|95|

4. Eenheid en verscheidenheid in de gemeente

 

4.1. Historisch

De door Jezus begonnen beweging is in golfslagen door de wereld en door de tijd gegaan, voortdurend op zoek naar nieuwe passende organisatievormen. Het begon met een handjevol volgende vissers, die als leerlingen (mathètai of discipelen) achter Jezus aan gingen en als gezondenen (apostoloi) de opdracht kregen om het werk van Jezus voort te zetten (Mat. 28: 16vv.; Joh. 16: 26v.). Met Pinksteren schoot het heilige vuur in de nieuwe beweging in Jeruzalem (Hand. 2) en ontstond er een gemeenschap van ‘bevrijde mensen’ (sooizomenoi, Hand. 2: 47), die volhardden bij de didachè, het onderricht van de apostelen; bij de koinoonia, de gemeenschap; het breken van het brood en de gebeden (Hand. 2: 42). Bovendien leefden ze in gemeenschap van goederen en deelden ze uit van hun bezittingen (vs. 44 en 45). De dynamis, de wervende kracht, van Jezus herhaalde zich rondom de apostelen, die de wereld introkken om de boodschap van Jezus verder te vertellen (kèryssein: als herauten de boodschap verkondigen èn didachein: als leraren uitleggen wat er precies is bedoeld). Rondom Petrus, Jakobus, Filippus en vooral rondom Paulus ontstonden er nieuwe kringen van gelovigen (ekklèsiai, kerken of gemeenten), die op een andere manier gingen leven. Deze kringen nestelden zich soms dicht tegen de bestaande Joodse synagogen aan en soms zetten ze zich af tegen de Joodse broeders, die vaak grote bezwaren hadden tegen de nieuwe pretentieuze sekte.
Men zou de nieuwe geloofsgemeenschap kunnen beschrijven als een apostolische beweging, die werkt als een golfslag. Vanuit Jeruzalem gaat de boodschap van Jezus als de door God gezonden Christus naar Antiochië en Klein-Azië, naar Macedonië en Griekenland om tenslotte uit te komen in Rome, het hart van het toenmalige imperium romanum. Ook gaat de stroom naar Noord-Afrika en Azië en straks naar Europa en Amerika, naar Australië

|96|

en Aziatische verten tot aan de uiteinden der wereld. Kerk kan bijna worden gedefinieerd als de voortgaande beweging van het Woord der Bevrijding, als de estafette van het heil. Rome wordt al spoedig het middelpunt van die beweging, die oorspronkelijk in Jeruzalem was begonnen. Vanuit Rome gaan de vertegenwoordigers van de blijde boodschap de wereld in in een apostolische successie. Het keurmerk van Rome, de officiële priesterwijding en de volmacht van de bisschoppen zijn de garanties voor de ware leer en de echte bevrijding. De ene christelijke apostolische kerk verovert de wereld vanuit Rome en legt een eenheidsstructuur op aan alle geloofsgemeenschappen die op deze wijze in de wereld zijn ontstaan. Zoals het imperium romanum, het Romeinse rijk, de pax romana, de vrede, over de toenmalige wereld had verspreid en een eenheid van bestuur en verdediging had georganiseerd, zo trachtte de ecclesia romana catholica een nieuwe christelijke wereld te scheppen door eenheid van liturgie, eenheid van leer, eenheid van taal (het Latijn!) en eenheid van bisschoppelijk bestuur in te stellen onder de hele christenheid. In de Middeleeuwen leek dat — althans voor zover het West- en Zuid-Europa betreft — gerealiseerd te kunnen worden. Weliswaar brak de eenheid in 1054 in twee stukken en vielen er telkens splinters van de catholica af (Katharen, Waldenzen, Hussieten — om een aantal bekende ‘afvalligen’ te noemen), toch werd vanuit Rome de katholieke eenheid en waarheid te vuur en te zwaard verdedigd in de Europese wereld. In een voortdurend gevecht met de opkomende macht van de wereldlijke overheid (de strijd met de keizers!) wist Rome haar eenheidsideaal door te zetten, totdat in 1517 de Reformatie een grote slag toebracht aan de Romeinse hegemonie. De apostolische beweging — zoals die door Rome in praktijk was gebracht — splitste zich in verschillende stromen en stroompjes: Luthersen, gereformeerden, dopersen en Anglicanen maakten zich los van de Romeinse eenheid en namen de kleuren in zich op van het milieu waarin ze ontstonden. Er ontstonden aanvankelijk ‘regionale’ kerken, die uitgroeiden tot ‘nationale’ kerkgenootschappen. Nog later ontstonden kerken met ‘mentale’ differentiaties, die zich gingen organiseren rondom geloofsinzichten of levensvisies. De apostolische

|97|

beweging, begonnen in de krachtige eenheidsstroom van Rome, die de hele Westerse wereld aan zich had weten te onderwerpen, vertakte zich in een veel-stromenland van nationale en mentale verschillen om in onze tijd als een bijna ondergrondse stroom voort te gaan in het landschap van de secularisatie. En het is de tragiek van Rome, dat het — ondanks haar eenheidsidealen en haar eenheidsaanspraken — ook is afgekalfd tot één van de vele christelijke stromingen binnen de Europese cultuur. De pluriformiteit van geloofsbeleven lijkt het te winnen van de eenheid van organisatie. De krachtige christelijke eenheid van de Middeleeuwen is versnipperd en verbrokkeld in een langzaam proces van atomisering en individualisering van de Europese cultuur. Het palet van de kerkgenootschappen, die men in de huidige wereld aantreft, is er een kleurrijke weerspiegeling van.
Wanneer men deze historische ontwikkelingen nog eens overziet, blijken er in feite drie kerktypen te onderscheiden te zijn, die in de loop der eeuwen — parallel aan de historische ontwikkeling van de cultuur in Europa en Noord-Amerika — zijn ontstaan:
a. In de eerste plaats is er het katholieke kerktype, dat de eenheid van liturgie, leer en organisatie zoveel mogelijk probeert vast te houden (de Rooms-Katholieke Kerk is daarvan het meest sprekende voorbeeld; de Oosters-orthodoxe kerken hebben deze idealen in het Oosten zoveel mogelijk gehandhaafd, ook al zijn ze zich organisatorisch wat meer gaan richten op verschillende nationaliteiten; ook de Anglicaanse Kerk heeft in feite een dergelijke structuur behouden). De kerken van dit type kenmerken zich door een bisschoppelijke structuur, sacramentele eenheid en een min of meer flexibele interpretatie van de traditie. De eenheid omvat de veelheid. De bisschop is het symbool van deze eenheid.
b. Het tweede type kerk, dat is ontstaan in de woelingen van de zestiende en zeventiende eeuw, kan men het regionale of nationale kerktype noemen. De eenheid ligt nu niet meer in de (bisschoppelijke) ambtsstructuur, maar in het Schriftgezag. Omdat de Schrift in principe toegankelijk is voor àlle gelovigen, krijgen ook de gemeenteleden meer inspraak en invloed op de kerkstructuur. Men blijft vasthouden aan de katholiciteit van de kerk, in de zin,

|98|

dat de ene algemene christelijke kerk de gestalte heeft aangenomen van de nationale kerk. Nationale kerken weten zich openbaringsvormen van de Una Sancta. Het Latijn is vervangen door de landstaal. De regering van de kerk vindt plaats in vergaderingen van ambtsdragers. Ouderlingen en diakenen worden geroepen uit de gemeenteleden en hun ambt is plaatselijk en tijdelijk beperkt. Nationale kerken zijn vaak gekenmerkt door een grote mate van pluriformiteit van opvattingen binnen één kerkstructuur, terwijl hun geschiedenis dikwijls nauw verweven is met die van de natie, waarbinnen zij hun werkterrein hebben. De nationale kerken lopen parallel met het ontstaan van nationale eenheden in de Europese geschiedenis (zoals de Rooms-Katholieke Kerk is gegrond op de structuur van de Romeinse eenheid van het imperium romanum). De opkomende democratie vindt een voedingsbodem in de ambtsstructuur van de nationale kerken. Ook hier omvat de (nationale) eenheid de verscheidenheid. De nationale kerk is het symbool van de eenheid.
c. Tenslotte onderscheiden we een derde kerktype, dat we kunnen aanduiden als free churches of mentaliteitskerken, die hun identiteit zoeken in een geloofsovertuiging of een levensvisie. Verstaan de katholieke en de nationale kerken zich als ‘voortzetting’ van de apostolische beweging, als beddingen van de stroom van het heil, de vrije kerken zou men kunnen typeren als ‘antwoord-kerken’: ze brengen de mensen bij elkaar, die (op een bepaalde wijze) antwoorden, reageren op de boodschap van het evangelie; en van daaruit zijn zij ‘dragers’ van de heilsboodschap. In de eerste plaats zijn vrije kerken gegrond op de overtuiging van hun aanhangers. De vrije kerken zien hun eenheid niet in de apostolische successie of in de traditie, maar in het gemeenschappelijk geloof van de leden. Vrije kerken zijn ook geen stromen die in hun vaart van alles en nog wat meenemen; het zijn stuwmeren van geloof, bronnen van gelijkgezindheid en gemeenschap, inspirerende krachten voor de omgeving. Katholieke en nationale kerken hebben als brede rivieren al heel wat meegezeuld in de rijkbewogen traditie die ze achter zich hebben — ze hebben in elk geval geprobeerd de band te bewaren met de bron. Door de apostolische successie of

|99|

door vast te houden aan het Schriftgezag. Vrije kerken hebben de eenheid meer gezocht in de zuiverheid van het geloof van hun leden: ze zijn subjectivistischer, persoonlijker, warmer… Maar ze splitsen zich even gemakkelijk weer verder als kernen in een atoomreactor: er ontstaan steeds weer nieuwe kerken en kerkjes, en de waarheid dreigt bij sommigen steeds smaller te worden. Overigens moet men goed onderscheiden: In Nederland zijn we gewend aan kerken die zich verenigen op een zo orthodox mogelijk standpunt, zodat de waarheid steeds kleiner wordt. In de Verenigde Staten zijn er ook geloofsgemeenschappen, waar men elkaar vindt op een meer liberaal of tolerant standpunt: de eenheid ligt daar bij voorbeeld in het oprechte verlangen naar God, of in de broeder- en zusterschap van alle mensen. Dat levert natuurlijk een heel ander soort vrije kerk op dan het orthodoxe type. Overeenkomst is, dat men de eenheid zoekt in de geloofsovertuiging van de leden (hoe orthodox of tolerant ook) en niet in de (brede) stroom van de overlevering, die is ontstaan vanuit de bron van het geloof: Jezus Christus. De eenheid is gegrond in de waarheid en verdraagt nauwelijks verscheidenheid.
Er zijn natuurlijk heel wat ‘mengtypen’ van kerken ontstaan, die trekken hebben van het ‘katholieke’ en het ‘nationale’ (dan kan men weer denken aan de Church of England, of aan de Russisch Orthodoxe Kerk) en vooral van ‘nationale’ en ‘vrije’ kerktypen. De Gereformeerde Kerken in Nederland hebben zich enerzijds gezien als Gereformeerde Kerken in Néderland, reformatie van de nationale hervormde kerk. Anderzijds hebben ze zich — door het theologisch uitgangspunt van Kuyper in de wedergeboren mens — gepresenteerd als ‘vrije kerken’, die zich hebben verenigd op de geloofsovertuiging van de drie formulieren van eenheid. Ondertekening van de drie formulieren door de ambtsdragers is een teken van het vrije-kerk-karakter van de Gereformeerde Kerken. De kleine Lutherse Kerk in Nederland en de Remonstrantse Broederschap hebben meer de trekken van een ‘nationale’ of ‘regionale’ kerk dan van een free church. De grote Methodistenkerk van de Verenigde Staten heeft daarentegen weer de typische trekken van een free church. Dat komt omdat de

|100|

nationale of regionale kerken meestal uitgaan van de apostolische beweging, die zij willen presenteren en de free churches uitgaan van een geloofsovertuiging van de leden. Bij de eerste ligt de eenheid in de beweging van de traditie; bij de laatste ligt de eenheid in de overtuiging van de lidmaten. Men drukt dat ook vaak uit door te zeggen, dat de nationale en regionale kerken in principe (hervormde) katholieke kerken zijn: ze zijn uitlopers van de apostolische stroom, die door de eeuwen heen is gegaan. De vrije kerken zijn georganiseerd als ‘verzamelde geloofsgenoten’; ze komen bijeen in gemeenschappelijk geloof.

De Gereformeerde Bond binnen de Nederlands Hervormde Kerk ziet er uit als een ‘vrije kerk‘ — men vindt elkaar op de waarheid van het gemeenschappelijk beleden gelóóf. Maar daar moet men zich niet op verkijken. Dat is hooguit de doelstelling van de Bond tot Verbreiding en Verdediging van de Waarheid binnen de Hervormde Kerk. De leden van deze vereniging zijn voluit lid van de Nederlandse Hervormde Kerk en ze willen niets liever dan dat deze kerk op een gereformeerd-katholieke wijze getuigt van de Waarheid zoals die door de eeuwen heen is overgeleverd op grond van de Schrift en de Belijdenis. De Gereformeerde Bond denkt niet vanuit een geloofsovertuiging; de Gereformeerde Bond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk komt op voor de gereformeerde traditie als bepalende theologie voor de nationale Nederlandse Hervormde Kerk. Gereformeerde Bonders willen, dat de nationale kerk zich houdt aan haar oorspronkelijke belijdenis. Daarom zullen Gereformeerde Bonders ook nooit uit de Hervormde Kerk stappen, zoals de Afscheiding en de Doleantie dat deden. De vaderlandse kerk is de bedding waarin de gereformeerde waarheid (en niet een geloofsovertuiging!) gestalte moet krijgen! Niet de overtuiging van mensen bindt een kerk samen, maar de roeping van de Heer. De kerk is de vormgeving van het verbond, dat God sluit met zijn kinderen.

 

4.2. Theologisch

Theologisch gaat het om de vraag naar de grond en het fundament van de kerk. Is de kerk gegrond in de geloofsovertuiging van haar leden? Of is de grond van de kerk gelegen in de roeping van de Heer en in de apostolische successie van ambt en/of gemeente?

|101|

a. De Katholieke Kerk heeft duidelijk gekozen voor het rechtlijnige historische standpunt van identificatie van de weg van Christus door de geschiedenis met die van de kerk. De Katholieke Kerk is het Lichaam van Christus, zoals Hij gestalte aanneemt in verschillende tijden en culturen. Bovendien is verbinding met Christus gegarandeerd door de apostolische successie: Christus heeft de volmacht over mensen in handen gegeven van Petrus (Mat. 16: 18), die als eerste paus van Rome die volmacht heeft overgedragen aan zijn opvolgers in successie. Er is dus een regelrechte keten tussen Christus en zijn dienaren door de eeuwen heen. En de Katholiek Kerk is de vleesgeworden eenheid voor alle gelovigen, die in Christus zijn ingeplant. Ze is niet alleen per definitie de ware kerk, maar ook het in het instituut van de catholica geïncarneerde Lichaam van Christus zelf. Haar priesters representeren Christus tegenover de gelovigen en zij bemiddelen het heil, dat Christus ons schenkt. Zij zijn daarom ook de enigen die de bevoegdheid hebben om de sacramenten, als vehicula van het heil, te bedienen; die door middel van het leergezag leiding kunnen geven aan het leven en denken van de gelovigen en die de volmacht hebben om dat wat zij op aarde gebonden hebben ook in de hemel gebonden te laten zijn (Mat. 18: 18). In de katholieke opvatting van kerk-zijn is er een theologische identificatie tussen de kerk en Christus. De kerk kan dus in principe ook niet falen of zich vergissen, al kunnen individuele vertegenwoordigers van de kerk natuurlijk wel fouten maken. Kortom de kerk is heilig, omdat zij — tot in haar institutaire vormgevingen — het Lichaam van Christus is.
b. Bij de kerken van de Reformatie ligt dat principieel anders, omdat zij duidelijker onderscheid maken tussen de Heer, die het Hoofd is van de kerk en de kerk als het Lichaam van Christus. Men kan ook zeggen: men maakt onderscheid tussen Christus en de vormgeving van de kerk als gestalte van de Geest. In een pneumatologische kerkopvatting, waarbij kerk niet onmiddellijk samenvalt met Christus, maar waarin kerk ook mensenwerk is, zij het geïnspireerd door de Geest in gehoorzaamheid aan de Schrift, komt er meer ruimte tussen Christus en de kerk. Het is de ruimte van het verbond — om het in een beeld te zeggen dat in de

|102|

gereformeerde traditie zeer geliefd is. In het verbond is er een band tussen God en mens, die van God uitgaat; maar er is ook menselijke ruimte in. Ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en vormgeving; maar ook ruimte voor zonde en vergissingen…
Christus en kerk vallen niet zonder meer samen. De kerk dráágt het Woord van Christus met zich mee èn wòrdt er door gedragen als een ecclesiale Christophoros. In de kerk wordt Christus present gesteld in Woord en sacramenten en tegelijk moet er gezocht worden naar vormgevingen in belijdenis en wandel. De eenheid van de kerk ligt in de roeping door Christus; in het aanbod van het verbond; in de gave van het heil. De verscheidenheid van kerken en mensen ligt in de wijze waarop men het heil accepteert en verwerkt. Binnen de kerken van de Reformatie is er ruimte voor verschillende geloofsopvattingen en theologische scholen; voor uiteenlopende daden van geloofsgehoorzaamheid en inzicht. Daarom moet de weg en de waarheid steeds weer gezòcht worden in ambtelijke vergaderingen. Die ligt niet vast in een leergezag of in een pauselijke cathedra; de waarheid moet steeds weer oplichten; er moet om de waarheid geworsteld worden, omdat de situaties steeds verschillend zijn.
De eenheid van de kerk ligt bij de kerken van de Reformatie in Christus en dús buiten de kerk! En die eenheid omsluit de pluriformiteit van charismata en inzichten, van geaardheid en nationale verscheidenheid. De eenheid ligt in de verzoening door het werk van Christus en niet in de eensgezindheid of in de eenheid van de gelovigen. Het verbond is monopleurisch, dat wil zeggen, dat het verbond primair een aanbod is van God zelf. Pas in de tweede plaats is er de pluraliteit van de antwoordende mensen. De genade gaat voorop, de mens volgt met vallen en opstaan. De heilszekerheid ligt niet in (het geloof van) mensen, maar in de liefdevolle genade van God zelf.
In de achttiende en negentiende eeuw is men deze theologie liberaal gaan invullen door de spanning tussen Christus en zijn Woord enerzijds en de interpreterende en antwoordende mens anderzijds op te heffen. Iedereen mocht op zijn wijze de Heer volgen en zijn geloof belijden. Er kwam plaats van allen en

|103|

iedereen in veel nationale kerken. De verstrengeling met de natie en soms ook met de staat maakte dat er ruimte kwam voor alle mogelijke en onmogelijke vormen van geloofsovertuiging. De liefde van Christus werd ingeruild voor een liberale tolerantie, die alles door de vingers zag. De eenheid van de kerk viel soms bijna samen met de nationale eenheid. Dat heeft een ‘hotelkerk’ opgeleverd, die spanningsloos en karakterloos werd. Kerk en natie vielen samen. Of nog erger: kerk en staat vielen soms samen. Niet alleen in de nationale kerken van reformatorisch type, maar ook in delen van de katholieke wereld.
Een plurale kerk hoeft echter niet per se een liberale kerk te zijn, die alles toelaat. Er is ook een optie mogelijk, waarbij de verscheidenheid in een dialogisch verband wordt gebracht met de Heer, zoals Hij tot ons komt in Schrift en Belijdenis. Men kan zich een kerk voorstellen als een gesprekscircuit, waarin geworsteld wordt om de Waarheid, omdat men weet dat de Waarheid niet vastligt en wij niet over de Waarheid kunnen beschikken. Waarheid in bijbelse zin is immers een ontmoeting, een gebeuren tussen God en mens. Waarheid is: in brand geschoten worden door het vuur van de Geest; inspiratie door de existentiële ontmoeting met God zelf; uitgedreven worden in de wereld; de strijd aanbinden met de leugen; vernieuwd worden door de kracht van de Geest.
Met andere woorden: als de gegeven eenheid niet geïdentificeerd mag worden met de kerk-als-instituut, laat staan met de ambtsdragers, dan moet — kerkordelijk gesproken — ook het dialoog-karakter van de kerk worden georganiseerd. Niet alleen in ambtelijke vergaderingen — dat is een goed begin in de gereformeerde traditie — maar ook binnen de gemeente. Het gaat immers om een leerproces van alle gelovigen. Misschien zelfs om een leerproces van gelovigen samen met niet- of niet-meer-gelovigen. In elk geval zal het dialoog-circuit nadrukkelijk in een kerkorde-structuur moeten worden opgenomen in de vorm van een plaatselijk ‘gemeenteberaad’; in plaatselijke en regionale ‘overlegstructuren’ waarin gemeenteleden vanzelfsprekend betrokken worden. In dat beraad zou uitdrukkelijk de mogelijkheid gegeven moeten zijn voor echte beslissingen, die zelfs plaatselijk verschillend kunnen

|104|

uitvallen. De ene gemeente zal beslissen om kinderen wel aan het Avondmaal te laten deelnemen en andere gemeenten zullen een andere beslissing kunnen nemen; sommige gemeenten zullen sterke politieke accenten leggen en andere zullen meer innerlijk gericht zijn. Het is natuurlijk wel van groot belang, dat deze gemeenten of gemeentegroepen met elkaar in contact blijven. Daarom moet ook het dialoog-circuit van gemeenten en gemeentegroepen onderling kerkordelijk worden georganiseerd!

Als men het dialoog-karakter van de kerk theologisch verder wil funderen, moet men de eenheid niet zoeken in de kerk-als-instituut, of in het leergezag van de bisschop of van een synode, zelfs niet in de vergadering van ambtsdragers, maar in de spanning tussen de gegeven eenheid in Christus en de te bereiken eenheid in het Koninkrijk van God. Theologisch gesproken is er sprake van eschatologische eenheid, die voortdurend — in een permanent beraad van alle gelovigen — moet zoeken naar de waarheid-in-een-bepaalde-situatie. We hébben de waarheid niet in een belijdenis of institutair leergezag — we léven met de Waarheid die in Christus is gegeven en ons nog volledig geopenbaard zal worden.

c. Het derde theologische standpunt is dat van de vrije kerken, die — als regel — de eenheid in de geloofsovertuiging van de gelovigen funderen. Het zijn kerken van gelijkgezinden, die elkaar gevonden hebben op een bepaalde geloofsbelijdenis (of bepaalde geloofsbelijdenissen als formulieren van eenheid) of op een bepaalde opvatting. Het voordeel is dat de overtuiging, de leer van een dergelijke kerk vast ligt. Dat wil zeggen: zolang als het duurt. Want mensen verschillen en interpretaties verschillen. In de vrije kerken bestaat het grote probleem, dat men de verscheidenheid moet onderdrukken door een machtig controle- of tucht-systeem. Of dat de ene afsplitsing na de andere zich voordoet. Theologisch is er het bezwaar, dat men tekort doet aan de pluraliteit van het geloof en van de bijbel zelf. En dat men de waarheid meent vast te kunnen leggen in een belijdenis of in een acte van overeenstemming. Als niet een ‘overtuiging’ de waarheid is, maar als Christus de Waarheid is, is er meer ruimte voor theologische verschillen en voor vanzelfsprekende verscheidenheid van inzichten en genadegaven.

|105|

De navolgers van Christus zijn nu eenmaal zeer verschillend van nationaliteit, karakter, opvattingen, temperament en inzicht!
Vrije kerken hebben meestal het probleem, dat de mening van een bepaalde machtige groep als gezaghebbend wordt doorgezet en dat de anderen zich moeten onderwerpen aan de gezaghebbende mening, of… de kerk moeten verlaten. Als de gezaghebbende groep haar standpunt nauwkeurig heeft gecodificeerd in een belijdenisgeschrift en zich er bovendien op kan beroemen dat hun interpretatie oude papieren heeft, wint de orthodoxie van die machtsgroep bijna altijd in dergelijke kerkgenootschappen. Kleine vrije kerken hebben bijna altijd iets sektarisch: ze verabsoluteren één waarheid. En men komt dan terecht in een sfeer van inquisitie en veroordeling…
d. Wij pleiten dus voor een dialoogkerk, waarin de verscheidenheid en de pluriformiteit niet leidt tot vrijblijvendheid, waarbij ieder de waarheid voor zich kan hebben, maar waarin gemeenteleden bewust met elkaar in contact worden gebracht en waarbij ook verschillende standpunten met elkaar in gesprek worden gebracht. Het gaat ons om een plurale kerk, waarin niet het met-elkaar-eens-zijn het doel is, maar het samen zoeken naar de Waarheid. En die waarheid is niet de toevallige waarheid van een meerderheid of van de groep die de macht heeft maar de gegeven en de te bereiken Waarheid in Christus. Zo zullen we een weg moeten vinden tussen gemeenschappelijk engagement en openheid voor elkaar.
Als men de verscheidenheid van geloofsopvattingen niet terugkoppelt op de Waarheid die in Christus is, vervalt men in sektarisme of algemene vrijblijvendheid. De eenheid en de waarheid liggen buiten ons zelf. Ze omgeven ons in de persoon en het werk van Christus èn in het komende koninkrijk, waarin de volle waarheid geopenbaard zal zijn. Daarom moeten opvattingen en beslissingen getoetst worden in een voortdurend leerproces van dialoog en gesprek. Een christelijke kerk is niet christelijk om wat zij christelijk acht, maar omdat zij Christus wil volgen. En dat gebeurt met vallen en opstaan. Lerend en aflerend. In discussie en

|106|

daden. Zoekend en tastend. Men versta dat goed: in dat vallen en opstaan ligt niet het heil — dat ligt in de vergevende en vernieuwende kracht van Christus en zijn Geest, die in gezamenlijke bestudering van de Schrift, in verbondenheid met de formuleringen en daden van de vaderen, in gemeenschappelijk gebed en in gezamenlijke dienst van verantwoordelijkheid voor de samenleving en de mensen die daarin wonen, zal oplichten.
Intussen moeten mensen met verschillende geloofsovertuigingen binnen de ene kerk elkaar ook niet frustreren en verlammen, zodat altijd het compromis en de grootste gemene deler de meeste stemmen halen. Het beleid van een kerk moet zowel gericht staan op de verscheidenheid van authentieke geloofsbelevingen en geloofsinzichten als ook op het met elkaar in gesprek brengen van de verschillende visies en opties. Het is niet belangrijk of een kerk naar buiten tot één ‘standpunt’ komt — dat vervolgens krachteloos wordt, omdat de meerderheid zich er niets van zal aantrekken. Het is belangrijk, dat de kerk in haar totaliteit zoekt naar de eenheid. En misschien licht er dan — af en toe — een duidelijk standpunt op, als men het over zeer fundamentele zaken plotseling — door de inspiratie van de Heilige Geest — eens blijkt te zijn.

 

4.3. Sociologisch

Sociologisch gesproken is de kerk een instituut, een organisatie, of als men wil: een ‘systeem’ als andere instituten en organisaties in onze samenleving. Etzioni heeft indertijd de indeling voorgesteld in ‘dwangorganisaties’ (zoals gevangenissen of een leger), ‘utilitaire organisaties’ (bedrijven) en ‘normatieve organisaties’ (zoals kerken en politieke partijen). Men zou kunnen stellen, dat veel mensen vroeger de kerk als dwangorganisatie hebben ervaren; dat de kerk zelf een normatieve organisatie probeert te zijn en dat zij steeds meer tot een utilitaire organisatie is geworden door de nadruk te gaan leggen op pastorale en diaconale dienstverlening.
Bij deze drie organisatievormen horen ook drie soorten macht: In een dwangorganisatie heerst fysieke macht: mensen worden

|107|

gedwongen om op een bepaalde manier te handelen. In een utilitaire organisatie wordt macht uitgeoefend door een voor-wat-hoort-wat systeem, door beloning met goederen of diensten. In een normatieve organisatie wordt een beroep gedaan op het geweten door mensen te overtuigen.
De participatie van de leden is ook verschillend: in een dwangorganisatie is men zeer betrokken, maar de participatie is negatief, ze gaat dikwijls tegen de zin van de betrokkenen in. In een utilitaire organisatie is de participatie berekenend: men doet mee voorzover men er profijt van heeft. Bij een normatieve organisatie is men betrokken uit overtuiging; er is een morele instemming met het patroon van waarden, dat wordt aangeboden. Daarbij kan men — volgens Etzioni — onderscheid maken tussen een zuiver-morele binding aan het waarden-en-normen stelsel door identificatie (men is het er van harte mee eens) en een sociaal-culturele binding, die ontstaat omdat de ‘omgeving’ er toe uitnodigt.
Waar het ons nu om gaat is dat de kerk als normatieve organisatie mensen aan zich bindt door ‘overtuiging’: er is een overtuigend waardenpatroon; door ‘beïnvloeding’ vanuit dit gemeenschappelijke waardenpatroon en door een ‘binding’ van de leden, die instemmen met het waardenpatroon. Het is een ‘dubbele’ beweging: de kerk verkondigt zaken die een eigen overtuigingskracht hebben. En de mensen binden zich aan de kerk uit eigen overtuiging. Als men dat terugvertaalt naar de theologische overwegingen uit de vorige paragraaf, dan kan men zeggen: er is een stroom van ‘Waarheid’ met een eigen goddelijke ‘overtuigingskracht’ die is uitgegaan van Jezus van Nazaret en die door de eeuwen heen — via de banen van het instituut ‘kerk‘ — naar ons is toegekomen en nog steeds overtuigingskracht blijkt te hebben. Anderzijds zijn er mensen die overtuigd raken van de waarheid van het evangelie en zich er in allerlei vormen en gradaties door laten overtuigen. Er is een ‘overtuigingskracht’, een inspiratio Spiritus Sancti, die vanuit de verte van de bijbelse bronnen via de kerkelijke kanalen van de traditie tot ons is gekomen èn er is een ‘overtuiging’, waardoor mensen zich laten binden. Theologisch gesproken is er éérst het Evangelie, de genade (als gratia preveniens, voorop-gaande

|108|

genade van God uit), Christus, de Geest, God zelf — en daarna is er als tweede partner in het verbond: de mens, die zich laat overtuigen, die gaat participeren en die met vallen en opstaan de Heer tracht te volgen.
Als we dit alles nog wat nader sociologisch proberen te analyseren kan men met mevr. M.M. Meerburg onderscheid maken in drie vormen of ‘lagen’ van integratie wat de kerk betreft:
Er is in de eerste plaats de diepe laag van de intenties. Onder en achter het ‘waardenpatroon’ waarvan Etzioni spreekt ligt een diepe ‘vertrouwenslaag’, waardoor mensen zich intens verbonden voelen met een kerk of groep. Men heeft het fundamentele gevoel, dat de kerk een vertrouwenswaardige waarheid bemiddelt, die dieper gaat dan de op dat moment geldende of geformuleerde ‘waarheden’ of ‘belijdenissen’. Men ervaart de kerk als ‘moeder’, als gemeenschap, als veilige haven in het stormgetij van de geschiedenis. Achter de geschreven, geformuleerde en gepredikte ‘waarheden’ voelt men zich verbonden met de Waarheid van Christus zelf. In de Katholieke Kerk is dat gevoel heel sterk verbonden met de viering van de sacramenten. In de protestantse kerken — die de neiging hebben om veel rationeler de nadruk te leggen op de Schrift en op de Belijdenissen — uit zich dat in een diepe verbondenheid met de bijbelse traditie en de kerk (kerkgevoel!), waaraan men trouw blijft, ook als men er niet of weinig komt en in participeert.
In de tweede plaats spreekt Meerburg van een integratie op het gebied van activiteiten: men doet mee in allerlei kerkelijke activiteiten van kerkdienst en bijbelkring tot vrouwenvereniging en actiegroepen. Die band is minder hecht en beperkt zich feitelijk tot de gemeenteleden die een dergelijke vorm van actieve participatie ‘leuk’ vinden. Het zijn — om het wat oneerbiedig te zeggen — de ‘verenigingsmensen’, de ‘bestuurders’, de ‘praters’, de ‘vergaderaars’ die op deze wijze in het kerkelijk leven participeren. En het is de vraag, of de kerken van de twintigste eeuw niet veel te veel op de toer zijn gegaan van deze groep half-intellectuele middenklassers. In elk geval wordt lang niet iedereen aangesproken door de vergadercultuur, die onze kerken kenmerkt.

|109|

De derde groep, die Meerburg noemt, is de kleinste. Het is de integratie op het niveau van cultuur. Mensen, die het met elkaar ‘eens’ zijn op allerlei punten. Die achter een bepaald geloofs-, gedrags- en waardenpatroon staan en daarvoor verbaal en gedocumenteerd kunnen opkomen. Op dit niveau vinden de theologische en morele ‘debatten’ plaats: het gaat over een bepaalde Schriftopvatting of over de interpretatie van de verzoening; over de argumenten voor en tegen investeringen in Zuid-Afrika. Het zijn de mensen, die vroeger op de ‘jongelingsvereniging’ hun theologische kennis opdeden en nu via cursussen trachten binnen te dringen in de theologische cultuur.
Men moet wel goed onderscheid maken: ook de debatten over liturgische veranderingen, over abortus en euthanasie ráken aan de diepste niveaus van vertrouwen en geborgenheid (basic trust), die Meerburg aanduidde met het integratieniveau van de intenties. Maar niet iedereen kan die intenties fraai onder woorden brengen. Dat gebeurt op het niveau van de ‘cultuur’. Door een minderheid.
De socioloog Dürkheim heeft de stelling geponeerd, dat geen enkele samenleving kan bestaan zonder een allesomvattend zingevend kader. De identiteit van een organisatie moet volgens hem gegrond zijn in een samenbindende filosofie of ideologie, waarop de leden aanspreekbaar zijn. Voor de kerk zou men daarbij moeten denken aan een gemeenschappelijke geloofsbelijdenis of oriëntatie op Christus of de Schrift. Die diepste intentie moet min of meer helder onder woorden kunnen worden gebracht.
Daartegenover heeft R.K. Fenn in Journal for the Scientific Study of Religion (1972-1) betoogd, dat er een mogelijkheid is van het naast elkaar bestaan van verschillende waarden- en normenstelsels, als men op pragmatische gronden bij elkaar wil blijven. Bij voorbeeld omdat men in één land woont. De vraag is natuurlijk, of dat ook opgaat voor een kerk, die per definitie is gegrond in de boodschap van de ene Heer. Het ziet er naar uit, dat Dürkheim gelijk heeft, wat de kerk betreft: de organisatorische eenheid is ten diepste gegrond in een gemeenschappelijke bodem, hoe ‘vaag’ die ook onder woorden wordt gebracht. Vooral in de erkenning, dat

|110|

de Waarheid vóórgegeven is, kan de organisatorische eenheid van de kerk erkend en gerealiseerd worden. Trouwens: het in één land wonen of één taal spreken is dikwijls ook een zaak die wordt ervaren als een diepe ‘waarde’, die als zingevend kader in de zin van Dürkheim kan worden geïnterpreteerd. Al moet men tevens constateren, dat deze vorm van eenheid tegenwoordig wordt ingehaald door een ervaring van samen in één wereld wonen. Vooral jongeren leven meer uit een ‘wereldhorizon’ dan in een nationaal kader.
De conclusie lijkt te zijn, dat een kerk haar ‘eenheid’ en dus haar organisatorische verbondenheid en integratie primair moet zoeken op het niveau van de intenties, in de diepe lagen van geborgenheid en vertrouwen. Over de verwoording daarvan en over de vormgeving valt te praten. Het eigene van de kerk ligt niet in haar ‘leerstellingen’, in haar ‘uitspraken’ of ‘belijdenissen’. Dat zijn verwoordingen van een veel diepere geloofsintentie die achter de woorden moet liggen. Mensen hebben vertrouwen in de kerk, omdat ze daarin de Heer hebben ontmoet — of in elk geval het vermoeden hebben dat daar een boodschap van liefde en bevrijding gehoord kan worden en omdat ze daar een gemeenschap hebben gevonden van mensen die door die boodschap zijn geraakt. Het ‘eigene’ van de kerk ligt ook niet in haar ‘activiteiten’, al zullen die dikwijls de vormgeving zijn van de diepste intenties. Het eigene van de kerk ligt in de ervaring van Gods liefde en de menselijke gemeenschap daaromheen. Het eigene ligt daarom in de gemeentelijke samenkomsten: in kerkdiensten en kringen, waar men de gemeenschap met God en met elkaar kan beleven en de afstraling, die daar vanuit gaat. Mensen zeggen daarom dikwijls, dat ze ‘ergens bij willen horen’! Het hart van de kerk, de eigenlijke eenheid, ligt in de mystieke verbondenheid met de Heer en met elkaar. En dat beleeft en verwoordt ieder op eigen wijze. En daarin participeert ieder op eigen wijze.
Waar men die diepste gemeenschap kan beleven, licht de eenheid en de waarheid van de kerk op als in een normatieve organisatie. Dan worden de diepste snaren geraakt van zonde en genade, van geloof en twijfel, van overgave en verzet.

|111|

4.4. Kerkordelijke vormgeving

We pakken de draad weer op bij het begin van dit hoofdstuk. Toen tekenden we de gang van de kerk als apostolische beweging, die eeuwenlang gestalte heeft aangenomen in de kerk van Rome met grote nadruk op de identificatie van het instituut met het mystieke Lichaam van Christus, dat bijeengehouden werd door een sterke centrale regie vanuit Rome met een zwaar accent op de sacramentele beleving van het heil. In de Reformatie brak dit eenheidsideaal verbonden met de mystieke sacramentele eenheid van het instituut uiteen in regionale en nationale kerken met een ambtelijke structuur en met grote nadruk op de verkondiging van het Woord. De grote nadruk op het Woord en op het horen en verstaan brengt ook een geweldige ‘subjectivering’ met zich mee. In de beleving van de sacramenten kan men zich één voelen; in het horen en verstaan van het Woord moet men onder woorden brengen wat men gelooft en dat doet ieder op eigen wijze. De achttiende en negentiende eeuw laten in de protestantse wereld een grote mate van individualisering, subjectivering en — als gevolg daarvan — kerkafsplitsingen zien. Als de eenheid gegrond wordt in een belijden, leidt de verwoording van de belijdenis en de verfijning van de formuleringen tot debatten, veroordelingen en afsplitsingen. De ‘grote’, nationale kerken hebben dat in de vorige eeuw opgelost door een liberale tolerantie: er was voor iedereen plaats in de ‘Grote Kerk’. De grond onder deze brede eenheid was de verdraagzaamheid, die al snel leidde tot vrijblijvendheid.
De zogenoemde free-churches verzetten zich tegen deze algemene verdraagzaamheid en vrijblijvendheid en groepeerden hun volgelingen rondom een duidelijke belijdenis en een oproep tot persoonlijk engagement (of in hun terminologie: bekering). De diepste laag van verbondenheid kan in een kerk nooit de ‘verdraagzaamheid’ zijn als vertaling van Gods liefde. De diepste laag van verbondenheid moet iets te maken hebben met de existentiële en schokkende ervaring van Gods aanwezigheid en aanraking. En daarin zitten altijd spanningen: de spanning tussen de beleefde gemeenschap met God en mensen en de verwoording daarvan;

|112|

de spanning tussen de verschillen in beleving; de spanning tussen de meer en minder geëngageerden en de spanning tussen verschillende vormen van participatie.
Die spanningen kan men niet de baas worden door een algemene verdraagzaamheid. Nog minder door kerksplitsing en afscheiding. Die spanning kan men alleen aan door haar te erkennen en vruchtbaar te maken in een communicatief netwerk van dialoog en beraad. Kerkzijn zal er in de eenentwintigste eeuw niet gemakkelijker op worden. Tenminste als men niet wil terugvallen in de negentiende eeuwse modellen van algemene tolerantie of eenzijdige organisatie rondom ‘geloofswaarheden’. Daarom pleiten wij voor een dialogische kerkorganisatie, waarin de Waarheid zoals die op ons afkomt vanuit het evangelie centraal blijft staan en waarin bovendien ruimte komt voor verschillende belevingen en verschillende verwoordingen van die Waarheid zonder dat ze elkaar — in de diepste geloofsbeleving — frustreren.
Die diepe verbondenheid kan men slechts beleven in de omgang met de Heer in de samenkomst van de gemeente. Daarom zullen we kerkordelijk grote nadruk moeten leggen op de plaatselijke gemeente, die op een eigen wijze gestalte kan geven aan liturgie, gemeentevorming, geloofsbeleving en verwoording van het geloof. Binnen de plaatselijke geloofsgemeenschap zal er tegelijk ruimte moeten zijn voor meerdere vormen van geloofsbeleving. De plaatselijke kerkenraad zal niet één homogeen beleid moeten uitzetten met één vorm van eredienst, één vorm van theologie, één kerkboek, één liedboek en één vorm van catechese en één diaconaal-maatschappelijke visie. De plaatselijke kerkenraad zal de verscheidenheid van geloofsbeleven moeten stimuleren. Anders krijgt een meerderheidsgroep de macht in de gemeente en dan legt de machtigste groep haar theologische en ecclesiologische concepten op aan de rest. Daarom zal de plaatselijke kerk ook niet beperkt moeten blijven tot de kleinst mogelijke eenheid van dorp of stadswijk. Er is veel voor te zeggen om de plaatselijke kerken bijeen te brengen in classes als bases voor het gemeente-zijn in de eenentwintigste eeuw. Het oude diocees kan dan weer in ere worden hersteld. En binnen het diocees vindt de basis-beleving

|113|

van het geloof in de plaatselijke gemeente plaats. Wij pleiten dus voor een pluriforme opzet van plaatselijke gemeenten in een wat groter verband, opdat iedereen een plek kan vinden om zijn of haar geloof te beleven binnen de gemeenschap van de plaatselijke kerk. Tegelijk is het een voorwaarde, dat de verschillende groepen binnen de classis — de verschillende ‘dwarslagen’, om met Liebje Hoekendijk te spreken — met elkaar in gesprek komen en blijven. Niet frustrerend op de wijze van de macht: wie de meerderheid heeft, bepaalt het beleid en de liturgische en ecclesiologische vormgeving. Maar op de wijze van de dialoog: het vragen naar elkaars laatste geloofsgronden. Verschillende geloofsvormen moeten binnen een dergelijke classicale geloofsgemeenschap gestimuleerd worden, als ze ook maar bij elkaar gebracht worden in een gezamenlijk beraad. Eenheid èn verschillende belevingsvormen van de Waarheid; katholiciteit èn persoonlijk engagement; saamhorigheid en politieke verschillen moeten in een spanningsrelatie bij elkaar gebracht en bij elkaar gehouden worden. En dat moet kerkordelijk worden georganiseerd door de structuur van de kerk er op in te richten, anders wordt de kerk van de toekomst toch weer een hotelkerk. Naast de organisatie van verschillende geloofsbelevingen zal er dus ook een kerkordelijke regeling moeten zijn, waarin het gemeentelijk en classicaal beraad worden geregeld; waarin men bij elkaar wordt gebracht om allerlei zaken te regelen; waarin kringwerk wordt georganiseerd dwars door de ‘lagen’ heen etc. Het hart van de gemeente ligt in de vormgeving van de geloofsgemeenschap rond de ontmoeting met de Heer in de eredienst; in de lezing en bestudering van de Schrift; in de lofprijzing; in de gebeden en de viering van de eenheid; in de onderlinge gesprekken en uitwisselingen van ervaringen; in het gezamenlijk beraad over de verantwoordelijkheid in de samenleving.
Tot deze dialogische structuur hoort ook het onderlinge gesprek tussen de verschillende lokale gemeenten. Op regionaal niveau, maar vooral op wereldniveau. De twee polen waarin de kerk van de toekomst zal leven zullen naar alle waarschijnlijkheid de plaatselijke kerk èn de wereldkerk zijn. De verbondenheid met

|114|

elkaar in gemeentelijk verban zal gevoed en gestimuleerd worden door de eenheid van de mondiale kerk. In de eenentwintigste eeuw zullen we — nog minder dan in de twintigste — op onszelf christen kunnen zijn. We zijn met duizend draden verbonden met christenen in de hele wereld. Hun lijden en hun angst; hun geloof en hun theologie; hun oplossingen voor vraagstukken zullen ons niet onberoerd kunnen laten. En we zullen samen staan voor een mondiale bezinning over de plaats van het christelijk geloof in een wereld-samenleving. We zullen ons ook samen moeten bezinnen op onze verantwoordelijkheid voor het ruimteschip ‘Wereld’, waarop wij terecht gekomen zijn en waarvoor we — als christenen — pretenderen een boodschap te hebben.
De eenheid en de verscheidenheid moet dus niet alleen plaatselijk en regionaal worden georganiseerd in een nieuwe kerkorde — ze moet ook mondiaal worden georganiseerd. Een kerk heeft uitkijktorens nodig voor het contact met de broeders en zusters uit de wereldkerk — het lidmaatschap van de Wereldraad van Kerken is niet langer meer een vrijblijvende participatie van reislustige oecumenici in wereldconferenties-ergens-ver-weg. Lidmaatschap van de Wereldraad is participatie in een wereldwijde dialoog op het plaatselijke vlak. De vragen van mede-christenen-elders komen terecht op de tafels van de gemeenten van Groningen tot Walcheren. En er ontstaat — als het goed is — een dialoog van wereldwijde strekking. Gegrond in de ene ervaring van de gemeenschap met de Heer, die wordt gevierd in de samenkomsten van de gemeente overal ter wereld. De grond van de eenheid ligt in de ontmoeting met de Heer in de viering — de organisatie van de eenheid vindt plaats in een wereldwijde dialoog, waarin men elkaar wederzijds vragen stelt, om hulp vraagt, bemoedigt en stimuleert.

 

Literatuur:
J. Moltmann, Kerk in het krachtveld van de Geest, Ambo, 1975.
Hans Küng, Die Kirche, München, 1976.
A. Etzioni, A Comparative Analysis of Complex Organizations, New York, 1975.

|115|

M.M. Meerberg, ‘Eenheid en identiteit in een plurale kerk’, in: Geloofsmanieren. Studies over pluraliteit in de kerk, Kampen, 1981.
J.M. Vlijm, Geloofsmanieren. Studies over pluraliteit in de kerk, Kampen, 1981.
Pluraliteit in de kerk, Speciale uitgave van het GTT, Kampen, 1977.
Liebje Hoekendijk, Dwarslagen in de christenheid, Ten Have, Baarn, 1972.
A.C. Zijderveld, Institutionalisering, Meppel, 1974.