Aantekeningen bij hoofdstuk VI
1. In 1948 verscheen een brochure van de hand van Joh.
Francke met als titel: Het viduaat (De weduwstaat). Iets over
1 Tim. 5: 3-16 in verband met exegetische opmerkingen van Ds.
D.K. Wielenga over deze perikoop. Een reactie daarop
verscheen later van de hand van D. Holwerda: Enkele opmerkingen
over de exegese van 1 Tim. 5: 4 (in: Lucerna 1 (1959)
199-216). Daarop reageerde Joh. Francke in hetzelfde tijdschrift
Lucerna (2 (1960) 448-457): Het subject van
Manthanetoosan (1 Tim. 5: 4). Dr. C. Trimp was zo vriendelijk mij
op deze interessante polemiek te wijzen.
2. In het Nederlands is de woordverbinding ‘werkelijke weduwen’
vreemd. In het Grieks is zij gemakkelijker, omdat het woord
chèra (weduwe) de klank heeft van ‘beroofd, alleen
achtergebleven’. Het adiectivum chèros betekent
‘beroofd, verlaten, verweesd’. De ‘werkelijke weduwe’ is iemand
die in de echte zin van het woord chèra (alleen
achtergeblevene) is. Op grond van enkele plaatsen in Philo blijkt
het woord chèra niet alleen te gebruiken voor de vrouw
die haar man door de dood verloor, maar ook voor haar die haar
man kwijtraakte door kwaadwillige verlating (echtscheiding): zie
editie Cohn-Wendland V 168,5; 27,19; II 85,13. Deze uitgebreide
betekenis lijkt niet aanwezig te zijn in 1 Timoteüs 5, omdat de
apostel dan niet zo ongenuanceerd zou hebben gesproken over de
wenselijkheid dat jonge weduwen zullen huwen (5, 14).
3. Josefus gebruikt het verbum katalegesthai voor
‘optellen, noteren’ (Ant. 2, 180); ‘tellen bij’
(Ant. 3,288); ‘opsommen’ (Ant. 11,68; 18,142;
20,87; c. Ap. 1,131); ‘vertellen, berichten’
(Ant. 15,47); ‘beschuldigen’ (Ant. 19,301). Het
meest frequent is echter de betekenis ‘rekruteren (van
dienstplichtige burgers)’ (BJ 2,268.576.584; 4,196;
Ant. 14,449; 15,109; 19,119).
4. Ant. 17,337.
5. In 5, 9 moet gegonuia wel getrokken bij de aanduiding
van de leeftijd: “Niet minder dan zestig jaar geworden”.
Zou men het trekken bij de bepaling van haar huwelijksleven, dan
zou vertaald moeten worden: “Van één man de vrouw
geworden”. Het is echter onmogelijk gelijktijdig weduwe
te zijn én pasgetrouwde vrouw van één man. Hoewel de woorden ‘van
één man de vrouw’ op zichzelf genomen de huidige situatie kunnen
aanduiden (verg. 1 Tim. 3, 2), moeten zij in verbinding met het
woord ‘weduwe’ wel duiden op een afgesloten periode waarin zij
van één man de vrouw is gewéést. Is dit bedoeld als
afgrenzing tegen vrouwen die twéémaal gehuwd zijn geweest? Hoewel
het vers in de loop van de kerkgeschiedenis wel vaak zo is
opgevat en daarmee een afweermiddel werd voor het zogenaamde
tweede huwelijk, is deze exegese toch gewrongen. Een vrouw wordt
door een tweede huwelijk niet de vrouw van twéé mannen. Wel wordt
zij tweemaal ‘de vrouw van één man’. Onze tekst laat
zich echter niet uit over het aantal
|185|
malen dat een vrouw ‘van één man de vrouw’ is geweest. De
afgrenzing moet dan ook gezocht worden in een andere richting.
Deze weduwe mag niet in overspel hebben geleefd. Als bezwaar
tegen deze opvatting wordt wel aangevoerd dat deze voorwaarde
voor ieder gemeentelid geldt en geen bijzondere voorwaarde kan
zijn voor verkiezing van een weduwe. Men ziet dan echter over het
hoofd dat Paulus zijn brief schrijft in een tijd waarin men sinds
korte tijd in de kerk leeft. Het kan dan zijn dat een weduwe in
die tijd wel ingetogen heeft geleefd, maar dat toch van haar
bekend is dat zij vroeger in ontrouw heeft geleefd. Een dergelijk
verleden krijgt vergeving voor wie gelooft en zich bekeert, maar
het wijst niet in de richting van die eigenschappen die men moet
hebben ontwikkeld om voor bijzondere dienst verkozen te kunnen
worden.
6. Het Griekse werkwoord strènian betekent ‘uit de band
springen; speels, brooddronken worden’. Paulus gebruikt in 1
Timoteüs 5, 11 (evenals in 5, 6) een zeldzaam werkwoord:
katastrènian. Vermoedelijk is het een weinig gebruikt
werkwoord dat het tegenovergestelde aanduid van ‘willen huwen’,
en dat men zou kunnen weergeven met ‘genoeg krijgen van’. Dit
behoeft niet een afwending van het geloof te zijn, maar het is
wel duidelijk dat men niet meer geboeid is door het werk van
Christen en het werk in zijn gemeente.
7. Vers 12 (‘hebbende veroordeling omdat zij de eerste trouw
loslieten’) kan niet worden betrokken op de wens te huwen, alsof
daardoor ontrouw jegens de eerste man binnensloop: Paulus wenst
immers wél dat jonge weduwen huwen! Dit vers ziet op het loslaten
(verachten) van het eerst-aanvaarde werk voor Christus. Vanwege
het woordje ‘eerste’ is niet direkt te denken aan het geloof (er
is maar één geloof), maar aan de trouw: eerst was men trouw en
toegewijd en nu maakt men zich opeens los van dat werk van
Christus. Dit valt onder een negatief oordeel van God en mensen,
omdat men nu de indruk wekt dat een tweede huwelijk op aarde het
wel waard is om een aanvaarde taak in de kerk opeens te verlaten
en gering te schatten.
8. De meeste handschriften lezen in vers 16: “indien een gelovige
man of vrouw”. De kortere lezing (“indien een gelovige vrouw”)
kan in de overige handschriften gevolg zijn van homoeoarcton
(ei tis pistos è pistè). Het lijkt minder aannemelijk
dat kopiisten vanwege vers 4 enkele woorden zouden hebben
toegevoegd (nl. “de gelovige man of”), zoals gesuggereerd in
Metzger, Textual Commentary. Opzettelijke assimilatie
aan vers 4 zou eenvoudiger hebben kunnen plaatsvinden door het
woord pistè te veranderen in pistos (“gelovige
vrouw” resp. “gelovige man”).
9. Zie mijn Die geschichtliche Einordnung der
Pastoralbriefe, Wuppertal 1981.
10. Wanneer de apostel het leren van de vrouw verbiedt op gronden
die voor alle tijden gelijk zijn (schepping; zondeval) is het
verbod als zodanig absoluut. In het geval van de diakonessen
voert de apostel echter algemeen-geldige argumenten aan (“voorbij
de normale huwelijksgrens” en “niet door andere taken gebonden”)
waarop hij dan concretiserende richtlijnen bouwt. De
concretiseringen zijn binnen het raam van de daarvoor aangevoerde
argumenten voor zekere aanpassing en uitbreiding vatbaar. Zo
heeft reeds Voetius het mogelijk geacht om zo nodig een wat
lagere leeftijd dan die van 60 jaar in acht te nemen: uiteraard
geen leeftijd onder de middelbare leeftijd. Ook is te denken aan
de niet-gehuwde oudere vrouw: zij is in positie vaak geheel
vergelijkbaar met de alleenstaande weduwe. En Paulus’ argument
was niet dat een diakones per se gehuwd moet zijn geweest, maar
wel dat zij niet (meer) verplicht moet zijn aan man en kinderen.
Blijvend bij de vaste uitgangspunten van de apostel zijn wij niet
mechanisch-wettisch gebonden aan zijn preciserende invulling.
Toch zal ook voor variatie ten opzichte van deze
|186|
invulling reden moeten zijn en de aangevoerde redenen behoren hetzelfde belang op het oog te hebben: de eer van Christus, de zuiverheid van de dienst in de kerk.