bestuursinrichting (art. 56), bij de Synode in behandeling in 1920 en 1921 en in 1922 en 1923, werd ook opgenomen een Commissie voor de rechtspraak; doch zij werd niet ingesteld, daar deze wijziging niet is tot stand gekomen. (Hand. 1920 bl. 364, 377-378, 479-480; 1921 bl. 148-164; 1922 bl. 64, 94, 116; 1923 bl. 204, 411). In dergelijke voorstellen, in 1927 voorloopig aangenomen, is zij weder opgenomen. (Hand. 1927 bl. 263-264), doch ook deze zijn niet tot stand gekomen.
Ook in de Reorganisatieontwerpen van 1929, 1934 en 1937 werden Commissies voor de rechtspraak of voor het Kerkrecht voorgesteld.