Toelichting bij de ontwerp-schets voor een appèlprocedure in de classis
1997
|50|
door D. A. C. Slump
Het ontwerp dat hiervoor staat afgedrukt is tot stand gekomen na
intensief overleg tussen predikanten en juristen. Ieder heeft
vanuit eigen achtergrond en ervaring een bijdrage geleverd aan
een procedureregeling die eenvoudig en doelmatig is.
Predikanten vanuit hun ervaring met de behandeling van
bezwaarschriften op de classes; juristen vanuit hun ervaring in
de rechtspraktijk. Een deel van de deelnemende juristen is ook
werkzaam in de rechtspraak (advocatuur en rechterlijke macht).
Ik wil iets laten zien van de achtergrond van deze schets. Welke
rechtsbeginselen liggen eraan ten grondslag en hoe zijn deze
uitgewerkt?
Daarnaast wordt aandacht besteed aan de voorkeur van de werkgroep
voor een deputaatschap in plaats van een commissie ter
voorbereiding van de behandeling van appèlschriften.
Een classis kan echter op basis van het geschetste model een
regeling vaststellen, waarbij de behandeling van bezwaarschriften
niet plaatsvindt door een deputaatschap maar met behulp van een
door de classis te benoemen commissie. Het concept behoeft dan
enige aanpassing.
De keuze voor het ene of het andere model is een kwestie van
voorkeur. Ook in de huidige praktijk van de (voor)behandeling van
bezwaarschriften door een ad-hoc commissie uit de
classisvergadering kan het voorgestelde model goede diensten
bewijzen.
Het gaat de werkgroep in de eerste plaats om de zorgvuldigheid
van de behandeling, waarbij recht wordt gedaan aan elementaire
beginselen van rechtspraak; beginselen die in de bijbel al zijn
terug te vinden.
|51|
Wat beogen we met een goede appèlprocedure?
Wat doen we als iemand — zoals artikel 31 van de kerkorde het
uitdrukt — van oordeel is dat hem onrecht is aangedaan door een
uitspraak van de kerkenraad en hij zich beroept op de
classis?
Let wel: Het gaat om onrecht! Niet de persoonlijke
verontwaardiging van de broeder of zuster is het belangrijkste.
Het bieden van een goede appèlmogelijkheid op de classis is nodig
om te voorkomen, dat onrecht, begaan door de kerkenraad,
ambtsdragers in de gemeente, blijft bestaan.
Of — en dat is de andere kant van de medaille — om vast te
stellen dat van onrecht geen sprake is.
De appèlprocedure moet dus een maximale bijdrage leveren aan het
voorkomen of het ongedaan maken van onrecht in de kerk.
Daarom past voorzichtigheid bij het toelaten van subjectieve
verontwaardiging als drijfveer voor de appellerende broeder of
zuster. De intentie waarmee in beroep wordt gegaan is in de kerk
niet onbelangrijk. Er moet sprake zijn van bezwaard zijn, dat wil
zeggen dat je zo belast bent door de uitspraak of handeling van
de kerkenraad dat je die last niet kunt dragen. Door het
gepleegde onrecht kun je niet in goede, broederlijke, omgang
verder met de kerkenraad. Je wilt de geschonden vrede
herstellen.
Daarom behoort de bezwaarde broeder of zuster ook eerst de eigen
kerkenraad aan te spreken over hetgeen hem bezwaart. Pas als de
kerkenraad volhardt bij het onrecht ga je in appèl. Zie artikel
3, 2e gedachtenstreepje, van de schets.
In de appèlprocedure zelf zal de spits, gericht op herstel van
geschonden verhoudingen, zichtbaar moeten blijven!
Geen tegenstelling
Wij moeten geen tegenstelling maken tussen enerzijds formeel
procedurerecht (waarbij de stipte naleving van regeltjes het
hoogste goed zou zijn) en anderzijds rechtspraak waarbij de
inhoudelijke behandeling van het geschil het doel is.
Kennelijk bestond (bestaat?) hier en daar de idee dat hierin een
tegenstelling is gelegen tussen het ‘wereldlijke’ recht en het
kerkrecht.
In het ‘wereldlijke’ recht, toegepast door koele juristen,
overheerst de formele benadering. ‘Laat het recht zijn loop
hebben, ook al vergaat de wereld!’.
|52|
In het kerkrecht daarentegen is alles gericht op het bijleggen
van de twist en het herstel van de gemeenschap der heiligen.
Eventueel moeten kerkrechtelijke regels daarvoor opzij gezet
worden.
Deze tegenstelling is vals. Hier is eerder sprake van het
verschil tussen slechte en goede rechtspraak, zowel in de kerk
als in de ‘wereld’.
Ik kan mij uitstekend vinden in het citaat dat Prof. P. Deddens
eens gaf van een Duitse theoloog, sprekend over de Israëlitische
rechtsgemeenschap, en de zinnen die hij daar zelf aan
toevoegde.
‘“De rechter is in de eerste plaats hij, die door zijn
scheidsrechterlijke uitspraak de twist van partijen beslecht. ’t
Gaat er nog niet zozeer om dat hij recht spreekt, als wel hierom,
dat hij aan recht helpt”. De taak van de kerkelijke rechtspraak
is, door argumentatie uit en naar het Woord recht en onrecht aan
te wijzen, gelijk en on-gelijk vast te stellen. En daardoor en
daarbij beide partijen te brengen op de weg des vredes. Het
streven om het geschil te beslechten, uit de wereld te helpen. De
poort te openen die leidt tot vrede ...’38.
Dit alles geldt mijns inziens ook voor het ‘wereldlijke’ recht,
met name het burgerlijk en bestuursrecht.
In de appèlprocedure moet daarom uitdrukkelijk ruimte bestaan en
desnoods gecreëerd worden om partijen weer tot elkaar te
brengen.
In het ‘wereldlijke’ recht is een schikking heel gewoon. Wat is
mooier voor een rechter dan dat hij partijen tegenover elkaar de
rechtszaal ziet binnenkomen en — na behandeling van het geschil —
naast elkaar de zittingzaal ziet verlaten? Dit ‘wereldse’ ideaal
geldt zeker in de kerk.
Prof. P. Deddens heeft in de vijftiger jaren in De
Reformatie een historisch overzicht gegeven van de
‘Synode-arbeid van Gereformeerde kerken t.a.v. appèlzaken’.
Daarin geeft hij vele voorbeelden van een mondelinge behandeling
van appèlschriften door deputaten, waarbij deputaten met partijen
afzonderlijk én gezamenlijk spreken, en later aan de synode
rapporteren dat verzoening is tot stand gebracht, zodat een
beslissing op het appèlschrift niet meer nodig is. Is deze
praktijk niet ten onrechte in onbruik geraakt?
38. De Reformatie, jrg. 29 (1953-54), blz. 199-200.
|53|
Leidt een goede vorm, een goede procedure, automatisch tot goed recht?
Deze illusie heeft de werkgroep bij het ontwerpen van de schets
niet gehad.
Het gaat er wèl om dat de vorm van het recht — de
procedureregels èn de wijze waarop ze worden gehanteerd (dat
laatste moet er uitdrukkelijk bij!) — moet waarborgen dat de
zaak waarom het gaat maximaal aan de orde kan komen.
Er mag geen onvrede ontstaan en blijven bestaan over de wijze
waarop het appèlschrift is behandeld. Degene die uiteindelijk in
het ongelijk wordt gesteld moet zich niet met recht kunnen
beklagen over onzorgvuldige formaliteiten en procedures.
Maar ook hier geen valse tegenstelling. Ook de eis van een
zorgvuldige appèlprocedure is een zaak van recht. Men mag door de
wijze waarop een verongelijkte broeder of zijn ‘wederpartij’, de
kerkenraad, in appèl wordt behandeld geen voedsel geven voor
nieuw onrecht, nieuwe ergernissen.
Wie de artikelen van prof. Deddens over ‘kerkelijk appèlrecht’
uit De Reformatie in de vijftiger jaren leest, verbaast
zich erover hoe vaak hij uit de bijbel en uit de kerkgeschiedenis
essentiële dingen naar voren brengt voor de behandeling van
rechtsgedingen die voor juristen, werkzaam in de rechtspraktijk,
gesneden koek zijn; ofwel het intrappen van open deuren.
Twee elementen daarvan nemen in de voorgestelde schets een
centrale plaats in.
a. de onpartijdigheid van het rechtsprekend college en het
daarmee samenhangende beginsel van hoor en wederhoor;
b. het voordeel (‘het extra’) dat een mondelinge behandeling kan
hebben boven een — uitsluitend — schriftelijke.
Onpartijdigheid
De appèlinstantie dient onpartijdig te zijn, niet vooringenomen.
Vertrouwen in kerkelijke vergaderingen is daarvoor niet
voldoende, al wordt het uitdrukkelijk voorondersteld!
Voor een appellerende broeder of zuster is het vaak heel moeilijk
te onderscheiden tussen de classisvergadering (waarin ook twee
eigen kerkenraadsleden zitting hebben!) en de kerkenraad waarmee
hij of zij een geschil heeft.
Het is niet erg zinvol te discussiëren over de vraag of dit
gebrek aan onderscheidingsvermogen al of niet terecht is. Je moet
er oog voor hebben!
|54|
Dus: In de procedure moet die onpartijdigheid zichtbaar/merkbaar
zijn. Een open, voor alle betrokkenen goed te volgen, procedure
is nodig.
Dat betekent dat de appèlinstantie haar oordeel niet mag baseren
op informatie die haar eenzijdig, op door de andere partij niet
na te vorsen wijze, is verstrekt.
Altijd dienen de feiten te worden gecontroleerd bij de andere
partij. Ze moeten vaststaan!
Beide partijen dienen daarom op de hoogte te zijn van de stukken
en overige informatie die worden ingebracht. Zie artikel 9 van de
schets.
In artikel 10 is een en ander nader uitgewerkt.
Hoor en wederhoor
Hoe belangrijk dit beginsel is blijkt uit de bijbel zelf. Lees
bijvoorbeeld over Salomo’s wijze rechtspraak in 1 Kon.3: 16v. Zie
ook de wijsheid uit Spreuken 18: 17.
In het burgerlijk en bestuursprocesrecht is het (mondeling) horen
van partijen regel. Deddens schrijft in zijn artikel ‘Het ‘horen’
van partijen in het licht van Schrift en Historie’39
dat ook de meerdere vergaderingen van de Gereformeerde Kerken
vanouds het ‘horen’ kenden en toepasten.
Hij vervolgt dan: ‘Dat dit in deze en de vorige eeuw in onbruik
geraakte, is zeker aan de handhaving van het kerkelijk recht niet
ten goede gekomen. Het kan bekend zijn hoe weinigen in staat
zijn, hun gedachten ‘kort, klaar en krachtig’ op papier te
zetten. In verreweg de meeste gevallen is het zaak, wil men een
juist oordeel vellen, in zaken van gewicht partijen te
horen. En dan naar de oude regel: hoor ze tegenover
elkaar. ... Het ‘vinden van het recht’ is een diep ernstige zaak,
waaraan alle aandacht moet besteed worden en niets mag worden
nagelaten, wat tot een rechtvaardig vonnis kan leiden. Vandaar
dan ook, dat in de Schrift de rechters vermaand worden, zich niet
van de zaken af te maken. ... De Schrift spreekt hier duidelijke
taal: de rechters worden vermaand, ter dege onderzoek te doen
en grondig na te vragen (Deut. 13: 14)’ Zie ook Deut. 17: 4;
19: 18.
In de appèlprocedure dient deze kernzaak geregeld te zijn en in
praktijk te worden gebracht.
Daarbij heb ik een uitgesproken voorkeur om partijen in elkaars
aanwezigheid te horen.
39. De Reformatie, jrg. 28, 1952-53, blz. 370.
|55|
Dat — zo blijkt uit de rechtspraktijk — heeft vele voordelen:
1. eventueel bestaande misverstanden kunnen meteen worden
weggenomen;
2. de feiten kunnen zoveel als mogelijk is grondig worden
vastgesteld. Bij tegenstrijdige informatie kun je meteen
doorvragen.
3. het geschil kan aldus tot de kern worden teruggebracht.
4. je proeft de sfeer waarin partijen elkaar bejegenen.
5. het uiten van beschuldigingen en verwijten gaat minder
‘gemakkelijk’ als de tegenpartij aanwezig is.
6. geen berg papier die steeds groter wordt.
7. mogelijkheid voor verzoening/schikking.
Deputaatschap?
Het behandelen van een geschil, zeker als daarbij een mondelinge
confrontatie plaatsvindt is niet gemakkelijk. Men zal moeten
omzien naar broeders (en/of zusters?) die daartoe bekwaam
zijn.
Om ieder misverstand te vermijden: Dat betekent niet perse
juristen. Niet alleen juristen zijn goede rechters; niet alle
juristen zijn goede rechters.
Het gaat allereerst om wijsheid, waarbij in een concrete situatie
recht wordt gesproken. Dat vergt een combinatie van gaven, zoals
onderscheidingsvermogen, beslistheid, leidinggevende
capaciteiten, invoelingsvermogen en heldere dictie.
Het is daarom niet raadzaam de keuze te beperken tot de broeders
die naar die ene classisvergadering zijn afgevaardigd als
predikant of ouderling.
Andere voordelen boven een classiscommissie:
1. Een ‘vast’ deputaatschap doet ervaring op. Van die ervaring
leert men.
2. De procedure is voorspelbaar en niet afhankelijk van de
‘toevallige’ samenstelling van de ad-hoc ingestelde
commissie.
3. Er vormt zich kerkelijke rechtspraak die bekend en bewaard kan
blijven.
4. Vermindering van de werkdruk van ambtsdragers, met name de
predikanten.
5. Snelheid in de procedure. Deputaten kunnen meteen aan de slag
(artikel 7 van de schets). Zij hoeven niet te wachten tot de
classis een commissie heeft benoemd.
Bedenkingen
Tegen een vast deputaatschap worden vaak twee bezwaren
ingebracht.
1. Het gaat om een appèl op een meerdere vergadering en dus niet
op een soort kerkelijke rechtbank.
|56|
2. Een vast deputaatschap kan een machtsfactor gaan vormen
tegenover de kerkelijke vergadering.
Ik wil daar het volgende over opmerken:
ad 1. Het gaat uitdrukkelijk om een deputaatschap dat
voorbereidende werkzaamheden verricht. Het stelt de feiten vast
en ordent ze. Het geeft de standpunten van beide partijen
overzichtelijk weer. Het geeft een advies aan de classis.
De classis beslist en kan zo nodig partijen nog kort de
gelegenheid bieden hun standpunt toe te lichten. Zie artikel 17
van de schets.
ad 2. Daar ben ik niet bang voor. Het benoemingsrecht ligt bij de
classis. Zij kan een rooster van aftreden maken met een beperkte
mogelijkheid tot veelvuldig herbenoemen. Daarmee zijn voldoende
waarborgen geschapen tegen machtsmisbruik.
Daarbij is het natuurlijk belangrijk personen te benoemen met
‘kerkelijk gevoel’. Mensen met een antenne voor kerkelijke
verhoudingen. Te denken valt onder meer (niet: uitsluitend!) aan
(gewezen) ambtsdragers, waaronder predikanten die affiniteit
hebben met het beslechten van geschillen.
Invoering
Elders in deze uitgave beschrijft Te Velde de stand van zaken
rond invoering van een appèlregeling in diverse classes. De
publicatie van de ontwerp-regeling in De Reformatie
heeft kennelijk weerklank gevonden.
Het zou nuttig zijn om na een paar jaar de regeling nog eens te
evalueren. Met gebruikmaking van de gegevens die daar uit komen,
kan dan wellicht door een generale synode een uniforme regeling
worden vastgesteld, die voor alle kerkelijke vergaderingen gaat
gelden.
Het is mijn overtuiging dat de kerken zijn gediend met een
eenvoudige, duidelijke regeling. Iedereen weet dan van te voren
op welke wijze een appèlschrift wordt behandeld.
Dat is — indien nodig — ook uit te leggen aan de wereldlijke
rechter die zich geconfronteerd ziet met een verongelijkte
broeder of zuster. Hij kan dan zelf vaststellen dat er een
kerkelijke weg openstaat die voldoet aan de eisen van
zorgvuldigheid en die een onpartijdige behandeling waarborgt.