Uit de antwoorden van de kerken op de Lima-tekst over het kerkelijk ambt, die door Faith and Order tussen 1983 en 1992 werden verzameld en geëvalueerd12 blijkt waar de voornaamste knelpunten zitten, die de onderlinge erkenning van de kerkelijke ambten (Mutual Recognition of Ministries) tot dusver bemoeilijken: de kwestie van de apostolische successie, de normativiteit van de kerkorde van de tweede eeuw met zijn drievoudige ambt, de opvatting en de vormgeving van de ordinatie, het al dan niet wijden van vrouwen en in het algemeen de verhouding van de ambtelijke, aan geordineerden voorbehouden taken en de overige taken van de geloofsgemeenschap, meestal uitgedrukt in termen van bijzonder ambt en het priesterschap aller gelovigen en tenslotte de wijze waarop de kerken op lokaal, regionaal en internationaal niveau vorm geven aan hun onderlinge beraad en besluitvorming.
12 M. Thurian (ed), Churches Respond to BEM I-VI, Geneva 1986-1988; Baptims, Eucharist & Ministry 1982-1990. Report on the Process and Responses, Geneva 1990.
|13|
Tot de laatste groep van vragen hoort ook de kwestie van het primaat van een of meerdere van de bisschopszetels binnen de communio van kerken van Oost en West, Noord en Zuid en speciaal de aanspraken van de bisschop van Rome op een universeel primaat als opvolger van Petrus.
Al vinden over al deze vragen verdergaande dialogen plaats, consensus lijkt nog ver weg. Maar moeten we voor de onderlinge erkenning van de kerkelijke ambten wel op een dergelijke consensus wachten? Is er niet zoiets als de fundamentele intentie om te doen wat de kerk altijd heeft gedaan (intentio faciendi quod facit ecclesia)13 in de feitelijke uitoefening van de kerkelijke ambten bij alle partners in het oecumenische gesprek? Is er niet een duidelijke parallel te trekken met de traditie van de geldige doopbediening in kerken die zich hebben afgescheiden? Als de genoemde gesprekskringen elkaar overlappen, komt dat dan niet, omdat er zoveel glijdende overgangen zijn van de ene kerkorde naar de andere? Tot waar strekt zich de erkenning dan uit en waar houdt ze op? Wat betekent het, dat sommige Orthodoxe Kerken de anglicaanse wijdingen wel hebben erkend en andere niet? Wat wil het zeggen, dat anglicanen en rooms-katholieken beiden de oud-katholieke ambten erkennen, anglicanen en oud-katholieken ook die van de Rooms-Katholieke Kerk, maar deze laatste niet die van de anglicanen? En wat voor indruk van hogere geestelijke schaakkunst moet dit wel niet maken op b.v. een eenvoudig gemengd anglicaans-rooms katholiek gezin in een Londense suburb?
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft aan rooms-katholieke kant een aanzet gegeven tot een meer open en gelijkwaardige dialoog, par cum pari (UR 9), over ambt en sacramenten (UR 22).14 Het ecclesiale karakter van de niet met Rome verbonden kerken werd in principe erkend en daarmee mogelijkerwijze ook ambt en sacramentsbediening in deze kerken. Men heeft op dit punt, aldus Paulus VI in 1964, geen nieuwe grenzen willen trekken, maar ze juist
13 Zie: J. Finkenzeller, Die
Lehre von den Sakramenten im allgemeinen. Von der Schrift bis zur
Scholastik (Handbuch der Dogmengeschichte Bd IV/1a),
Freiburg-Basel-Wien 1980, 108-111; 190-195.
14 Decreet over de katholieke deelneming aan de
oecumenische beweging, Unitatis Redintegratio § 9,
in: Sacrosanctum Oecumenicum Concilium Vaticanum II.
Constitutiones, Decreta, Declarationes, Vaticaanstad 1966,
259:
“Ad id (een beter verstaan van wat de dialoogpartner beweegt, AH)
assequendum multum iuvant ex utraque parte conventus ad
theologicas praesertim quaestiones tractandas, ubi unusquisque
par cum pari agat… Ex tali dialogo etima clarius innotescet, quae
sit revera Ecclesiae catholicae condicio.”
|14|
willen openen.15 De uitleg van de tekst
uit Unitatis Redintegratio § 22 heeft
weliswaar heel wat inkt doen vloeien. Er staat, dat er in het
Westen kerken zijn, waarin met name de eucharistie niet naar zijn
volle betekenis (genuinam atque integram substantiam Mysterii
eucharistici) bewaard is gebleven en wel
“… praesertim propter sacramenti Ordinis defectum.”
De interpretatie van het woord defectum levert
problemen op. Sommigen lazen dit als een tekort, of
een gebrek in de ordinatie tot het ambt,
anderen als het ontbrekenvan de geldige
ambtsoverdracht. Het lijkt waarschijnlijk dat de terminologie
inderdaad bedoelt te zeggen, dat voor de ware viering van
avondmaal en eucharistie een ‘geldige’ ambtsbediening naar
katholiek verstaan daarvan nodig is. Maar nergens wordt
aangegeven in welke kerken dit ambt ontbreekt, noch wordt
beweerd, dat er van authentieke ordinatie in geen van de
reformatorische kerken sprake zou zijn.16
Vaticanum II legt dan ook
verdere studie van het vraagstuk van de onderlinge
15 Vgl. A. Houtepen, ‘La realtà salvifica
di una communione imperfecta. Il ‘subsistit in’ in LG 8 e UR
3’, Studi Ecumenici 11 (1993) 157-176. Reeds
in het eerste ontwerp van het decreet “Over het Oecumenisme” valt
te lezen: “… man darf dabei nicht vergessen, daß es auch im
Bereich des Abendlandes Gemeinschaften gibt, die sich auch der
Heilsmittel erfreuen, die aus der Wirksamkeit des gültigen
Priestertums hervorgehen” (§ 19, tekst bij L.
Jaeger, Das Konzilsdekret “Über den Ökumenismus”,
Paderborn 1968, 35). Paulus VI op 8 maart: “Wir dürfen heute
nicht eine Grenze schließen, sondern müssen eine Tür öffnen,
nicht einen Dialog beenden, sondern ihn offenhalten, nicht
Irrtümern vorwerfen, sondern positive Leistungen suchen, nicht
auf den warten, der seit vielen Jahrhunderten nicht gekommen ist,
sondern brüderlich auf ihn zugehen.”
16 J. Hamer, ‘Les ministères protestants dans le
cadre de l’ecclésiologie de IIe concile du
Vatican’, Revue Thomiste (1971) 509-519
verdedigt ‘par defaut du sacrement de l’Ordre’. L.
Jaeger, o.c., 201, vertaalt: ‘wegen des
Fehlens des Weihesakramentes’ (273). G.
Thils, Le Décret sur l’Oecuménisme, Paris 1965,
174, meent dat men moet lezen ‘… parce qu’il leur
manque le sacrment de l’Ordre’. De meest
waarschijnlijke betekenis is dus inderdaad, dat het ontbreken van
de geldige ordinatie een reden kan zijn dat er van een volledig
authentieke, in alle opzichten aan de intenties van de kerk
getrouwe eucharistie, zoals katholieken dat
begrijpen (… credimus illas… non
servasse…), in sommige gevallen geen sprake is. Maar nergens
wordt gezegd bij welke kerken dat dan het geval is. Vaticanum II
heeft daarover beslist geen uitspraak willen doen, wat Hamer
daarover ook beweert. Uit de antwoorden op de door verschillende
bisschoppen naar voren gebrachte amendementen inzake § 22 blijkt
duidelijk, dat men de zaak hier juist open wilde houden. Het
concilie oordeelt niet over de geloofswerkelijkheid van de
sacramenten bij andere kerken. Deze hangt af van de wil van
Christus: “… quia validitas et efficacia plurium sacramentorum et
aliorum mediorum salutis ab Ecclesia impediri nequeunt,
cum non a voluntate et iurisdictione Ecclesiae, sed a
voluntate salvifica Christi pendeant” (responsum 46 op een
van de amendementen uit de Modi a Patribus conciliaribus
propositi a secretariatu ad christianorum unitatem fovendam
examinati, Pars I, Typis Polyglottis Vaticanis
1964).
|15|
erkenning van de ambten geen strobreed in de weg. Het heeft tot studie daarvan juist tal van stimulansen willen geven. De feitelijke dialogen zijn er juist voor bedoeld om tot een erkenning te kunnen komen.