Velde, M. te

Goede aanpak van appèlzaken

1997

|43|

Goede aanpak van appèlzaken

 

door M. te Velde

 

In mijn werk word ik regelmatig geconfronteerd met appèlzaken en de kerkelijke behandeling daarvan. De ervaringen geven aanleiding om eens te wijzen op een paar punten, waar men dikwijls onvoldoende rekening mee houdt.

 

Is er toch niet iets mis?

Natuurlijk komt het wel voor, dat kerkleden ten onrechte bij de classis klagen over een besluit van hun kerkenraad. Maar vaak is een appèl een signaal, dat je je moet aantrekken. Als er een bezwaarschrift komt, is er vaak wel degelijk ergens iets mis! Op hoofdzaken kan een kerkenraad misschien best gelijk hebben. Maar heeft hij z’n besluit wel goed beargumenteerd? En heeft hij aan de appellant en aan reële punten van bezwaar wel voldoende recht gedaan?
Een kerkenraad moet doen wat hij kan om bezwaren weg te nemen en een bezwaarschrift te voorkomen. Het is bijvoorbeeld verstandig om een zaak of conflict eens aan enkele objectieve buitenstaanders voor te leggen. Dat kunnen kerkvisitatoren zijn. Maar ook anderen; de kerkenraad is vrij om een zaak ter toetsing voor te leggen aan wie hij wil. Kan de zaak in een vroeg stadium worden opgelost, dan is er veel gewonnen!

 

De afschuif-reflex

Je moet bij een appèlzaak niet toegeven aan de ‘afschuif-reflex’. Vergaderen is voor de meeste mensen geen onverdeeld genoegen. Als er een bezwaarschrift op tafel ligt, is er altijd een zekere verleiding om dat zo kort mogelijk af te handelen. Als het onontvankelijk is, dan ben je er — in ieder geval voorlopig — van af. Kun je het direct met een kort besluit beantwoorden, dan hoef je er geen tweede keer over te vergaderen. Gevaar dus voor afschuiven en voor ‘korte-bochten-werk’. Wees daarop verdacht en geef aan die ‘reflex’ niet toe!

|44|

Formeel en pastoraal

Dikwijls worden in een vergadering het ‘formele’ en het ‘pastorale’ tegenover elkaar gezet. ‘Formeel’ gesproken zou een classis op basis van artikel nummer zoveel van de kerkorde eigenlijk zús moeten handelen, maar uit ‘pastorale’ overwegingen doen we het toch maar zó ...
Dat is geen goede manier van werken. ‘Formeel’ en ‘pastoraal’ moeten altijd op één lijn worden gehouden. Kerkorde-regels zijn er juist tot heil van de gemeente en van de kerkleden. Goed kerkrecht is altijd tegelijk pastoraal wijs en opbouwend. Je daaraan houden is niet frustrerend maar heilzaam. Zodra dat niet meer klopt en zodra een aangenomen regel kennelijk een obstakel is geworden, moeten we praten over herziening of afschaffing ervan!

 

De kern van de zaak

We moeten bij de behandeling van een bezwaarschrift ons steeds concentreren op de kern van de zaak. In dat opzicht hebben we volgens mij in de loop van de jaren niet zo’n heel goede traditie opgebouwd.
Menigmaal geven kerkelijke vergaderingen namelijk uitspraken die bladzijden lang zijn. Daarin voert men in feite een hele discussie met de appellant. Een classis bijvoorbeeld voorziet in haar besluit een bezwaarschrift alinea voor alinea van kritisch commentaar: ad 1a, ad 1b, ad 1c, ad 2a en ga zo maar door. De appellant schrijft aan de particuliere synode een bezwaarschrift waarin hij weer op iedere zin van de classis reageert. En de PS geeft dan een uitspraak, die een zodanige brij van ‘antwoord-zinnen’ is, dat buiten de zeer ingewijden bijna geen lezer meer begrijpt waar het nu eigenlijk om gaat.
We hebben zeker niets aan geforceerde korte besluiten, waarin zonder veel argumentatie knopen worden doorgehakt. Maar concentratie op hoofdzaken is wel dringend nodig. Laten we de kwesties in geding tot hun essentie terugbrengen, kort en zakelijk samenvatten en dan over de kernpunten van het geding een uitspraak doen.

 

Terug naar de oorsprong

Menigmaal komt het voor, dat in een appèlzaak de kwestie waarmee alle ellende begonnen is en waar alles feitelijk om draait, nooit echt op tafel komt. Twee broeders bijvoorbeeld hebben ruzie. B is door A in een gezamenlijke vennootschap naar alle waarschijnlijkheid op een gemene manier behandeld en benadeeld. Twee

|45|

wijkouderlingen komen op zekere avond B vermanen over hatelijke woorden die hij in de pauze van de mannenvereniging over A heeft gesproken. Over de mogelijke aanleiding die br. A gegeven heeft, willen ze verder niet spreken. Dat is volgens hen een zaak voor de wereldlijke rechter.
Bij dit bezoek wordt B verschrikkelijk kwaad. Hij jaagt de ouderlingen de deur uit. Als gevolg daarvan ontstaat er een hele kwestie tussen de kerkenraad en br. B. Hij is onchristelijk tegen ambtsdragers opgetreden en wordt daarom gecensureerd. Br. A gaat intussen wel gewoon aan het avondmaal. Als br. B in appèl gaat tegen zijn afhouding, draait vervolgens alles maar steeds weer om zijn onstuimig optreden tegen de ouderlingen, tot op de particuliere synode toe. De veel belangrijker vraag naar het oorspronkelijke conflict, de vraag of B zich met A wil verzoenen blijft steeds buiten beeld. In onze kerkelijke rechtsgang moet zoiets onmogelijk zijn!