Ofschoon ik daarmee de uiteindelijke vruchtbaarheid van de dialoog niet wil betwijfelen, zou ik voor wat de onderlinge erkenning van het kerkelijk ambt betreft toch ook op een andere weg willen wijzen, die tot dusver wel door individuele theologen en historici is bewandeld, maar die in de dialogen niet of nauwelijks aandacht heeft gekregen.25 Men komt daarbij, op theologie-historische gronden tot een omkering van de bewijslast, zoals die ook inzake de dooperkenning heeft plaatsgevonden. Een dergelijke omkering van
25 Er zijn door de Accra-tekst One Baptism, One Eucharist and A Mutally Recognized Ministry van Faith and Order in 1974 wel voorstellen gedaan voor geleidelijke stappen van wederzijdse erkenning, evenals door het document Das geistliche Amt in der Kirche von de Luthers-Rooms-Katholieke Dialoog uit 1981 (Paderborn 1981). Zie: H.P.J. Witte/Th.J.M. Geurts, Erkenning zonder vernieuwing? Een kritische doorlichting van de luthers/rooms-katholieke dialoog over het ambt in de kerk, ’s-Hertogenbosch z.j. (1988).
|18|
de bewijslast en presumptie van de onderlinge erkenning van het ambt zou de oecumenische beweging niet overbodig maken, noch automatisch de eenheid herstellen. Maar ze zou aan de bestaande asymmetrie van de dialoog en aan het bestaan van incompatibele gesprekskringen en oecumenische binnenmarkten een eind maken. De voordelen daarvan voor het praktische pastoraat zijn bij voorbaat duidelijk, terwijl ook binnen de bestaande kerkorden allerlei vormen van wederzijds delen in de bediening van Woord en Sacrament vanzelfsprekend zouden worden.26 Om van nieuwe perspectieven voor de theologische opleidingen nog maar te zwijgen.
26 Zo bepaalt c. 844 § 2 van de Codex Iuris Canonici van de Rooms-Katholieke Kerk uit 1983, dat katholieken in bepaalde gevallen de sacramenten kunnen ontvangen “a ministris non catholicis, in quorum Ecclesia valida exsistunt praedicta sacramenta”. In § 3 wordt gezegd, dat de katholieke sacramentenbediening open staat voor leden van de Orthodoxe kerken en voor keken die aan dezelfde voorwaarden voldoen. Bedoeld is ook daar de geldige ambtelijke bediening van de sacramenten, naast overeenstemming in de geloofsbelijdenis. Gezamenlijk voorgaan in de eucharistie blijft echter verboden, zolang er van volledige communio geen sprake is (§ 908). Een dergelijke ‘concelebratie’ is naar rooms-katholiek besef de uitdrukking van volledige koinoinia.