|159|
Vanaf haar ontstaan worstelt de gemeente met de vraag naar haar relatie tot de wereld. In het evangelie van Johannes horen we al van de spanning, dat God de wereld heeft liefgehad (Joh. 3: 16), maar dat de wereld de gemeente haat (15: 18). Daarom is er een ambivalente verhouding tussen de gemeente en de wereld. Enerzijds staat de gemeente voluit in de wereld, omdat Gods liefde daarop staat gericht, en anderzijds neemt de gemeente afstand van de wereld, omdat ze niet van de wereld is (Joh. 15: 19), maar een burgerschap in de hemelen heeft (Hebr. 11: 15). De gemeente vertoeft in het land van belofte als in een vreemd land (Hebr. 11: 9), want zij verwacht de stad met fundamenten waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. Wereld is de schepping van God èn wereld is het vijandige gebied, dat de gemeente verleidt, veracht en vervolgt.
In de geschiedenis van de kerk zien we voortdurend verschillende
oplossingen voor deze spanning tussen de gemeente en de wereld.
We kunnen ze ordenen in enkele ‘modellen’, die in allerlei
gestalte en vorm en in verschillende tijden voorkomen.
1. In de eerste plaats is er
het vluchtmodel: de gemeente vlucht uit de kolkende en
meeslepende oceaan van de wereld in de ark van Noach. De kerk
wordt gezien als een vluchtheuvel in de baaierd, als een
schuilplaats in de wereldstorm. Vooral in tijden van vervolging
hebben christenen zich teruggetrokken in de betrekkelijke
veiligheid van de kerkelijke gemeente. En in tijden van culturele
decadentie of antichristelijke gevoelens heeft de gemeente de
neiging gehad om zich terug te trekken in een eigen kleine kring
met een eigen cultuur en een eigen levensstijl. Dan werd het huis
van de gemeente omgebouwd tot een burcht met dikke muren, waar
de
|160|
geest van de tijd geen vat op mocht krijgen. Dat gebeurde soms in kloosters (letterlijk: afgesloten ruimten; soms zelfs met dikke kloostermuren omheind) dan weer in kleine hechte groepen die men conventikels of geloofsgemeenschappen noemde. Het vluchtmodel is een vorm, waarin de gemeente zich afschermt van de vijandige wereld, van de verdorven cultuur, van de verderfelijke mores. In een veilige burcht. Of in een anti-culturele of a-culturele houding. Of in een levensstijl, die zich haaks op de cultuur onthoudt van radio en televisie, niet zwemt op zondag en zich beweegt op de oude paden. Soms ontwikkelt zich binnen de muren van een dergelijke gemeenschap een nieuw krachtige cultuur, die de wereld verandert, zoals de kloosters in de Middeleeuwen lieten zien. Maar meestal verlept het leven in de kleine kringetjes van vluchtende christenen tot een steriel bestaan. Een enkele maal bewaart de christelijke gemeenschap in moeilijke tijden haar erfenis in grote trouw, zoals de Russische Orthodoxe Kerk haar liturgie bleef zingen in de tijden van de rode revolutie. De kerk wordt in deze voorbeelden beleefd als een ark van Noach die de gelovigen veilig over de kolkende wateren heen naar het beloofde land voert.
2. In het vluchtmodel trekt de kerk zich terug uit de wereld. Vrijwillig of gedwongen. In het tweede model heeft de kerk invloed op de wereld. Het is het zendingsmodel: De kerk is uitgegaan in de hele wereld en heeft mensen tot leerlingen van de Heer weten te maken. Het is de situatie, waarin de gemeente overtuigingskracht blijkt te hebben. De ‘vijandige’ wereld wordt bekeerd, geeft zich over aan de kracht van het evangelie. De gemeente is een triomferende kerk, die haar cultuur kan opleggen aan de wereld, die de superioriteit van het christelijk geloof en/of van de christelijke cultuur inziet. We zijn in de tijden van de opmars van het christendom. Bij het begin van de Middeleeuwen, bij voorbeeld. Of in de negentiende eeuw. De Europese volken worden gekerstend, omdat ze de ‘waarheid’ van het christelijk geloof inzien en de ‘kracht’ van deze nieuwe religie ervaren als een nieuwe mogelijkheid tot ontplooiing. En datzelfde kan gezegd worden van de negentiende eeuw, toen Aziatische groepen en vooral
|161|
Zuid-Amerikaanse volken door het elan van het christelijk geloof werden meegesleept. Het huis van de kerk was geen gesloten bunker meer, maar een hoofdkwartier van waaruit de wereld veroverd werd.
3. Het derde model is vaak het gevolg geweest van het tweede: als
het christelijk geloof de wereld om zich heen heeft veroverd en
haar cultuur heeft opgelegd aan de omringende wereld, is de kerk
dominant. Het is het heers-model: de kerk domineert de
wereld. Het huis van de kerk is geen gesloten bunker meer. Ook
geen hoofdkwartier, van waaruit de strategie wordt bepaald. De
kerk is een paleis of een tempel geworden, waar men in- en
uitloopt om de cultuur te laten zegenen en richtlijnen te
ontvangen voor de toekomst. Men kan ook spreken van het
theocratische model: bij alles wordt eerst gevraagd naar Gods wil
en naar zijn weg. De Europese Middeleeuwen, de gouden eeuw in
Nederland, de negentiende eeuw in Zuid-Amerika, het zijn
voorbeelden van christelijke cultuur: de gemeente is de gids voor
de wereld.
Maar tegelijk loopt de wereld
ook binnen in het huis van de kerk! De regeer-macht, de
compromissen van de veelkleurige samenleving, de ethische
problemen vreten aan het geweten van de kerk. De invloed op de
wereld blijkt slopend te zijn voor de zuiverheid van handelen en
geloven binnen de gemeente. Het wordt voordelig om lid te zijn
van de kerk. Macht, ook kerkelijke macht, corrumpeert! Ongemerkt
— want zo gaat dat ook in de werkelijkheid van de verhouding
christelijk geloof-wereld — zijn we van het heersmodel overgegaan
in
4. het uithollingsmodel. Het water van de wereld mengt zich steeds royaler met de wijn van het evangelie. Compromissen hollen de waarheid uit. De kwantiteit van de grote volkskerken gaat ten koste van de kwaliteit. De Church of England en de Nederlandse Hervormde Kerk, de Lutherse kerken van de Scandinavische landen, maar ook de Rooms-Katholieke Kerk in Italië, Spanje, Zuid-Amerika kunnen er van meepraten! De theocratische invloed op de wereld heeft er als onderstroom de tegenbeweging van de wereld in de kerk. En het uithollingsproces gaat langzaam maar
|162|
zeker haar gang. De secularisatie — kind van Griekse rationaliteit en christelijk heilsgeloof — vreet in onze tijd aan de fundamenten van de kerk. Kon men enige tientallen jaren geleden nog zeggen, dat de secularisatie een proces buiten de kerken was — tegenwoordig heeft niemand meer de moed om zoiets uit te spreken: de secularisatie is al lang ook in de kerken binnengedrongen. Begonnen als een welkom opruimingsproces van mythologische vaagheden en ethische warrigheid is ze uitgegroeid tot een niet te stuiten stroom van afbraak van geloofswaarheden. En veel kerken zoeken weer hun heil in het vluchtmodel tegenover de aanwassende stroom van secularisatie. De wereld is weer vijand geworden.
Wanneer men de geschiedenis van de protestantse kerken in Nederland van de laatste twee eeuwen doorlicht vanuit de hierboven genoemde modellen, ziet men hoe de Nederlandse Hervormde Kerk vanuit de theocratische zeventiende en achttiende eeuw te maken krijgt met een liberale tegenbeweging in de negentiende eeuw. Niet alleen de reglementen van 1816 zijn een uitholling van het ware kerk-zijn. De hele geest van de Hervormde Kerk is aangetast door het liberale getij. En men ziet dan, hoe de Afscheiding in 1834 en de Doleantie in 1886 oproepen om de ware gelovigen bijeen te brengen in een ark van Noach, die weer koers kan zetten naar het beloofde land met behulp van het kompas van bijbel en belijdenisgeschriften. Kuyper pleit voor de anti-these: tegen de geest van de tijd en vooral tegen de geest van de (Franse) revolutie het evangelie! Misschien kan men zeggen, dat de Afscheiding koos voor een ‘vlucht-model’. Maar Kuyper ontwierp een nieuw model voor de verhouding van kerk en wereld. Hij pleitte voor een eigen christelijke cultuur rondom de kerk. Enerzijds werkte hij aan een kerk, die in de plaatselijke situatie ernst maakt met de boodschap van het evangelie. Anderzijds richtte hij — in de wereld! — groepen van christenen op de culturele taak in de politiek, de vakbeweging, de school en de cultuur. Rondom het huis
|163|
van de gemeente ontstond een culturele tuin van christelijke
waarden en principes, die leidden tot christelijke politieke
partijen, een christelijke vakbeweging, christelijke scholen,
christelijke kranten en omroepverenigingen en christelijke
verenigingen van allerlei soort en snit. Het voordeel van deze
meesterlijke conceptie was, dat Kuyper op deze wijze de kerk vrij
wilde houden van wereldse invloeden en de compromissen en
gevechten met de cultuur geleverd konden worden in de achtertuin.
Er ontstond een zone tussen de gemeente en de wereld als vijand.
En in dit tussenterrein was enerzijds veiligheid voor de
gelovigen die niet helemaal werden losgelaten in de vijandige
wereld, terwijl toch het terrein van de algemene cultuur en de
samenleving niet werd losgelaten. Een meesterlijke oplossing voor
een oud probleem. Uniek in Nederland: de verzuiling; een
christelijke cultuur naast en soms tegenover de algemene
(vijandige) cultuur. En a fortiori ook een katholieke cultuur
naast de christelijke cultuur. En vanzelfsprekend als restgroep
in tijden van overheersende christelijke invloed: een derde
algemene of zelfs neutrale cultuur, die zich uitte in de openbare
school en de algemene vakbeweging. De ‘vijandige tegenstroming’
van de algemene cultuur en van de opkomende secularisatie werd
door de antithese buiten de kerk gehouden door de bufferzone van
de christelijke organisaties. Men had een eigen school, een eigen
krant en een eigen christelijke partij, die tot op de huidige dag
— ondanks opgelopen butsen en schrammen — grote invloed heeft op
de regering van het land. Maar die organisaties staan buiten de
kerk.
In Hervormde kring heeft men
zich tegen deze oplossing fundamenteel verzet. Men kan de wereld
niet indelen in drie groepen: de christenen, de katholieken en de
openbaren. Gods heil is er niet alleen voor de christenen, maar
voor héél het volk! De kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk
heeft als uitgangspunt, dat het gaat om dienstbetoon aan elkaar
en aan de Wereld (en dan wordt wereld in art. II-1 zelfs met een
hoofdletter geschreven!). In de hele uitwerking van de kerkorde
en van het handelen van de Hervormde Kerk richt men zich tot de
hele samenleving in al haar geledingen. Tegenover de antithese
van Kuyper staat de theocratie
|164|
van Hoedemaker. Het gaat om
héél de kerk en om héél het volk in Gods grote barmhartigheid. Je
mag de wereld niet loslaten. Je mag ook niet een klein stukje van
de wereld rondom de kerk tot eigen terrein verklaren en de rest
aan haar lot overlaten. Gods liefde staat gericht op de hele
wereld. De wereld-als-vijand komt in de kerkorde van de Hervormde
Kerk eigenlijk niet voor.
De Hervormde Kerk is na de
oorlog — na een periode van grote invloed op de wederopbouw van
Nederland — ook terecht gekomen in de tegenbeweging van de
secularisatie. Op het gebied van de koloniale politiek, van het
maatschappelijk werk, van de ontzuiling en van de aarzelingen bij
de bewapening heeft de Hervormde Kerk duidelijk invloed gehad in
de vijftiger en zestiger jaren. Meer dan de Gereformeerde Kerken,
die zich niet bemoeien met deze zaken, die ze hadden overgelaten
aan de maatschappelijke organisaties. Maar in de zeventiger jaren
verandert het tij: de idealen van de volkskerk en van de ene
natie verschrompelen. De eenheid van de kerk loopt vast in de
polarisaties rondom de richtingen en de politieke consequenties
van het geloof. De secularisatie maakt het Nederlandse volk
onkerkelijk. Sterker: de kerk wordt zelf in haar geloof en in
haar handelen stevig aangevreten door de vloedgolven van
technische rationaliteit, economische efficiëntie, burgerlijke
gezapigheid en verlammende moedeloosheid om nog iets ten goede te
kunnen veranderen in de wereldproblemen van bewapening, honger en
economische tegenstellingen. Het grote ideaal van ‘de kerk voor
de wereld’ is in de Hervormde Kerk gestorven.
In de Gereformeerde Kerken is
het grote visioen van de antithese en van de gestalte van het
christelijk geloof in de maatschappij door eigen organisatie even
zeer weggevaagd door de secularisatie van onze tijd. De
christelijke organisaties bleken evenmin bestand tegen de stormen
en aanvechtingen van de tijdgeest als de Hervormde Kerk. Ook al
moet men zeggen, dat de Gereformeerde Kerken misschien wat langer
standgehouden hebben dankzij de maatschappelijke organisaties die
als een beschermende en afwerende laag rondom de kerken waren
gebouwd, toch heeft de secularisatie ook de christelijke
organisaties niet
|165|
ongemoeid gelaten. De christelijke school wordt van binnenuit uitgehold. De christelijke politiek heeft zich in een combinatie met de Katholieke Volkspartij omgesmolten tot een algemene centrumpartij, die door haar voortdurende regeermacht aan hevige corrosie lijdt. Het oude Anti-Revolutionaire ferment is met de oude fractievoorzitter Wim Aantjes uit de politiek verdwenen. Overgebleven is slechts een no-nonsense beleid dat niet meer praat over de zin van de dingen, maar zich alleen laat leiden door economische motieven. De secularisatie is ook in de Gereformeerde kring diep doorgedrongen en bereikt op het ogenblik ook het kerkelijk leven. Op precies dezelfde wijze als de Hervormde Kerk er door wordt aangetast. En in beide kerken hoort men de vraag naar gemeenten als schuilplaatsen in de maalstroom van de tijd. In beide kerken zijn fundamentalistische stromingen, die hun houvast zoeken in de letterlijke tekst van de bijbel en woordelijke handhaving van de belijdenis als reddingsboeien in de vloedgolf. In beide kerken roept men om koinoonia, de veilige gemeenschap der gelovigen, waar men elkaar kan vasthouden en bemoedigen. In beide kerken is — na een theocratische of een zendingsperiode — het vluchtmodel weer actueel: laten we in de kerk op zoek gaan naar een tegencultuur, een eigen vorm van ascetisch leven in een verkwistende cultuur, een eigen vorm van christelijk leven, dat weer exemplarisch kan zijn voor de wereld om ons heen. De Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken naderen elkaar, nu zowel het theocratische model (de kerk voor heel het volk) als het antithetische model (de kracht van het evangelie kan het beste dienstbaar worden gemaakt aan het volk door eigen organisaties) falen. In de verhouding kerk-wereld, staat de wereld weer op winst! En de kerk wordt naar de marge geschoven. Organisatorisch (subsidies verdwijnen, de invloed op het openbare leven verdwijnt), maar vooral inhoudelijk: mensen houden geen rekening meer met de boodschap van de kerken, omdat ze er de relevantie niet van vermogen in te zien. De cultuur kan uitstekend uit zonder kerken en zonder God. Of misschien moet men zeggen: het gaat zonder kerk en zonder God precies even beroerd als mèt kerk en God! Wetenschap heeft God niet nodig — weten we al sinds de
|166|
achttiende eeuw. Staten hebben God ook niet nodig. En in het privé-leven is God eigenlijk ook geen echte noodzaak meer! De God-is-dood periode met haar felle erupties en emoties is voorbij. Op het ogenblik verdwijnt God geruisloos uit de cultuur en de samenleving. En de kerken delen in dat proces… En tegelijk beseffen — hervormden èn gereformeerden — dat het God toch gaat om deze wereld. Dat we niet te klein over God moeten denken. De onverschilligheid en de vijandigheid van de wereld doet de kerken enerzijds in hun schulp kruipen en anderzijds zijn de kerken er meer dan ooit van overtuigd geraakt, dat het God gáát om de wereld. We zijn weer terug bij het evangelie van Johannes! Nu de modellen van theocratie en antithese hebben gefaald moeten we weer bij het begin beginnen.
Ik zou daarom willen pleiten voor de gemeente als oefenplaats
voor het leven in de wereld. Een oefenplaats is niet een plek om
voortdurend te wonen en te schuilen. Het is een plaats om je
terug te trekken, je te trainen en om weer terug te gaan naar het
veld waar de wedstrijd wordt gespeeld. De wedstrijd van God met
de machten wordt in de wereld gespeeld. Het grote geding van God
heeft als inzet het heil van de wereld. En de gemeente is daarin
betrokken, omdat ze daartoe door de Heer zelf is geroepen. De
gemeente, de plaatselijke kerk, is niet de veilige ark van Noach,
waardoor we zonder letsel door de secularisatie worden heen
geleid. Het is ook niet de plaats, waar we — met of zonder
leedvermaak — de drenkelingen rondom ons zien verdrinken. De
plaatselijke kerk is de plaats, waar we ons oefenen om Gods
bedoelingen met de wereld te vertolken. Het is de plaats van
getuigenis en dienst. Het is de plaats waar we de Schriften
aftasten op Gods bedoelingen en waar we leren de nood van de
naaste te verstaan. Het is de plaats waar we ons oefenen in de
dienst van de Heer en daarom in de dienst aan de naaste.
De gemeente als oefenplaats
kan iets hebben van een schuilplaats,
|167|
zoals de school een plek is
waar men zich kan terugtrekken om beter toegerust het leven in te
gaan. Er is de gemeenschap van gelovigen, de broeder- en
zusterkring van degenen die nog niet zijn meegesleept met de
secularisatiegolven. We ontmoeten er de mensen die zich
vastgrijpen aan de strohalmen en aan de dukdalven van het geloof.
En samen zoeken we naar grond om op te staan. Maar tegelijk
zoeken we naar de hand van hen die zich voelen ondergaan. En bij
het vastpakken van de hand van de ander voelen we, dat we zelf
meer grond onder de voeten hadden dan we dachten!
De gemeente als oefenplaats
heeft de liturgie als eigen culturele vormgeving. Daar wordt een
taal geleerd om het vol te houden in de uitholling van de woorden
rondom. Daar worden woorden gehoord, die kracht hebben en in
daden kunnen overgaan. In het Kyrie leren we de nood van de
wereld naar de goede plaats te brengen. En in het Gloria richten
we onze lof tot God. In de voorbeden leggen we onze last op Hem
en in de prediking laten we ons bemoedigen en aansporen om verder
te gaan in de beweging van Gods liefde.
De gemeente als oefenplaats
heeft de catechese en het vormingswerk als leervormen. Daar kan
geleerd worden wat de Schrift zegt en hoe God spreekt. Daar
kunnen ervaringen worden uitgewisseld. Daar kan men uithuilen en
opnieuw beginnen. Daar vindt de biecht plaats en de vergeving: de
klacht en de troost; de twijfel en de bemoediging; de wanhoop en
het uitzicht. De gemeente is de plaats voor het brede beraad van
mensen die aan Gods hand staande proberen te blijven in de
baaierd van het moderne leven.
Het is ook de plaats, waar
het politieke en maatschappelijke beraad plaats vindt. Het gaat
God om de wereld. Daarom zullen we voortdurend ons moeten
beraden, hoe we in de wereld zullen staan; hoe we zullen stemmen;
hoe we ons beroep zullen uitoefenen; hoe we onze verontrusting
zullen uiten; hoe we mee zullen helpen om mensen tot hun recht te
laten komen; hoe we onszelf zullen inzetten in het
maatschappelijk proces. In het gemeenteberaad komt voortdurend de
vraag naar voren, waar we in de wereld zullen meedoen en waar we
zullen afhaken. Dat verandert van dag
|168|
tot dag. Daarom hebben we elkaar nodig in de kleine gemeenschap van de plaatselijke kerk. Als hulp en bemoediging. Of als correctie en appèl. Het grote ideaal van de theocratie wordt hier verkleind tot op de inzet van een mens in de nood van de wereld. En het grote model van de antithese wordt hier verkleind tot de schaal van de gemeente, die zich oefent in Schriftlezing met maatschappelijke relevantie en in gebed voor de nood van de wereld.
De kerk is een huis om in te wonen. En de kerkorde geeft
structuur aan dit huis. De gemeente van Christus is niet meer de
grote volkskerk, die domineert in de samenleving; niet meer de
zendingskerk, die apostolair zich verantwoordelijk weet voor de
hele samenleving, en haar directieven schrijft in herderlijke
brieven voor de hele wereld; ook niet meer de theocratische
moeder die waakt over haar afvallige kinderen.
De gemeente van Christus is
ook niet meer de antithetische tegencultuur, die in eigen kring
de principes van het Koninkrijk van God gestalte geeft als een
tuin rondom het kerkelijke huis; ook niet meer de burcht van
zekerheid van mensen die staan voor hun zaak, omdat ze weten
waarom het gaat in kerk en wereld; zelfs niet meer de verdedigers
van de christelijke waarheid in een vijandige wereld. De gemeente
van Christus zal in de komende tijd een eenvoudig huis moeten
zijn om in te wonen voor mensen, die houvast zoeken. Een huis dat
zich niet afsluit naar buiten, maar open blijft staan voor ieder
die wil komen. Met deuren zonder drempels. Met ramen die wijd
open staan voor de nood van de wereld. Maar ook met deuren
waardoor men naar buiten kan gaan om op te komen voor recht en
gerechtigheid, voor vrede en barmhartigheid in de wereld die ten
prooi is aan zelfzucht en machtswellust.
De gemeente als huis om in te
wonen zal oefenplaats moeten zijn voor allen die op zoek zijn
naar waarheid en gerechtigheid. De gemeente zal niet exemplarisch
kunnen zijn in de zin, dat ze alles
|169|
weet, of alles voorbeeldig
doet. Ze is zout in de pap van de wereld omdat ze weet hoe het
zout smakelijk blijft en ze is het licht in de wereld omdat ze
weet waar ze haar lichten moet aansteken. Dat is een heel
bescheiden positie, die we hebben aangeduid als oefenplaats. De
gemeente is geen paleis van waaruit de wereld wordt gedirigeerd.
Ook geen klooster waarin gemeenteleden zich opsluiten tegen de
stromen van het tij. De gemeente is een open huis, waar men in en
uit kan lopen. Een open huis rondom een open bijbel en een
nodigende tafel. Een open huis met mensen die beschikbaar willen
zijn voor de nood van de wereld.
Dat laat zich beter
plaatselijk dan landelijk organiseren. In elke gemeente behoort
overleg te zijn met degenen die werkzaam zijn in het onderwijs
over hun functioneren als christenen in de school. De kerk hoeft
zich niet uit te spreken over openbaar of christelijk onderwijs,
als men zich maar verantwoordelijk weet voor de totale structuur
van het onderwijs in Nederland èn voor de mensen die er in
werken. In de plaatselijke gemeente moet er niet alleen aandacht
zijn voor het godsdienstonderwijs op de openbare school en voor
het bijbelonderwijs op de christelijke school, maar voor het hele
onderwijs en voor de onderwijsgevenden ter plaatse.
Dat zelfde geldt ook voor
handel en industrie. De plaatselijke gemeente hoeft zich niet
druk te maken over christelijke vakbonden of over algemene
overlegstructuren. Het gaat ook hier om een beraad van mensen die
werkzaam zijn in handel en industrie: hoe stel je je op in zaken
van winst, reclame, sponsoring, belastingontduiking,
werktijdverkorting etc.? En hoe ga je om met de vraag, of je in
een bepaald bedrijf wel kunt werken? Hoe sta je in de vragen van
arbeidstijdverkorting, solidariteit, automatisering
etc.?
Ook al ligt de uiteindelijke
verantwoordelijkheid bij de mondige gemeenteleden (zoals de
gereformeerden altijd hebben betoogd), toch moet men in het
midden van de gemeente met deze vragen coram Deo omgaan (zoals
het hervormde ideaal altijd is geweest). We moeten elkaar als
volwassen gemeenteleden helpen om te gaan met vragen uit de
samenleving.
Dat geldt ook voor de
politiek. Op dat terrein branden tegenwoordig hete vuren: de
verhouding Oost-West en de defensieproblematiek;
|170|
de vragen rondom
kernbewapening; de verhouding tot de derde wereld; het racisme;
de verdeling van de goederen; de milieuvraagstukken. Sommige
christenen zijn van mening, dat deze vragen het beste kunnen
worden opgelost langs de weg van het socialisme. Anderen zijn van
mening, dat het socialisme in zichzelf een verderfelijk zaad
draagt, dat geen goede vruchten kan voortbrengen en dat men
daarom christelijke politiek moet voeren. De verschillende
meningen zullen in de plaatselijke gemeente bij elkaar gebracht
moeten worden in een gemeenteberaad, waar men de zaken kan
uitspreken. Misschien moet men soms tot een pluriform antwoord
komen. Maar wellicht is er soms meer eenheid te bereiken dan men
dacht. In elk geval zal men elkaar naar de diepste motieven
moeten vragen en vooral naar de evangelische
inspiratie.
Kerkordelijk betekent dat,
dat men per gemeente dit soort beraad institutionaliseert. Als
een soort oefenschool, een gemeenteberaad, een exercitieterrein
voor ethisch beraad.
Er zijn plaatsen in
Nederland, waar de politiek en de schoon nog zeer principieel
naar zuil te onderscheiden zijn. Daar zullen in de christelijke
gemeente de opvattingen naast elkaar blijven staan. En daar zal
voor pluriformiteit binnen de gemeente gepleit moeten worden. Er
zijn ook plaatsen in Nederland waar de verlegenheid met de oude
oplossingen zo groot is, dat men bijna gedwongen is naar nieuwe
opties te zoeken. Daar kan het gemeenteberaad niet alleen de
onderlinge tolerantie bevorderen, maar ook op een creatieve wijze
helpen om op nieuwe wegen aanwezig te zijn in de samenleving. We
denken hierbij concreet aan de grote steden waar de
multi-culturele wijken om heel andere antwoorden vragen dan
traditionele dorpen. We denken ook aan sterk geseculariseerde
gebieden als Noord-Groningen, waar de kerken tot een heel andere
aanpak van de verhouding van kerk en wereld zullen moeten zien te
komen.
Plaatselijke verschillen
hoeven niet in een landelijk patroon gewrongen te worden, omdat
een kerkorde dat zo voorschrijft. Plaatselijke verschillen zullen
veel meer de levende kernen moeten zijn, van waaruit een kerk
haar vitale processen ziet lopen. Plaatselijke
|171|
differentiatie kan een
stimulans zijn tot hernieuwd kerkelijk leven.
Het apostolaire van een kerk
zit niet in het tegen wil en dank de waarheid uitbazuinen
temidden van de natie. Het apostolaire karakter van een kerk
wordt gevormd door haar betrokkenheid bij menselijke nood. Dat
kan de nood zijn van de individu en van de gemeenschap als
zodanig. Het kan de nood zijn van het onderwijs en de vraag om
het milieu. Het kan de nood zijn van de individuele vraag om
levenszin en levensvervulling, maar evenzeer de vraag van
academici om een rechte kijk op de wereld. Apostolair is de kerk
door mee te denken en door mee te doen met mensen, die vragen
stellen. De kerk heeft geen pasklare antwoorden op de ‘wereld’.
De kerk heeft ook geen antwoorden voor de huidige problematiek
van politiek en samenleving, van economie en wapenbeheersing, De
kerk kan — vanuit het evangelie — alleen meedenken en meedoen.
Tastend en aarzelend. Maar altijd solidair: solidair met de
mensen en solidair met haar roeping.
Daarom kan de kerk in onze
wereld niet beter doen, dan de vragen en problemen van de wereld
meenemen naar haar huis en ze daar voorleggen aan de Heer in het
Kyrie-gebed. En ze vervolgens tegen de lezing van de Schrift
aanhouden, zodat er licht over kan gaan schijnen in de prediking.
En tenslotte kan de gemeente vanuit die inspiratie en in
solidariteit met de wereld proberen mee te werken aan het heil
voor mensen in de wereld.
In elk geval: geen
apostolaire fanfare. Maar aarzelend en zoekend naar nieuwe
woorden en bevrijdende daden voor een wereld in een diepe crisis
zich verbonden weten met het lot van de mensheid. Misschien wordt
de gemeente zo weer een huis om in te wonen.
Literatuur:
A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795,
Kampen, 19863.
Op weg naar hereniging, Scheiding en hereniging van
hervormden en gereformeerden, Kampen, 1986 (Verslag van het
Doleantie-symposium, 1986).
L. Kalsbeek, Theologische en wijsgerige achtergronden van de
verhouding kerk, staat en school in Nederland, Kampen, z.j.
(1976).